22
23
standpunt ik wil dat graag geloven maar ik
vraag mij toch af als wij de hoopvolle woorden zien
die de Staatssecretaris, die met de betreffende porte
feuille is belast, in Twente gesproken heeft of G.S.
niet bereid zouden zijn daarnaar de oren te laten han
gen. Ik heb n.l. een beetje de indruk, dat wij eigenlijk
helemaal niet veel aandacht hebben gegeven aan het
experiment in Twente, maar eenvoudig doorgegaan zijn
op het eenmaal ingenomen standpunt: Wij gaan nu zelf
maar bouwen. Aanvankelijk hadden we dan daar twee
eenheden voor op het oog en misschien een derde als
de buren meededen. We zijn nu nog steeds niet verder
dan twee jaar geleden, want de buren doen nog steeds
misschien mee, misschien doen we ook niet mee. We
zouden dus nu ook nog met twee eenheden kunnen vol
staan, maar we maken er alvast maar drie en beginnen
al te denken aan vijf; het wordt hoe langer hoe
groter, als we eenmaal een stap gezet hebben op deze
weg dan aarzelen we niet om met forse schreden ver
dei' te gaan. Nu wil ik graag concreet weten wat het
College heeft gedaan met het oog op de ervaringen in
Twente.
De heer Meijerhof: De Wethouder heeft verklaard,
dat er een pompgebouwtje moet komen om oppervlakte
water in plaats van leidingwater te kunnen gebruiken
als koelwater. De extra kapitaalslasten staan dan te
genover lagere exploitatiekosten (het niet hoeven be
talen van leidingwater), maar zijn er ook cijfers be
schikbaar betreffende de vergroting van het gebouw
in verband met het gemakkelijker repareren van appa
ratuur. Dit betekent ook een verhoging van de kapi
taalslasten; welke besparing staat hier tegenover?
De capaciteit is gepland op een hoeveelheid vuilver
werking die vooral gebaseerd is op het vermoeden, dat
de buurgemeenten in de toekomst mee zullen doen. De
aanloopkosten zijn voor rekening van de gemeente Leeu
warden. Is er niet een mogelijkheid op provinciaal ni
veau een gedeelte van deze kosten ter ug te vorderen
De heer De Vries: Ik zou graag willen weten of we
al zo gebonden zijn aan de leverancier in München, dat
een nader onderzoek naar hetgeen in Twente gebeurt,
waar de heer Van der Veen om vraagt, niet meer mo
gelijk is?
De heer De Jong (weth.)De heer Van der Veen
heeft nog eens gesproken over de mogelijkheid van het
begraven van het vuil in plaats van verbranden. Ik
zou, net als ik in eerste instantie al heb gedaan, willen
zeggen, dat dit ook na januari 1969 nog weer
met G.S. is besproken en die bleven bij het besluit dit
niet toe te staan. Men heeft ons tot 1 januari 1971 de
tijd gegeven om alles in orde te maken voor het over
schakelen naar vuilverbranding, tenzij de bouw van een
vuilverbrandingsinstallatie op dat moment in een zo
ver gevorderd stadium verkeerde, dat men het ver
antwoord achtte de toestemming tot vuilstorting van
jaar tot jaar te verlengen. Wij hebben G.S. regelmatig
met de stand van zaken op de hoogte gehouden; men
weet dus precies hoever wij zijn. Men heeft zich hier
mee kunnen verenigen, maar men blijft staan op het
standpunt, dat het vuil niet begraven mag worden. In
Twente wordt het vuil niet geperst, de zaak wordt sa
mengedrukt, maar het regenwater kan er tussendoor.
Het is hetzelfde procédé als wij op het ogenblik in
Veenwouden toepassen en het geeft dus echt geen an
dere kijk op de hele ontwikkeling. En het is ons on
mogelijk hier mee bezig te gaan. Het heeft wel onze
aandacht gehad, het is met het College van G.S. be
sproken, maar men blijft bij het eerder ingenomen
standpunt.
Bij een hoeveelheid vuil van 60.000 ton per jaar zou
den we over moeten schakelen naar drie verbrandings
ovens en aangezien we op het ogenblik al in opmars
zijn naar de 50.000 ton per jaar, leek het ons beter
gezien de toekomstige ontwikkelingen nu al drie
eenheden te plannen. Het bouwen van een vierde en
eventueel een vijfde oven is dan verder een zaak, waar
mee G.S. zich bezig moeten houden. Die lasten zijn
niet voor ons.
Ik heb in eerste instantie de heer Meijerhof al ge
antwoord, dat de kapitaalslasten van het pompge
bouwtje lager zijn dan de besparingen die wij hierdoor
krijgen bij overschakeling van leidingwater naar op
pervlaktewater.
De vergroting van het gebouw vraagt een bedrag
van f 272.700,maar gezien het nut, dat daar tegen
over staat, hebben wij gemeend, dat dit een verbetering
betreft die wij moeten aanbrengen. We kunnen dat nu
nog doen. Het is een van de dingen die wij tegen zijn
gekomen bij nadere uitwerking van de plannen. (De
heer Meijerhof: Over de besparing hebt U dus geen
cijfers?) Er zit geen besparing in.
De aanloopkosten zijn inderdaad voor rekening van
de gemeente Leeuwarden, maar de aanloopkosten zijn
ook verwerkt in de prijs per eenheid te verwerken vuil
die hieruit uiteindelijk resulteert. Wanneer wij straks
andere gemeenten mee laten profiteren van deze in
stallatie, dan zullen die via de prijs die wij van hen
vragen mee moeten betalen in de aanloopkosten. De
aanloopkosten zijn ingecalculeerd in de prijs per een
heid. In dat opzicht komen die kosten dus niet alleen
voor onze rekening.
De heer De Vries vraagt of wij gebonden zijn aan de
firma Martin. Inderdaad hebben wij indertijd een prin
cipe-besluit genomen en er is een opdracht gegeven.
Wij komen bij de Raad met een correctie van deze
zaak in verband met de kostenstijgingen die er geweest
zijn. Wij zijn hierin dus inderdaad niet meer vrij.
De heer B. P. van der Veen: Ik concludeer, dat B.
en W. zich niet geïnformeerd hebben over de ervarin
gen in Twente en daarom zou ik graag een motie wil
len indienen, die luidt als volgt:
„De Raad van Leeuwarden, in vergadering bijeen op
22 februari 1971; draagt B. en W. op haar te informe
ren over de ervaringen bij het Openbaar Lichaam Vuil
verwerking Twente en houdt de beslissing op agenda
punt 31 tot na die informatie aan."
Deze motie is mede-ondertekend door de heer
Schaaf sma.
De Voorzitter: De discussie over het voorstel is af
gesloten; nu volgt dus een discussie over de motie.
De heer Heidinga: Als ik over deze motie ga
stemmen, moet ik eerst weten of wij verplichtingen heb
ben bij die firma in Duitsland en wat de kosten zijn
om van die verplichtingen af te komen. Want ik wil
ook de consequenties weten van mijn stem.
De heer Engels: Misschien heb ik het niet hele
maal goed begrepen, maar ik heb de indruk gekregen
uit het antwoord van de Wethouder, dat er wel ge
ïnformeerd was in Twente. En als dat het geval is,
dan vervalt de basis van de motie. Dat zou ik nog
graag even willen weten.
De heer De Jong (weth.): Ik heb al tweemaal ge
zegd, dat wij niet vrij zijn in de keuze van vuilverwer
kingsmogelijkheden. Men kan hier nog zoveel over pra
ten, maar als G.S. ons vuilbegraven verbieden ook
met kennis van hetgeen in Twente gebeurt dan
vind ik de motie van de heer Van der Veen zwak. Die
geeft de indruk, dat wij wel vrij zouden zijn in onze
keuze, maar wij zijn een- en andermaal door G.S. in
deze richting gedwongen. (De heer B. P. van der Veen:
Ik dacht, dat G.S. misschien ook zouden kunnen infor
meren in Twente. Zover is dat tenslotte niet weg.)
Wanneer tijdens het overleg met G.S. over deze zaak
duidelijk gesteld is, dat men persisteert bij de eenmaal
genomen beslissing, dat het vuil verbrand dient te
worden, dan kan men wel weer proberen toestemming
voor vuilstorting te krijgen. Maar G.S. zijn ook na het
geen bekend is geworden over Twente bij hun beslis
sing gebleven. Wat moeten we dan nog met deze motie.
Ik heb er geen behoefte aan.
De Voorzitter: Mijnheer Van der Veen. U mag ook
niet de indruk hebben, dat wij geen kennis hebben ge
nomen van hetgeen in Twente gebeurt. Er is in het
College wel degelijk over gesproken. Er zijn uitvoerige
rapporten gekomen over die zaak in Twente. Daar is
wel over gesproken. Het resultaat was, dat Weth. De
Jong zegt: Wij hebben geen aanleiding gezien ook
gelet op het stadium waarin onze plannen verkeren
en natuurlijk ook gelet op het standpunt van G.S.
op deze zaak terug te komen. Maar goed, U hebt deze
motie ingediend. U trekt hem niet in, neem ik aan?
De heer B. P. van der Veen: Nee.
De heer Vellenga: Mag ik nog even vragen wie dat
rapport over de zaak in Twente had opgemaakt. De
Ned. Heide Mij misschien? (Hilariteit)
De Voorzitter: Nee.
De heer De Jong (weth.): Er zijn over de vuilver
werking in Twente uitvoerige rapporten in de betref
fende vakbladen verschenen. Maar het gaat niet om
een nieuwe zaak die zich daar ontwikkelt, het procédé
is hetzelfde als wat wij in Veenwouden toepassen.
De motie van de heren B. P. van der Veen en J.
Schaafsma wordt verworpen met 31 tegen 5 stemmen.
Voor stemmen mevr. Visser-van den Bos en de heren
H. Hovinga, J. de Jong, J. Schaafsma en Mr. B. P.
van der Veen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De heer Heidinga: Mijnheer de Voorzitter, het is
12 uur geweest.
De Voorzitter: Mag ik de Raad instemming vragen
om de paar volgende punten nog af te handelen?
De heer Heidinga: Ik ben erop tegen.
De Voorzitter: Ik constateer, dat niet meer raads
leden tegen voortzetting van de vergadering zijn.
Punt 32 (bijlage no. 71).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 33 (bijlage no. 68).
Mevr. Bakker-van Diermen: We kunnen tenminste
constateren, dat we beter zijn ingelicht over het effi-
ciëncy-onderzoek bij de Sociale Dienst dan de vorige
keer, toen B. en W. dan ook een voorstel tot wijziging
van de begroting ter ugnamen.
Wat ons opvalt, is, dat er in de raadsbrief niet over
wordt gesproken, dat dit voorstel met de commissie
van de betreffende dienst is doorgenomen. Misschien
komt dat door het feit, dat de commissie zeer haastig
bij elkaar is gekomen.
Uit de raadsbrief blijkt, dat het eerste krediet van
f 8.000,al in juli 1970 was opgesnoept. Dit doet mij
nog even terugkomen op Uw voorstelling van zaken op
14 december, toen U schreef: „Het genoemde bureau
is tot de conclusie gekomen, dat het gewenst is het
onderzoek voort te zetten en daarvoor een werkgroep
in het leven te roepen, waarin o.m. ambtenaren van de
Sociale Dienst en van de Secretarie zitting hebben." Nu
blijkt uit de stukken, dat de eerste vergadering van
die werkgroep al plaats vond op 23 juni 1970. Het is
een verschil van bijna een half jaar. Dan komt de
aanvankelijke voorlichting toch wel in een vreemd dag
licht te staan. In de brief van 3 augustus 1970 wordt
duidelijk, dat de kosten tot en met december 1970 op
f 13.000,a f 16.000,worden geschat. Bovendien
wordt daarin medegedeeld, dat de kosten maandelijks
in rekening zullen worden gebracht. Hadden deze
maandelijkse rekeningen niet als een geheugensteuntje
kunnen werken om de Raad tijdiger in te lichten?
Nu blijkt, dat er een aanvullend krediet voor 1970
nodig is van f 18.265,Wij vragen ons wel af, of de
geleverde produktie zoveel geld waard is. Het onder
zoek zal voorlopig gestaakt worden en als ik het goed
begrepen heb, heeft dit vooral betrekking op het com
puter-gedeelte. U schrijft in het voorstel: „Bij de hier
voor aangehaalde regeling hebben de deelnemende ge
meenten zich verbonden de automatiseringsactiviteiten
zoveel mogelijk te bundelen in het Automatiserings
centrum voor de drie noordelijk provincies en af te
zien van activiteiten buiten het centrum om." In juli
1970 waren deze plannen toch ook al in een vergevor
derd stadium? Waarom dan nog het onderzoek zo lang
door te laten gaan? De beslissing over dit centrum
moest zo snel in de Raad van 12 oktober genomen
worden. Is dit centrum nu inderdaad al zover, dat
men en ik citeer „binnen niet al te lange tijd
zal beschikken over een programma" Wat verstaat
U overigens onder „binnen niet al te lange tijd" Wij
hebben de indruk, dat de functionarissen van de dienst
eigenlijk niet zo happy zijn met de here gang van za
ken. In het rapport van 16 april staat: „De sterke ge
motiveerdheid en inzet van praktisch alle functiona
rissen, welke ons tijdens dit vooronderzoek is opgeval
len, willen wij hier gaarne noemen." Is aan deze men
sen later ook het resultaat van het onderzoek meege
deeld? En hebben zij gelegenheid gehad hun visie ken
baar te maken?
En dan nog het feit, dat er voor 1971 nog f 10.000,
nodig is. U schrijft: „Op 25 januari is overeengekomen,
dat het voorgezette onderzoek zal worden gestaakt en
dat op een later tijdstip zal worden beslist, of inscha
keling van het bureau Bosboom en Hegener verder
nog nodig is." Mijn fractie zal dan ook gaane een uit
leg hebben waar die f 10.000,voor nodig is en hoe U
aan het bedrag komt.
Al met al moet mijn fractie toch wel concluderen,
dat er ambtelijk en bestuurlijk in de sociale en finan
ciële sector duidelijk gefaald is.
Wij zouden graag op korte termijn van U vernemen
bij welke diensten dergelijke onderzoeken lopen en hoe
daar de stand van zaken is, opdat wij in de toekomst
voor dergelijke grapjes gespaard blijven.
Mijn fractie zal haar goedkeuring laten afhangen
van de antwoorden, die wij van Uw college ontvangen.
De heer Engels: Uit de stukken, die overgelegd zijn,
ook aan de Commissie G.S.D., blijkt duiüelijK, dat men
na het interim-rapport op 16 april en het gesprek op
14 mei is doorgegaan zonder krediet-aanvrage aan de
Raad. Dat is gewoon fout. Het feit, dat voortgang lo
gisch leek, maakt de fout draaglijker, maar is geen
motief. Toen het geld op was, had men aan de Raad
een voorschot moeten vragen, voordat men opnieuw
uitgaven kon doen. Als ik een fout als deze constateer
en als ik constateer, dat die wordt toegegeven, zij het
de vorige keer wat versluierd naar mijn gevoelen, als
ik bovendien zie, dat de voortgang van de zaak op
zich niet onlogisch is, dan vind ik het moeilijk om
langer te zeuren en dan zeg ik: Vooruit, er is een
fout gemaakt en dat ben ik met mevr. Bakker
eens dat moet niet weer.
Nu de zaak zelf en ook daar heeft mevr. Bakker
een paar vragen over gesteld.
Het zijn twee zaken, waarop het onderzoek zich
heeft toegespitst: in de eerste piaats op de administra
tieve sector, in de tweede plaats op de organisatie
structuur. Ik begrijp uit de rapportage, ook uit het
laatste voortgangsrapport het zijn vertrouwelijke
stukken, maar ze zijn ter kennisneming aan de leden
van de Raad overgelegd en ik praat er dus maar over;
als het U, mijnheer de Voorzitter, te ver gaat, dan
zegt U het maar en dan moeten we ook nog in besloten
zitting gaan, als U daar prijs op stelt dat er met
de administratie zodanige vorderingen zijn gemaakt,
dat B. en W. vinden, dat wij daarmede wel kunnen
aansluiten bij ons Automatiseringscentrum, waarover
wij in een vorige raadsvergadering gesproken hebben.
Ik moet zeggen, dat er ook t.a.v. de raadsbrief nog
het een en ander te vragen overblijft. Mijn vraag is:
Blijft de werkgroep, die op het ogenblik bestaat, in
stand om toch de voortgang te begeleiden en gebeurt
dat inderdaad zonder Bosboom en Hegener Of mèt
Bosboom en Hegener en is daaruit die f 10.000,te
verklaren, waar mevr. Bakker ook al naar gevraagd
heeft
Wat de organisatiestructuur betreft, ik lees uit de
voortgangsnota van 18 januari van dit jaar, dat er
een nadere analyse geweest is op basis van het rap
port van april 1970 van Bosboom en Hegener, dat een
nieuwe indeling van taken opgesteld is ik neem aan
op basis van dat eerste rapport dat het onderzoek
grotendeels is afgerond en dat de komende maanden
een voorstel kan woren verwacht. Ik zou graag weten,
of wij dat voorstel van Bosboom en Hegener nog krij
gen. Ik wil U wel zeggen, dat ik het een bijzonder be
langrijke zaak vind, ook een bijzonder moeilijke zaak.
Ik heb de indruk gekregen, en Bosboom en Hegener
zeggen dat zelf trouwens ook in de volgende termino
logie, dat ze bij hun opzet geabstraheerd hebben van
de huidige bemanning. Het gaat om nieuwe functies,