13
missies, om een klein beetje vertrouwen verzoeken?
We zullen toch stellig goed de vinger aan de pols hou
den en ervoor oppassen, dat we het geld niet weg
gooien. Als we met de opmerkingen, die gemaakt zijn,
rekening kunnen houden, zullen we het niet nalaten.
Maar ik wil reëel zijn en zeggen: Na alles wat op dit
gebied al gedaan is, heb ik de indruk, dat de zaak
heel behoorlijk uitgeplust is. U kunt zeggen: „Het kan
wel wat goedkoper", maar als ik één ding goed heb
geleerd van mijn voorganger wijlen de heer Van der
Schaaf, dan is het wel dit: Als wij het over investe
ringen hadden en m.n. over de woningbouw, zei hij
altijd: „Denk erom: alles wat je nu doet, kun je maar
één keer doen." We hebben in het verleden wel eens
woningen gebouwd, die f 10.000,kosten en die men
toen erg duur vond. Later moesten zulke woningen
f 12.000,kosten en met de grond inbegrepen kosten
onze woningwetwoningen nu wel f 50.000,Achteraf
bezien, vielen de oorspronkelijke prijzen dus toch wel
een tikkeltje mee. Men kan ook een te donkere bril
op hebben. Men moet op een gegeven ogenblik toch
ook eens doorpakken en wanneer men naar kwaliteits
verbetering streeft en een goede dienst krijgt met
goede gebouwen, passend in deze tijd, dan zal men na
verloop van enkele jaren zeggen: Het is toch goed
geweest, dat we doorgepakt hebben en niet een pas
op de plaats gemaakt hebben en dat de Raad ons ge
volgd heeft en ons het benodigde krediet heeft ver
leend.
De hear Miedema: Ik haw yn earste ynstansje hwat
efter de Wethalder oantyske en doe hat er efter my
oanjage (Laitsjen), dat ik doar nou net wer to jeijen,
mar ik soe al in pear opmerkings meitsje wolle.
Hy hat my forwiten, dat ik in negative ynstelling
haw oangeande dizze plannen. Ik leau net, dat ik dat
blike litten haw; ik haw allinnich f ragen steld oer
ünderdielen, dy't lis as riedsleden, dy't net yn 'e bi-
treffende kommisjes sitte, net bikend wêze kinne. Wy
moatte it dwaen mei it riedsbrief. En as sa'n riedslid
nou fragen stelt, dan kin men sprekke fan in bilang-
stellend riedslid, mar, wol men, ek fan in negatyf
riedslid.
Fierder hat de Wethalder fortrouwen frege; dat hat
hy, mar dat hoecht net yn to halden, dat men as rieds
lid alles mar oerjowt. Wy fine, as wy dizze plannen
réalisearje, op de bigreating jierliks greate kapitaels-
lêsten werom, foar de Branwar 40 jier lang f 857.000,
foar de Reiniging f 1.100.000,—. En dan wol men wol-
ris witte, hoe't dizze Wethalder dit tinkt to forwurk-
jen. It is ommers ek plezierich, dat de Wethalder fan
Bidriuwen tagelyk ek Wethalder fan Finansjes is. Op
myn fragen oer dy forwurking haw ik spitigernöch
gjin antwurd krige. Nou kin de Wethalder wol sizze:
Wy bigjinne mei it iene yn 1972, mei it oare yn 1973,
mar dat is hielendal net bilangryk. As wy joun „ja"
sizze, dan komme wy strak op in punt dit mei yn
1975 of yn 1976 wêze dat wy dat hiele soadtsje wer
tsjin komme en dekke moatte. En dan komt it dan
sittende Kolleezje foar de fraech to stean: Moatte wy
de „huisvuilreehten" forheegje of moatte wy it ne-
dige jild üt de algemiene middels helje? It nou sit
tende Kolleezje kin net op in tsientsje nei sizze: „Wy
dogge it sa." Mar ik tocht, dat B. en W. wol in idé
hawwe moatte, hoe't hja de lésten yn 'e bigreatingen
forwurkje sille; oars is it net forantwurde dizze greate
ütjeften to dwaen. Men kin o sa maklik fan in oar syn
jild bouwe. Dit is net in kwestje fan fortrou
wen of net fortrouwen, mar fan dizze hurde saeklik-
heit Wy hawwe hjir f 20.000.000,oan lésten
en hoe krije wy dy werom Dér haw ik nei
myn bitinken ünfoldwaende antwurd op krige.
Ik wol der net mei it Kolleezje oer stride, oft dy f 17
miljoen ek f 16% miljoen wurde kin, hwant it wurdt
dochs f 25 miljoen. (Laitsjen) It duorret noch trije,
fjouwer jier, foar't wy bigjinne, dus der komt oan
rinte oer de groun 4, 5, 6, 7, 8 pst. by. En dér komt
dan noch in sturtsje efteroan foar nijere ynsichten,
dy't nou natuerlik noch net yn 'e bigreating forwurke
binne. Dat, alles hwat wy ünder de f 25 miljoen bliuwe,
is meinommen. De f 2 miljoen oan lésten, dy't wy nou
jierliks op 'e bigreatingen skatte, wurdt wol f 3 mil
joen. En as wy nou in dekking fan twa miljoen freeg-
je, binne wy de foarsichtige kant neist.
Op dizze fragen en opmerkings woe ik dus yn twad-
de ynstansje graech in antwurd hawwe.
De heer J. de Jong: Ik moet uit het betoog van de
Wethouder begrijpen, dat mij meent, gelet op wat ik
heb gezegd, dat ik tegen dit plan zou zijn. Maar dat
is geenszins het geval. Ik wil graag op alle mogelijke
manieren meewerken om tot realisering hiervan te
komen, omdat het gewoon noodzakelijk is. Maar ik
vind de raming, zoals die is neergelegd in de mij ter
beschikking gestelde stukken, niet in overenstemming
met de werkelijkheid. De heer Miedema zegt: Als we
over een paar jaar gaan bouwen, komt er nog heel
wat bij. En dat weten we allemaal wel. Als men op
dit moment een bepaald krediet vraagt voor een dus
danig omvangrijke bouw, moet men uitgaan van reëele
cijfers. Ik heb een „onvoorzien" gereserveerd van een
miljoen, ook geen kleinigheid, maar het overblijvende
verschil van ruim 2% miljoen met de raming van B. en
W. vind ik altijd nog discutabel. Als men zegt: „Wij
hebben er rekening mee gehouden, dat deze zaak straks
wel wat duurder zal uitvallen," dan is dat toch eigen
lijk een slag in de lucht. Op het moment, dat wij zul
len kunnen gaan bouwen, is het, dacht ik, nog vroeg
genoeg de Raad om een aanvullend krediet te vragen.
Dan weten we tenminste, waarover we spreken. Ik zou
wel graag eens willen weten, hoe men aan de cijfers
komt. De in het door mij aangeboden overzichtje ver
melde gegevens zijn mij verstrekt door vooraanstaande
bureaus in Nederland. Mijn normprijs per m3 is zuiver
bedoeld als prijs van dit moment, waarin ingecalcu
leerd een 10 pet. „onvoorzien". Als ik het totaal neem,
zou ik dus nog veel hoger uitkomen. (De heer Tiekstra
(weth.) In Uw eindkolom zit geen 10 pet.) Ja, die
zit er wél in. (De heer Tiekstra (weth.): Ja, de norm-
prijs plus 10 pet., maar dat klopt niet helemaal.) Als
U goed leest en een klein beetje rekent, kunt U zien,
dat die 10 pet. er wèl in zit.
Ik zou graag van de Wethouder willen weten, of het
op grond van aanvragen van een krediet reëel is, dat
men een bedrag stelt als hier in de raadsbrief, waarin
een „onvoorzien" voor mogelijke hogere kosten inge
calculeerd wordt. Ik dacht, dat het reëel was een kre
diet aan te vragen, passend in de omstandigheden van
nu, met een ingecalculeerde reserve, omschreven in een
percentage. Als het dan eenmaal aan bouwen toe is,
kan aan de hand van de uitgewerkte plannen worden
bekeken, of de ramingscijfers nog gelden. En mochten
de kosten hoger geworden zijn, dan kan de Raad per
onderdeel om een aanvullend krediet worden gevraagd.
Ik dacht, dat de Raad dan een beter overzicht over de
totale kosten had.
De heer B. P. van der Veen: Ik vind het een heel
moeilijke zaak en ik dacht, dat door mijn fractiegenoot
in eerste instantie een tamelijk groot aantal concrete
vragen waren gesteld, waarop ik uit het betoog van
de Wethouder geen antwoord heb mogen afleiden. Ik
heb behoefte aan wat meer helderheid. Het gaat om
een omvangrijk project, waarmee zeer veel geld ge
moeid is, ten dele middelen, die we wel voor andere
doeleinden zouden kunnen gebruiken. Ik wil graag, als
wij over dit soort zaken beslissen, toch wel min of
meer het gevoel hebben, dat we verantwoorde dingen
doen. En dan maakt het betoog van de Wethouder in
de trant van: „Je moet voor de veiligheid wat over
hebben en je moet vertrouwen hebben in de Wethou
der" enz., op mij bepaald geen prettige indruk. Ik
dacht, dat de ervaringen, die mijn fractiegenoot in de
verschillende commissies heeft opgedaan, voor de Raad
niet aanleiding moesten zijn nu maar blindelings alles
mooi te vinden wat op de een of andere manier een
commissie is gepasseerd. Overigens zitten wij hier na
tuurlijk als Raad, die zich wel ervan bewust moet zijn,
dat een voorstel, dat eenmaal een commissie gepas
seerd is, eigenlijk niet alleen maar ter versiering op
de raadsagenda komt. Ik zou dus bepaald willen we
ten, waarom de verschillen tussen de prijzen, die blijk
baar geraamd zijn door onze dienst, en die, welke vol
gens het U verstrekte staatje normaal zouden zijn, zo
groot zijn. Ze leveren met elkaar een verschil op van
praktisch f 3.700.000,en dat is nogal wat op dit ge
heel.
Afgezien van de prijsberekening op zichzelf, kan men
zich afvragen, of hier wel efficiënt zal worden gebouwd,
of er zodanig getekend is, dat datgene wat gemaakt
gaat worden, wèl aan alle mogelijke behoeften voldoet,
maar tegelijkertijd wel zo simpel mogelijk is als wij
het maar kunnen hebben; het moet dus bruikbaar
zijn, maar efficiënt. Het moet niet op de een of an
dere manier overdreven zijn.
Er zijn zojuist ook concrete punten genoemd. Als ik
de tekening zie, dan moet ik zeggen, dat ik bij de
garage voor de Brandweer wel een vraagteken zet. Als
die zó in de lengte gebouwd is, dat alles daar tege
lijkertijd uit kan rijden, dan is dat, als er een grote
brand is, erg leuk, maar als ze toch allemaal door één
hek moeten, is het voordeel van al die deuren naast
elkaar toch al weer voor een groot deel verdwenen.
En als de diepte van de garage zodanig moet zijn, dat
de lengte van de beide ladderwagens bepalend is voor
het geheel, waardoor er een enorme hoeveelheid loze
ruimten overblijft, dan vraag ik mij af, of er geen an
dere oplossing geweest zou zijn.
De afmetingen van de slaapkamers zijn mij ook te
groot. Je zou eigenlijk slaapkamertjes moeten hebben,
dacht ik, want het gaat betrekkelijk om een noodop
lossing. Die logeerruimten zouden eigenlijk niet zo
bijzonder veel groter behoeven te zijn, gezien alle an
dere ruimten die beschikbaar zijn voor mensen die moe
ten overblijven, dan een normale hotelkamer.
De fietsenstalling komt per plaats belachelijk hoog,
dacht ik.
Er is hier zo straks ook al gezegd: Moet daar nou
weer zo'n dure hobby-ruimte bij? Er zijn toch werk
plaatsen! Kunnen de manschappen hun hobbies dan
niet daarin bedrijven?
Dit zijn van die punten, waarbij je je afvraagt: Moet
dat nou zo?
Nu zijn we het er allemaal wel over eens, dat deze
bouw verschrikkelijk veel haast heeft, maar het be
roerde is, dat unj altijd de haast op het brood ge
smeerd krijgen, terwijl de dienst jaren nodig heeft om
een plan bij ons op tafel te brengen. Nadat er twee
jaar lang aan geknutseld is, geeft ieder nu blijkbaar
de moed op en moeten wij alleen maar ja en amen zeg
gen. Ik vind dat allemaal verschrikkelijk onbehaaglijk
en ik zou het toch wel bijzonder op prijs stellen, als
de Wethouder althans een poging wilde doen in con
crete wat van onze ongerustheid weg te nemen.
De heer Heidinga: Er zijn in eerste instantie in de
Commissie Openbare Werken al enige woorden gewijd
aan de behandeling van deze zaak. Die was ook m.i.
onbevredigend. Daar kun je van mening over verschil
len, maar ik geloof wel, dat de overgrote meerderheid
van de commissie van dezelfde mening was. Wat in de
raadsbrief staat: „De Commissie Openbare Werken
heeft ermee ingestemd, dat de nieuwbouwplannen in
de huidige vorm aan U worden voorgelegd", is wel
waar, maar dat neemt niet weg, dat een groot deel
van dezelfde bezwaren, die de heer Van der Veen hier
oppert, ook leefden in de Commissie Openbare Werken,
en dat de Wethouder dat mag ik toch zo wel zeggen
- min of meer heeft toegezegd, dat de Commissie
Openbare Werken nauw zou worden betrokken bij de
verdere uitwerking van de plannen, dat die plannen
vervolgens in de commissie terug zouden komen en
dat men daar dan ook de technische aspecten ervan
zou kunnen beoordelen. Als de Wethouder dat mis
schien nog even zou willen herhalen, is dat voor mij
wel een aanleiding hier te zeggen: Dit moet gebeuren.
Er zijn reeds een aantal vraagpunten door de vorige
sprekers aan de orde gesteld, die ik volledig onder
schrijf, maar ik geloof, dat we dit plan moeten uit
voeren en nauwlettend met elkaar moeten toezien, dat
het tot een goede uitvoering komt.
De heer Meijerhof: Gezien het cijfermateriaal, dat
we van het College hebben gekregen en dat, wat de
heer j. de Jong heeft verstrekt, en voorts gezien de
diverse vragen die gesteld zijn, m.n. omtrent de grootte
van de slaapkamers en de rijwielstalling van ruim
f 20.000,vragen we ons toch wel af, of een en ander
efficiënt genoeg is opgezet. We zouden die vragen, die
ook bij ons wel bestaan, graag duidelijk beantwoord
willen hebben.
De heer De Jong (weth.)De vraag, waarop de heer
Miedema in tweede instantie zijn betoog heeft toege
spitst, was: Hoe verwerken wij de lasten in de begro
ting? Ik heb, dacht ik, in eerste instantie wel aange
geven, in welke richting wij dit zoeken. Wij zullen de
totale kapitaalslasten straks moeten trachten in te
bouwen op dezelfde wijze als wij het gedaan hebben
bij het gebouw voor de Sociale Dienst. Dan hebben we,
dacht ik, het voordeel, dat we, na het ene grote pro
ject direct het andere, wat de lastendekking betreft,
kunnen laten volgen. Het ligt dus in tijdsorde werke
lijk niet zo gek. Intussen krijgen wij tijdens de detail
lering bij de uitwerking van de plannen ook de pre
cieze gegevens. Het gaat nu om een krediet om de
zaak verder te brengen, een krediet, globaal, maar
toch zo exact mogelk geraamd op grond van het pro
gram van eisen. Nu gaan we dus starten en na een
jaar of vier moet 1% a 2 miljoen in de begroting zijn
ingebouwd en dan moet er van jaar tot jaar mee ge
rekend worden.
De heer De Jong heeft een raming gemaakt, die
nogal afwijkt van de cijfers, die hier geproduceerd
zijn. Hij moet mij niet kwalijk nemen, dat ik zijn be
cijfering, die hij hier even op tafel gelegd heeft en die
ik nu dus voor het eerst zie, wel echt „natte vinger"-werk
noem, waar ik niet zo concreet op kan antwoorden
als hij mij gevraagd heeft. Openbare Werken heeft
een duidelijk program van eisen gekregen, is hier twee
jaar mee bezig geweest en heeft voor de derde maal
een becijfering gegeven, waarbij men deze zaak gron
dig bekeken heeft. En dan heb ik meer vertrouwen in
de cijfers van Openbare Werken dan in de prijsnorm-
cijfers, die op het staatje van de heer De Jong aan
gegeven zijn.
Ik heb voorts niets tegen de suggestie van de heer
Heidinga om de toezegging die ik in de Commissie
Openbare Werken heb gedaan, hier te herhalen.
Laat de Commissie Openbare Werken deze zaak maar
begeleiden. De dienst Openbare Werken moet voor de
uitvoering zorgen. Maar dan houdt de Commissie
Openbare Werken, die terzake voldoende deskundig is,
mede een vinger aan de pols. Ik ben daar echt niet zo
bang voor.
De heer Van der Veen heeft een aantal concrete
punten genoemd en wel eerst de garage. Wordt de
diepte van de stallingsruimte wel voldoende benut
vraagt hij. Deze stallingsruimte heeft 14 units, waar
van 2 reserveplaatsen. Die moeten we hebben voor
eventuele uitbreiding. Van de andere 12 zijn er 4 be
stemd voor autospuiten, waarvan 3 grote, die de ge
hele lengte nodig hebben. In de 4e ruimte staat een
commandowagen, waarmee van die eenheid is ge
vuld. In de 5e eenheid staat de ladderwagen, die de
ruimte ook volledig nodig heeft. De 6e eenheid is be
stemd voor een manschappenwagen plus een losse
ladder. Voorts zijn er nog twee vakken, waarvan één
een werkruimte is met een kuil in de grond voor
kleinere werkzaamheden en het andere is een ruimte,
geschikt voor het verwisselen en vervangen van de
slangen. Die is ook volledig benut. De materiaalwagen
die er nog niet is, maar, wat het krediet ervoor be
treft, ook in behandeling bij de Raad is heeft de
ruimte ook volledig nodig. De hoogwerker, een soort
ladderwagen, is nog in bestel en zal ook de gehele
ruimte beslaan, evenals de poeder- of schuimwagen.
En dan komt er t.z.t. nóg een autospuit. We hebben
de loze ruimten die er zijn, aangevuld met onderdelen,
die bij het andere materiaal behoren en dus ook hun
plaats in de stallingsruimte moeten hebben. De diepte
van deze stallingsruimte is in de planning opgenomen
op 15 m, maar kan ook 13 m worden; dat hangt nog
af van de constructie van de deuren, die men zoekt.
Het kunnen deuren worden, die minder ruimte vragen
vanaf de snuit van de auto's gerekend dan aanvanke
lijk gepland was. Dat is een punt van nadere uitwerking,
waarop men in de Commissie van Openbare Werken
ook attent zal moeten zijn.
De heer Van der Veen stelde ook een concrete
vraag over het logeergebouw voor de manschappen.
De kamers zouden z.i. te groot zijn. Ze zijn, als ik het
goed begrepen heb, volgens de tekening 5 x 3 m, waar
van 1 m af gaat voor het balkonnetje, dus 4 x 3 m. De
heer Van der Veen schudt van neen, maar ik dacht