6 7 Bij de punten 3 en 4 komt de vraagstelling uit mijn fractie, maar wij hebben hier aan verschillende soor ten commissies en raden gedacht, althans aan andere dan U waarschijnlijk hebt gedaan, toen U beide vragen in één antwoord hebt geformuleerd. Op dit moment kunnen wij wel t.a.v. wat in vraag 3 wordt bedoeld, Uw opvatting delen. Met het nieuwe stelsel moet je in derdaad wat ervaring opdoen, daar moet je waarschijn lijk niet direct aan gaan sleutelen, maar op dat stand punt staan wij slechts t.a.v. de interne commissies en raden. Daar, waar in vraag 4 wordt gesproken van het mogelijk „verzuipen" in alle mogelijke besprekin gen met commissies, raden en deskundigen, hebben wij aan het externe overleg gedacht, wat m.n. door Uw College en tal van ambtelijke commissies moet wor den gevoerd. Ik heb zo het gevoel, dat er veel vertra ging ontstaat laat ik het concrete punt van de ruimtelijke ordening noemen door de veelheid van raden, instanties en commissies, waarmee een gemeen te nu eenkeer op basis van de Wet Ruimtelijke Orde ning overleg moet plegen. Dat was allemaal mooi en aardig bedoeld op het moment, dat met die Wet is ge start, maar, voorzover er nog haren zijn op de hoofden van gemeentebestuurders, worden die natuurlijk grijs en grauw van al dit soort dingen. Ik dacht ook, dat het niet alleen een ervaring is in deze gemeente, maar dat meer gemeenten dezelfde ervaring hebben. Van tijd tot tijd lees je ook wel eens publikaties van gemeen ten, die, wat dat betreft, wanhopige kreten slaken. Wij hebben met onze vraag dus eigenlijk bedoeld Bent U het met ons eens, dat we met elkaar verzui pen Kunt U op die vraag niet aanstonds „ja" antwoor den; dat kan ik me levendig voorstellen, maar U zoudt misschien wel eens in overleg met andere ge meentebesturen, via de V.N.G. in Den Haag, kunnen proberen onze gedachte ingang te doen vinden, gezien de reële bezwaren vanuit de praktijk van het werk. Misschien krijgen we dan met elkaar als gemeente besturen ons verstand eens terug en misschien krijgen ze dat ook op het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Het gaat er in wezen om, dat zaken worden gedaan, dat er woningen worden ge bouwd, dat er wegen worden aangelegd, dat echt een functieverdeling tot stand komt, maar dat we niet met elkaar verzuipen in de veelheid van procedures etc. Die hartekreet behoort dus bij punt 4 en slaat niet in die mate op punt 3. Bij punt 6 had ik willen vragen naar de samenstel ling van de commissie, waaraan U denkt, maar op de een of andere manier zijn wij in de gelegenheid ge weest de namen van de commissie te lezen, als ik mij niet vergis in enig stuk of in de krant, zodat ik mij dus ontheven zou kunnen achten van het stellen van die vraag. Maar misschien dat U die namen bij de hand hebt; dan kunnen we ze nog even horen. De heer De Leeuw: Ik zou de hartekreet van de heer Vellenga betreffende de aangelegenheid, waar we ons allemaal nogal groen en geel en blauw aan erge ren in de loop van de tijd, graag willen ondersteunen. Ik had overigens een opmerking in het algemeen willen maken. Ik heb begrepen, dat er onder de leden van de raden die ex art. 61 ingesteld zijn, enige onge rustheid bestaat over de wijze, waarop B. en W. daar tegenover staan. Ik wil die onrust even signaleren, zo in de zin van: „We hebben nu die raden, we hebben nu de gelegenheid, dat een aantal mensen buiten de directe kring van de Gemeenteraad over een aantal zaken kunnen spreken, wees daar nou blij mee, doe dat nu maar. En dan zien we wel, wat we met de re sultaten van jullie werk doen." Nu zit mij in het achterhoofd, dat het bij de uitwer king van dat artikel mede de bedoeling is geweest, dat er ook een klein stukje delegatie zou zitten in de werkwijze van de Raad. Moet dat inderdaad alleen maar in mijn achterhoofd blijven of speelt U toch wel met de gedachte die ruimte mettertijd te geven zonder dat evenwel aan de verantwoordelijkheid van de Raad van de Gemeente wordt geraakt. U zou, mijnheer de Voorzitter, mij persoonlijk er een plezier mee doen, wanneer U een geruststellend woord zoudt kunnen spreken, dat dan ook waait naar degenen, die zich on gerust maken in die raden, opdat ze de indruk hebben, dat ze er wezenlijk werk doen en dat het niet gaat om „weer een commissie" of „weer een raad" in het uit gebreid stelsel, zoals ze dat al kennen. De heer Van Haaren: Wat de punten 1 en 2 be treft, U heeft net gezegd, mijnheer de Voorzitter, dat we nogal wat overhoop halen, maar wij als Axies heb ben het gevoel dat weet U ook wel dat we best nog veel meer overhoop kunnen halen en wij zijn niet geneigd maar af te wachten, hoe het landelijk alle maal uitpakt. Wij kijken bijv. naar Purmerend en we zeggen: Waarom zou wat daar kan, ook hier niet kunnen Ik dacht, dat ik het helemaal eens kan zijn met wat de heer Vellenga hierover heeft gezegd. Als het straks bij de begroting aan de orde komt, zullen wij bijzonder graag de P.v.d.A. ook hierin steunen. We merken op, dat het een punt is uit het verkiezings programma van de P.v.d.A. Het lijkt mij veel beter, dat de grootste fractie uit de Raad deze zaak aan de orde stelt, maar wij behouden ons stellig het recht voor, als we het gevoel hebben, dat de P.v.d.A. niet ver genoeg gaat, of het helemaal niet doet, op dit punt bij de begroting terug te komen, omdat wij vinden, dat Uw antwoord: „Wij achten het niet wenselijk, dat tijdens de openbare vergaderingen van de Gemeente raad dan wel andere raden bezoekers van de publieke tribune bij de discussie kunnen worden betrokken", niet voldoende is. Wat de functionele raden betreft, ben ik erg blij met wat de heer De Leeuw gezegd heeft. Ik geloof, dat het overbodig is, dat ik er nog weer op inga. U weet ook, dat het altijd een punt bij Axies is geweest, dat deze raden toch ook een delegatie van bevoegdheden moeten hebben, maar wij zijn mét U bereid het eerst nog eens een jaar af te wachten. Dan zullen wij mis schien bij de volgende begroting met plannen komen voor die structurele wijzigingen van de raden, die wij gewoon wenselijk achten. Maar als U de heer De Leeuw op zijn vaag terzake kunt antwoorden, zijn we mis schien al gerust gesteld. Een punt, dat m.i. hier wel aan de orde is, maar nog niet is genoemd, is, dat gemeentelijke commissies waar mogelijk ook in het openbaar moeten vergade ren. De heer Vellenga heeft het niet aangehaald, maar ik dacht, dat het toch ook wel een heel belangrijk punt is. We hebben samen de ervaring in een aantal commissies, dat we, nog helemaal geen zaken in die commissies aan de orde gesteld hebben gezien, die de burgerij van Leeuwarden niet zou mogen weten. We willen uitgaan van het standpunt van de commissie- Biesheuvel, dat alles openbaar moet zijn, wat niet ex pliciet geheim is, dat m.n. ook de commissies uit de Raad in het openbaar kunnen vergaderen en dat de burgerij van Leeuwarden kennis mag en kan nemen van wat er in die commissies wordt besproken. Het is een punt, dat ons nogal hoog zit en waarop ik toch graag, als de grote fracties dat niet doen, straks in de plenaire begrotingszitting terug wil komen. Punt 7 is de kwestie van taalgebruik. Ik ben zelf in de Leeuwarder Courant onder „Gehoord en Gezien" tweemaal gekapitteld over mijn taalgebruik. Mijn Ne derlands is niet altijd perfect, maar we hebben het ge voel, dat in allerhande officiële stukken veel stadhuis taal wordt gebruikt en we willen gewoon eens probe ren dat kan verder buiten de bespreking blijven een paar stukken van de Gemeente in het Nederlands te vertalen en aan U terug te sturen, niet om school meester te spelen, maar gewoon om duidelijk te ma ken, dat heel veel van die stadhuistaal voor tal van mensen volstrekt niet te begrijpen is. De heer Hovinga: Wormerveer is ermee begonnen het publiek in de een of andere vorm mee te laten spreken in de raadsvergadering. Wordt dit van hier uit nauwlettend gevolgd? Zo ja, kunnen de raadsleden dan ook een rapportering hieromtrent verwachten? Bij de suggestie van de heer Vellenga sluit ik me graag aan. De grotere delegatie van bevoegdheden naar de functionele raden is een punt, dat ons ook ter harte gaat. Ook mij is het opgevallen, dat in de verschillende gemeentelijke commissies nauwelijks pun ten worden behandeld die niet geschikt zouden zijn voor openbare behandeling en daarom zou ik erop wil len aandringen vooral ook dit nog eens goed onder de loep te nemen. De Voorzitter: U heeft een aantal zeer belangrijke problemen aan de orde gesteld, ook n.a.v. de reeds schriftelijk gewisselde vragen en antwoorden. Ik zou allereerst iets willen zeggen over de proble matiek van de openbaarheid van de vergaderingen. Ik zou primair willen stellen, dat openbaarheid en open heid wel min of meer met elkaar samenhangen, maar niet precies hetzelfde zijn. Openheid is een goede zaak en wij streven er ook naar ik kan U dat ver zekeren zo openhartig en open mogelijk te zijn in de discussie en de correspondentie met burgers. Ik doe het zelf steeds en ik ben ervan overtuigd, dat ook de wethouders dat doen. Het is mij bekend, uit aller lei contacten, dat ook vele raadsleden bijzonder open hartig zijn in contacten met burgers. Het ligt voor raadsleden ook helemaal voor de hand; zij hebben ook een ietwat andere plaats dan de leden van het dage lijks bestuur. Maar wij betrachten allemaal, dacht ik, in ons huidige samenspel een grote mate van openheid. Ik kan me niet indenken, dat een raadslid of een lid van het College van B. en W., als hij, op welke plaats ook, in contact komt met burgers, die hem een vraag stellen, zou zeggen: „Daar hebt gij niets mee te maken." Als er een bepaald punt wordt aange sneden, is het omgekeerde eerder het geval; dan zijn we allen bereid in discussie te treden om over de pro blemen te praten. Dat is echter wat anders dan open baarheid. De besluitvorming moet plaats hebben in de openbaarheid en daar houden we ons ook aan. Ik zou echter toch wel tot enige voorzichtigheid willen ma nen t.a.v. het vergaderen in openbaarheid. Ik sprak deze week nog met een collega uit een andere gemeen te, waar hiermee werd geëxperimenteerd. Praktijk is, dat men voor-vergadert. En dat is niet, omdat men geen openheid kan of wil betrachten tegenover de burgers. Het is een heel andere kwestie. Als men in kleinere commissies bijeen is, dan moet men bereid zijn zich door elkaar te laten overtuigen. Men moet daar niet zijn met vooraf vastgestelde politieke- of fractiestandpunten. Dat zou een onvoorstelbare rem vormen op de besluitvorming, ook op de besluitvaar digheid. Dat is de ervaring. Ik vind het ook niet eer lijk als men er de schijn aan geeft, dat, als een com missie niet in de openbaarheid vergadert, er iets zou gebeuren wat pas op! de burger niet mag we ten en dat er sprake is van de grootste geheimzinnig heid. Dat is een fabel. U weet het allen zelf. U zit in allerlei commissies. Toch moet ik een waarschuwend geluid laten horen en opmerken, dat men een zekere mate van voorzich tigheid moet betrachten, niet omdat men geheimzin nig wil doen, niet omdat de burgerij het niet mag we ten, maar om werkelijk tot beslissingen te komen en om volledig bereid te zijn een standpunt prijs te geven en mee te gaan met een ander. Men moet ook een fout kunnen maken. In een commissie moet men vaak spon taan reageren. Dan zijn de zaken nog niet volledig uit gebalanceerd. In onderlinge gedachtenwisseling komt men dan toch echt wel tot een goede meningsvorming. En in commissies worden geen beslissingen genomen. De werkelijke, de principiële beslissingen vallen in de Gemeenteraad en dat gebeurt altijd in de openbaar heid. Nu wil ik de zaak van een andere kant benade ren. Ik vraag U: Welke van de grote gemeenten in Nederland heeft op dit moment vijf raden van onge veer 20 leden, waarin allerlei problemen in de open baarheid worden besproken? Wij hebben drie commis sies beheersbevoegdheden gegeven, die de problemen terzake in de openbaarheid bespreken. Dus du moment, dat het gaat om te komen tot beslissingen, die ook voor de burgerij bindend zijn, dan heeft dat plaats in de openbaarheid. Als het gaat om een stukje beleids voorbereiding, dan gebeurt dat in die vijf raden in de openbaarheid. En ik geloof ook dat het juist is, dat wij met elkaar de beslissing hebben genomen, dat die raden in de openbaarheid vergaderen. Maar U zou, als U de vergaderingen van al de raadscommissies, die voor het Woningbedrijf, Grondbedrijf, Openbare Werken e.d., openbaar wilde maken, de goede gang van zaken een slechte dienst bewijzen. Ik geef toe, dat dit aanstaan op openbaarheid, geen geheimzinnig heid, geen kiekeboe-spelen met de burgerij, alles op tafel gooien, het politiek verdraaid goed doet. Ik meen echter, dat we t.a.v. de openbaarheid toch met elkaar wel een zekere voorzichtigheid moeten betrachten, maar nogmaals: dat is heel iets anders dan openheid be trachten. T.a.v. de suggestie van de heer Vellenga bepaalde problemen in discussie te brengen met geïnteresseerde burgers (een uitdrukking, ook nog door een ander raadslid gebruikt), kan ik U echter wel verzekeren, dat B. en W. hun uiterste best doen daar wegen voor te zoeken. Met die gedachte ben ik het dus volledig eens. Maar of de raadzaal daarvoor de geëigende plaats is, waag ik te betwijfelen. Ik dacht, dat hier de Gemeen teraad in de openbaarheid moet discussiëren. Dat bepaalde groepen burgers uit een bepaalde stads wijk of geïnteresseerd bij een bepaald probleem, ge- gelegenheid moeten krijgen zich te uiten, is ook ons belang, ons belang als College van B. en W., Uw be lang als Raad, opdat, als wij een beslissing moeten nemen, wij zo goed mogelijk weten, wat er leeft. Ik vond persoonlijk een bijzonder interessant voorbeeld, wat gisteravond zo uitvoerig in de Raad werd behan deld: het plan Transvaalwijk. Het is goed, dat wij we ten, wat er allemaal leeft, ook al kunnen wij de wen sen misschien niet allemaal realiseren. Er zullen ook in onze gemeente in het verleden wel onjuiste beslis singen zijn genomen, omdat we te weinig wisten wat er bij bepaalde groepen van de burgers leefde. Ik her haal, dat ik betwijfel, of de raadzaal voor deze bijeen komsten de geëigende plaats is, al zeg ik niet, dat ze hier nooit moeten worden gehouden. Wij zoeken op dit ogenblik duidelijk naar dit element in de samenspraak met de burgerij te versterken. De heer Vellenga heeft het woord „bestemmingsplannen" laten vallen. Dat is niet het enige, maar wel een zeer duidelijk voorbeeld. Ik geloof, dat men met de proble matiek rondom deze plannen het meest meeleeft. Ik noem voorts het dempen van het Vliet, eigenlijk een onderdeel van een bestemmingsplan. En we kunnen meer zaken aan de orde krijgen, die enorm bij bepaal de groepen van de bevolking leven. Wij zijn duidelijk bezig, mede met het oog op de be stemmingsplannen, de stedebouwkundige afdeling van Openbare Werken te versterken. We hebben een jonge ontwerper kunnen aanstellen en we hebben per adver tentie een sociaal planoloog gevraagd. Er zijn al ver schillende sollicitaties binnengekomen en ik hoop, dat wij binnenkort iemand kunnen aanstellen. Wij hebben ook een kracht naar ik aanneem een gekwalifi ceerde bij de afd. Voorlichting aangetrokken, die speciaal tot taak zal krijgen als full time-job zich met deze problematiek bezig te houden, o.a. met het orga niseren van bijeenkomsten met geïnteresseerde bur gers. Of die dan in „Open Hof" moeten plaats hebben of in een ander wijk- of buurtgebouw of eens op de Nieuwe Zaal in het Stadhuis, kunnen wij geheel van de omstandigheden en aantallen mensen, die we er bij willen betrekken, laten afhangen. Ik ben het er geheel mee eens, dat wij op dit gebied van de inspraak duidelijke lijnen moeten trekken en stimulerend te werk moeten gaan. Maar dit is ook weer zo'n punt, dat je niet in 2 x 24 uur kunt realise ren. In het Vriesco-pand, waar op de eerste verdieping een Secretarie-afdeling en op de tweede verdieping een kantine voor het personeel is gekomen (zij het nog niet een ideale, maar we zijn er toch blij mee), willen we nu op de benedenverdieping iets tot uitdrukking brengen op het gebied van voorlichting. Hier moet men binnen kunnen stappen, dingen over de stad kun nen zien en met onze mensen van de afd. Voorlichting tot gesprekken kunen komen. Tussen de zienswijze van de heer Vellenga e.a. en ons standpunt terzake bestaat dus geen enkel verschil. Men dient op te passen, wat de inspraak betreft, voor het vergelijken met een kleine plaats in de Zaan streek, waar ik overigens niets denigrerends mee be doel. Van een burgemeester van een kleine gemeente in Groningen heb ik ook wel eens in een vergadering een enorm enthousiast verhaal over inspraak vanaf de publieke tribune, waar dan praktisch het hele dorp te genwoordig is, horen vertellen. In zo'n gemeente kun nen dan een paar punten gezellig met elkaar worden behandeld. Maar zoiets zal hier niet kunnen. Het is

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 4