82( %2Z aanzienlijk veranderd zijn. Ook kunnen inzichten op dit punt gerijpt zijn. Dus zou de argumentatie van het College, m het verleden gebruikt, niet meer zo sterk overeind behoeven te staan als toen het geval was. Daarom hechten wij er dus aan vanuit onze eigen ver antwoordelijkheid en onze eigen inzichten dat geldt voor iedere tractie voor zich en daar behoeven andere fracties zich dus niet mee te bemoeien dit punt op nieuw aan de orde te stellen. Het College weet dan nu bij voorbaat, dat dit zal gebeuren en kan mogelijk ook zeif tot een standpuntbepaling komen. En verder kan het van belang zijn eens Elf te checken hoe andere fracties over deze zaak denken. Wat het door mij besproken punt betreft: walmuren Tuinen en m.n. walmuren Waag, ik acht het niet uit gesloten, dat wij op deze zaak (omdat de begrotings zitting net nog kan vallen aan het eind van de termijn, die de heer Tiekstra noemde, of daarbinnen) in com binatie met het Waagplein nog terugkomen. De Voorzitter: De formulering van de motivering, wat betreft het punt van de stedebouwkundige afdeling kan aldus luiden: „De 2e afdeling spreekt de wens uit in de Raad een nader oriënterend gesprek over de positie van de stedebouwkundige dienst te hebben." Daar kan van alles verder uit voortvloeien. Dan komt het punt in ieder geval in discussie. En hoe zoudt U, mijnheer Vellenga, het punt Wal muren geformuleerd willen hebben? De heer Vellenga: Op het moment van de behan deling in de plenaire zitting zou ik een moment-op name willen hebben: Is op dat moment de termijn van 10 weken gehaald of is die haalbaar? En hoe lijkt het perspectief ook in combinatie met het Waagplein? Dit omdat het één natuurlijk nauw verband houdt met het ander. Ik zou het Waagplein ook bij een ander punt aan de orde kunnen stellen, maar nu het toch al door de heer De Jong aan de orde is gesteld, kunnen we het beter in één keer doen. De Voorzitter: Deze beide punten komen op de lijst voor nadere bespreking in de plenaire zitting. ALGEMENE DIENST. Hoofdstuk IV. Volgno. 148. De heer Hovinga: Onder 1 wordt geantwoord, dat eraan gedacht wordt te voorzien in de inrchting van een openbaar toilet in de geprojecteerde centrale auto bushalte op het Wilhelminaplein. De vraagstelling van gisteravond bij het hoofdstuk Openbare Orde doelde, dacht ik, duidelijk ook op een ander gebied in de bin nenstad, nogal een eind verwijderd van het Wilhel minaplein, n.l. het gebied, begrensd door de Voor streek, de stille kant van de Nieuwestad en de Grote Kerkstraat, om het maar even ruwweg aan te geven. In dat gebied is nogal een dichte concentratie van uit gaansgelegenheden en geen enkele vorm van een open baar toilet. En juist na een bezoek aan verschillende horeca-bedrijven bestaat daaraan behoefte. Door mij en door alle bewoners van dit gebied wordt geconstateerd, dat hier in grote mate de openbare weg, de puien, de deuren en de portieken worden gebruikt als water plaats. Daarom zou ik willen vragen, of het niet mo gelijk is te trachten te komen tot een openbaar toilet binnen de begrenzing van het door mij bedoelde stads deel. De heer J. de Jong: Ik zou deze vraag willen on derstrepen. De heer Vellenga: In vraag 2 gaat het over de hon den. Hierbij heeft het College het in zijn antwoord over „de gewenste uitwerking" van een gesuggereer de maatregel, maar er is nog een tweede vraag ge steld, n.l. deze: „Zijn het College ook voorbeelden be kend hoe men dit vraagstuk in andere steden oplost?" Dat zou misschien nog eens nagegaan kunnen worden. De heer Tiekstra (weth.): T.a.v. de opmerking van de heer Hovinga zou ik willen zeggen, dat de betref fende horeca-inrichtingen uiteraard aan vrij strenge eisen moeten voldoen i.z. toiletvoorzieningen. Dus ik geloof niet, dat gezegd kan worden, dat men zijn be hoeften niet op tijd zou kunnen doen. Een ander punt is, dat ik er begrip voor heb, dat bezoekers van die etablissementen nog wel eens in omstandigheden ver keren, waarin het onderscheidingsvermogen ernstig geschaad is. Misschien denkt men binnen te zijn, als men ergens buiten staat. (Gelach) Ik kan volstaan met te zeggen, dat er jaarlijks op de begroting een post van een aantal duizenden guldens staat vermeld voor het aanbrengen van nieuwe inrichtingen, als door de heer Hovinga gevraagd. Ik ben bereid met de dienst te onderzoeken, in hoeverre in het door hem genoemde stadskwartier er zijn daar enkele toilet-inrichtingen verdwenen inmiddels, dacht ik nog iets van dien aard terug kan komen. Of daarmee aan de bedoelde klachten tegemoet wordt gekomen en dan verwijs ik naar het eerste deel van mijn antwoord is een andere vraag. Ik wil er wel op wijzen, dat het plaat sen van nieuwe inrichtingen van deze aard door ieder een wordt toegejuicht, mits het maar niet voor de eigen voordeur is. Ik wil op deze klein-menselijke trekjes toch wel even de aandacht vestigen. Wat betreft de „grote" van de hondjes, mij is niet bekend, hoe andere gemeenten het probleem aanpak ken, hoewel ik het een boeiende zaak zou vinden, dit na te gaan. De raadsleden weten, dat de bewoners van de Heliconweg mij en mijn hond wel kunnen uitteke nen. Nu is bekend, dat honden de gewoonte hebben steeds van dezelfde plek gebruik te maken, maar om trent de vraag, of dat ook een plek is, die door soort genoten wordt opgezocht, heb ik enige twijfel. Zoals gezegd, is het juist een hondeneigenschap een bepaalde plek als de hunne te markeren. Dit markeren heeft ook een zekere functie. Ik kan geen antwoord geven op de vraag, öf en hoe andere steden het vraagstuk van straatverontreiniging door honden hebben opge lost. Uit de rubriek „Ingezonden" ook in andere bla den dan de Leeuwarder Courant is mij wel gebleken, dat hondjes de gelaakte eigenschappen nationaal de monstreren. (De Voorzitter: Die kwestie zou dus in het parlement opgelost moeten worden.) Ik dacht, dat het verstandig was, de Tweede Kamer met de oplos sing van dit soort vragen te belasten. (De heer Vel lenga: Het lijkt mij meer een internationaal pro bleem, dat dus in de V.N. thuis hoort.) (Gelach) Hoofdstuk V. De Voorzitter: Van dit hoofdstuk zullen we in deze afdeling behandelen de onderdelen: bestemmingsplan nen, bouw- en woningtoezicht, sanering stadswijken. De andere onderdelen van dit hoofdstuk zal weth. De Jong de volgende week behandelen. Volgno. 162. De heer Janssen: In het antwoord op vraag 1 spreekt U van het in publiciteit brengen van het ont- werp-structuurplan in het eerste halfjaar van 1971. Ik wil graag weten, wat U daar precies mee bedoelt. Verder zouden we, n.a.v. vraag 2, het College willen vragen of het tevreden is over het ingeschakelde bu reau voor Verkeerskunde. Wij zouden hierover (ook in samenhang met vraag 3 op pag. 22) graag meer informatie willen hebben. En dan nog iets over vraag 4. Het lijkt, zacht ge zegd, minder correct t.o.v. de heer Tiekstra (of zou het de heren Tiekstra en De Jong moeten zijn?) deze vraag zo te formuleren, zonder verdere argumentatie of vermelding van feiten. Aangezien het hier het be leid van het College betreft, had het College naar mijn mening duidelijker en krachtiger kunnen antwoorden, zoals dat bijv. ook is gebeurd bij vraag 2 op pag. 37. Ik zou de mogelijkheid willen claimen hierop in de begrotingszitting nader terug te komen. N.a.v. vraag 8 zou ik willen vragen (in samenhang met vraag 21) of de stedebouwkundigen voor het Ald- lan wel competent zijn. In onze fractie waren destijds nogal enige reserves. Ik zou ook graag willen weten of het waar is, dat een plan, dat in het voorjaar van 1970 de Commissie voor Ruimtelijke Ordening gepasseerd is, nu weer helemaal is omgewerkt door die stedebouw kundigen. En als dat zo is, is dat dan geschied op hun initiatief of op initiatief van de opdrachtgevers Waarom hebben we een klein jaar verknoeid? Is dat misschien een gevolg van een wijziging in de toplei ding van het betreffende bureau? Tegelijk met de aan vragen op grond van art. 19 had het eerste plan toch in de Raad gekund? Dan had de Raad een beslissing kunnen nemen; nu voltrekt zich alles binnen de com missies. Heeft het ook zin, gezien de teleurstellende ervaringen met dit bureau, extra aandacht te schen ken aan het werk van de andere ingeschakelde bu reaus N.a.v. vraag 9 en 10 zou ik U willen vragen welke deskundige instantie U in Uw antwoord bedoelt. N.a.v. Uw antwoord op vraag 20 zou ik U willen vragen hoe de verkeerssituatie rond het Vrijheidsplein er thans uitziet en hoe het plan Lekkumerend zich verder zal ontwikkelen. Ook zou ik graag nog willen weten wat U in dit antwoord onder een redelijk korte termijn verstaat. De heer Heinstra: In vraag 5 wordt gesproken over de structuele ontwikkeling van de dorpen. Het is natuurlijk van belang, dat de dorpen him eigen leef klimaat zullen behouden. De belangstelling voor het gaan wonen in de dorpen van onze Gemeente neemt toe, maar de gelegenheid daartoe ontbreekt. Het is voor onze Gemeente toch van belang, dat de dorpen Lekkum, Wirdum en Wytgaard in de komende jaren worden uitgebouwd tot forensendorpen. Hoe is het ge steld met het bestemmingsplan van de dorpen Wir dum en Lekkum? Kunnen we werken op een basis van gelijktijdigheid voor beide dorpen? Kunnen we de besturen van de Verenigingen van Dorpsbelang nu eens concrete mededelingen doen wat betreft de ont wikkeling van de verkeerssituatie in de komende ja ren? Want de groei van de dorpen hangt hiermee nauw samen. Het kan immers in de toekomst voorko men, dat het belang van de dorpen voor de gemeente Leeuwarden wel eens zwaarder kan gaan wegen dan die van enkele nieuwbouwwijken in de stad. Vandaar dat het ons zeer gewenst voorkomt spoed te betrach ten met de ontwikkeling van de dorpen. Als ik dan kijk op pag. 71 waar het contingent te bouwen wo ningen staat, dan betreur ik het, dat ik daar Lekkum en Wirdum helemaal niet zie staan. Verder zou ik graag in aansluiting op Uw ant woord op vraag 27 willen weten hoeveel woning wetwoningen U in Goutum denkt te realiseren. Deze vraag stel ik in verband met het feit, dat de aan te leggen Rijksweg er de oorzaak van zou kunnen zijn, dat diverse woningen moeten worden gesloopt. De be woners van die woningen zullen dan een ander huis moeten hebben. Het zou redelijk zijn, dat wij hun een woning aanbieden met een betaalbare huur en gele gen in het eigen dorp. De Voorzitter: Nu bent U, geloof ik, bezig vragen te stellen die in de afdeling van weth. De Jong thuis horen. Ik wil graag, dat U de vragen aangaande de woningbouw even aanhoudt, want anders verliezen we te veel tijd. Weth. Tiekstra kan U toch alleen ant woorden, dat U voor de vragen betreffende de woning bouw bij weth. De Jong moet zijn. De heer Hemstra: Dan ben ik klaar, mijnheer de Voorzitter. De heer J. de Jong: In antwoord op vraag 13 schrijft U, dat in Aldlan-Oost naar alle waarschijn lijkheid de mogelijkheid zal ontstaan vrijer te bouwen. Bedoelt U eigenlijk niet Aldlan-West? Is de koopakte met Albert Heyn inmiddels gepas seerd? Dit vraag ik (n.a.v. vraag 16) in verband met de toch wel urgent nodig zijnde parkeermogelijkheid op het nog steeds braakliggende terreintje van de v.m. Nieuwe Doelen. U antwoordt op vraag 24, dat een globaal plan voor de binnenstad niet voor 1972 aan de Raad zal kunnen worden aangeboden. Ik zou graag willen weten waar om dat niet eerder kan. Velen wachten op dit plan in verband met algemeen onderhoud van panden, uitbrei ding en verbouwingen. Ik wil van U weten of het niet dit jaar nog in de Raad kan komen. De heer Heidinga: Ik heb het niet zo heel goed gevolgd, maar als ik het goed begrepen heb, had de heer Jansen het n.a.v. vraag 4 over weth. De Jong. Hoe hij die erbij haalt, begrijp ik helemaal niet. In Uw antwoord staat: „De betreffende Wethouder is zeker bereid en in staat ook over bestemmingsplannen tijdig overleg te plegen met de daarvoor in aanmer king komende instanties." Ik dacht, dat de bestem mingsplannen aan weth. Tiekstra waren opgedragen. Ik kan de heer Jansen niet volgen. Wat de vraag zelf betreft: „Als de betreffende wet houder niet bereid of in staat isik dacht, dat weth. Tiekstra daarvan enige voorbeelden had gege ven in de voorbije tijd. Op zichzelf acht ik die vraag dus heel redelijk. Tenslotte is hiermee de ontwikkeling van de Gemeente gemoeid. En als dit punt in de ple naire zitting moet komen, hebben wij daar geen bezwa ren tegen. (De heer Tiekstra (weth.)Mag ik wel even weten welke voorbeelden U op het oog had Lekkumerend b.v„ maar dat is in de Raad geweest, dat hoeven we toch niet te herhalen? Daarover hebt U Uw spijt betuigd en dan is dat voor mij afgedaan. Maar als mijnheer Janssen dit punt toch in de plenaire zitting brengt, kunnen we dan nog altijd de zaak ver der uitvechten. Ik zie daarvoor nu geen reden. Als dat tenminste uitgevochten moet worden. Ik vraag mij dit af, omdat op een bepaalde manier weth. De Jong hier bij betrokken wordt. In bijlage 9 behorende bij het antwoord op vraag 7, is een overzicht gegeven van de bestemmingsplannen. Daar wilde ik in het algemeen dit van zeggen. De woningbouw is ontzaggelijk nauw verweven met het klaarkomen van de bestemmingsplannen. Ik zou U wil len vragen omdat dit natuurlijk vrij uitvoerig a.s. dinsdag aan de orde komt of weth. Tiekstra ook bij de vergadering van afdeling IV aanwezig zal zijn. Ik geloof, dat ik dan helemaal in het straatje van de heer Janssen ben. (De Voorzitter: Stelt U zich er meteen maar op in, dat de heer Tiekstra dan niet aan wezig zal zijn. Wij behandelen vanavond bestemmings plannen, bouw- en woningtoezicht en de sanering van stadswijken. Het is duidelijk gezegd. De kwestie van de woningbouw behandelen we volgende week. Dat is de portefeuilleverdeling. Daar moet U zich op in stel len.) Het is mij zeer wel bekend, maar als je geen be stemmingsplannen hebt, kun je geen woningbouw ple gen. In de beantwoording van vraag 7 staat: „Niettemin streven wij ernaar de plannen binnen bepaalde termij nen in procedure te brengen." Mogen wij die bepaalde termijnen weten? Ze schijnen dus bepaald te zijn. In het antwoord op één van de vragen staat, dat Aldlan-Oost nog dit jaar een bestemmingsplan zal hebben en dat dat aan de Raad zal worden aangebo den. Ik zie niet op welke manier U dat voor elkaar zou kunnen krijgen. Ik zou graag willen weten hoe Uw verwachtingen zijn en waar U die op baseert. We hebben al jarenlang een achterstand bij de ont wikkeling van bestemmingsplannen. We kunnen dat wenden of keren en we kunnen er een hoop mooie woorden aan wijden ik heb er ook nog wel begrip voor, dat U dat doet maar laten we maar keihard vaststellen, dat er een enorme achterstand is en dat dat de stad een enorme schade in de ontwikkeling be rokkent. Dat valt niet te ontkennen. De feitelijke situa tie weten we dus. Er is een grote achterstand. Als wij op dit moment woningbouw willen plegen, kunnen we dat alleen doen door de goedgunstigheid van G.S. Wij kunnen alleen maar wat doen omdat zij ons terwille zijn (omdat wij de hoofdstad zijn van de provincie waarvan zij de centrale regering zijn) en de hand met ons lichten. Alleen daarom kunnen we nog wat doen in bepaalde bestemmingsplannen waar de zaak nog helemaal niet voor elkaar is. Ik stel het bijzonder op prijs, dat U G.S. zover gekregen hebt, dat zij meewer ken. Daar moeten we heel dankbaar voor zijn. Maar dat neemt niet weg, dat wij op het ogenblik toch moe ten stellen, dat er een grote achterstand is en dat de Raad nu moet weten hoe we die achterstand in kun nen halen. Hebt U nu werkelijk een schema van alle plannen die wij nodig hebben op bepaalde tijdstippen? Is af te lezen uit dat schema waar en hoe de ontwik keling zal zijn en op welk tijdstip. De Wethouder vindt het natuurlijk ontzettend moeilijk een tijd te noemen en ik kan me dat voorstellen, maar ik dacht, dat we er niet aan kunnen ontkomen onszelf een bepaalde limiet

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 4