2I2</
te stellen en te zeggen: Nou moet het er op die tijd
uitnomen, daar moeten we de jas dan maar voor uit-
trennen en naar zo'n datum moeten we toewerken.
Wij vinden dit zo verschrikkelijk belangrijk voor de
gang van zaken in onze stad, dat wij ook zeker de
oenoelte zullen gevoelen hierop in de plenaire zitting
terug te komen. Wij zullen dan van U willen hebben
een scnema met de tijden en wij zullen U vragen een
maal per drie maanden de Raad in te lichten over de
voortgang, het achterblijven enz., zodat wij de zaak
kunnen volgen en U op de vingers kunnen tikken, of
verantwoording kunnen vragen voor een achterstand
op het schema en de eventuele redenen daarvan en
wij zuilen van U willen horen hoe U de achterstand in
denkt te lopen. Want zoals het nu gaat, kan het niet
bnjven gaan. Dit is voor de stad gewoon een ramp.
Over net ontwerpen van het plan Aldlan-West heeft
de heer Janssen straks enige opmerkingen gemaakt.
Ik zou er anders nooit over begonnen zijn, maar ik
verscnil totaal met hem van mening over het feit,
dat de vertraging in de ontwikkeling van Aldlan-West
aan de ontwerpers zou zijn te wijten. Dat is veel meer
aan ons te wijten. Wij hebben die zaak ettelijke malen
in de Oommissie Ruimtelijke Ordening gehad; daar
wilde het plan maar niet doorkomen. Ik dacht, dat de
heer Janssen heel gemakkelijk van zijn fractievoorzit
ter te weten had kunnen komen hoe een en ander ver
lopen is. Wij hebben met elkaar kans gezien het tot
stand komen van dit bestemmingsplan enige jaren op
te houden. Dat heeft tot gevolg gehad, dat de bouw
en rentelasten die de mensen daar hebben, al maar
hoger worden en dat ze op een bepaald moment met
de rug tegen de muur stonden en het plan zoals dat
in eerste instantie was opgezet niet meer konden uit
voeren. En het lijkt er veel op, dat men daar op aan
gestuurd heeft van bepaalde zijde. Dat is een heel
scherpe opmerking, maar nu de heer Janssen daar
over begonnen is, moet die me toch van het hart. Nu
zijn die mensen dus voor de noodzaak komen te staan
dat plan zo te wijzigen, dat het wel haalbaar is in de
gegeven omstandigheden, met alle prijsstijgingen en
wat daar aan vastzit. Die mogelijkheid heeft altijd in
dat plan gezeten. Maar er zijn bij ons een heleboel
mensen die dat nooit hebben willen begrijpen. Het
heeft er altijd ingezeten, dat dat plan gewijzigd moest
worden. Want dat plan zou trachten te voorzien in
een bepaalde behoefte van bepaalde categorieën men
sen die dat zouden kunnen betalen. We hebben nu al
weer honderden mensen die daar belangstelling voor
hadden over het net laten vliegen; die zijn intussen al
buiten de stad gaan wonen. Er was ook niets op tegen,
dat plan aan de omstandigheden aan te passen. Wij
moeten niet te star zijn met bestemmingsplannen, dat
is hier al veel vaker in de Raad gezegd. Daardoor be
lemmeren we onze hele ontwikkeling. Wij moeten die
zaak veel flexibeler bezien. Wat let ons een bestem
mingsplan te wijzigen. Niets! Als we die bestemmings
plannen maar goedgekeurd hebben. Maar zover komen
we niet eens. Het is zelfs zo, dat, als wij vandaag-de-
dag voor bepaalde terreinen in de binnenstad een be
stemmingsplan hadden waar de bestemming van par
keren op lag en dat plan was goedgekeurd, wij op
grond van dat bestemmingsplan vooruit konden. Wij
zouden dat plan dan nog kunnen wijzigen zoveel wij
wilden. Wij bezien deze hele zaak veel te star. Wij ma
ken het iedereen die hier wil bouwen veel te moeilijk
en we belemmeren daardoor de ontwikkeling van de
stad. Het wordt, dachten wij, hoog tijd, dat wij daar
mee ophouden. Wij willen graag deze zaak in de ple
naire zitting nog eens bespreken en wat wij daarbij
voor ogen hebben, heb ik U gezegd.
U hebt in antwoord op vraag 14 geschreven, dat het
structuurplan voor de binnenstad nog lang niet zal ko
men, maar dat er in 1971 een begin mee zal worden
gemaakt. In het antwoord op vraag 24 staat dan nog
eens: „Een dergelijk plan zal niet voor 1972 aan de
Raad kunnen worden aangeboden." Dat is wel bijzon
der betreurenswaardig. Wij hadden gedacht, dat er
aan de ontwikkeling van het structuurplan voor de
binnenstad al heel wat was gedaan en U hebt ook in
de aanbiedingsbrief gesteld, dat er al heel wat werk
gedaan was, ook door onze eigen dienst, aan het op
nemen van percelen en meer van die dingen. Als wij
dit structuurplan van de binnenstad niet kunnen krij
gen, zullen er ook geen deelplannen voor de binnen
stad kunnen worden ontwikkeld, want die moeten op
het totaal-plan worden afgestemd. Als we nog ergens
een gaatje zien, zou het toch wel bijzonder belangrijk
zijn, dat wij het structuurplan voor de binnenstad eer
der kunnen krijgen dan nu mogelijk lijkt.
Met Uw antwoord op de vragen 15 en 16 over de
bestemming van het terrein van de voormalige Nieuwe
Doelen kunnen we in grote trekken wel akkoord gaan.
Het zal voorshands wel het meest aanvaardbare zijn
daar een parkeerterrein te maken. Over de bouw van
de nieuwe openbare bibliotheek zegt U dan: „Wij
staan thans dan ook afwijzend tegenover de bouw van
de nieuwe openbare bibliotheek op deze plaats." Ik
mag hier, dacht ik, niet uit afleiden, dat dat een stand
punt is, dat U altijd zult handhaven; „thans" staat er.
De ontwikkeling zou dus zo kunnen zijn, dat, als we
dat terrein aan de andere kant van de Minnemastraat
daar is een parkeergarage gepland zouden aan
kopen en we zouden daar een parkeergarage bouwen,
het College dan niet meer afwijzend zou staan tegen
bebouwing van dat plein. Of moet ik uit Uw antwoord
opmaken, dat Uw standpunt voor altijd is, dat dit ter
rein niet bebouwd zal kunnen worden?
In antwoord op vraag 20 staat: „De bouwactivitei
ten zullen zich voorts nog dit jaar moeten ontwikke
len in Aldlan-Oost." Nou, ik help het U wensen. Ik
hoop, dat het zal gebeuren, maar ik zie er niets van
komen. Er ligt zelfs nog geen ontsluitingsweg op. We
hebben er geen kredieten voor. Laten we toch met
beide benen op het zand blijven staan. Desnoods op
het zand van Aldlan-Oost. Laten we elkaar toch niets
wijs maken.
Lekkumerend-Oost, Aldlan-West, Aldlan-Oost, Hui-
zum-Oost, Westeinde en Oldegalileën zullen allemaal
in 1971 aan de Raad ter vaststelling worden aangebo
den. We wachten het maar af en hopen, dat het er van
komt. Maar ik zie het niet.
De heer Hovinga: N.a.v. vraag 6, over de ontwik
keling van de dorpen, zou ik graag willen weten in
hoeverre het bestemmingsplan, dat in het verre ver
leden voor een stukje terrein bij het dorp Hempens is
ontwikkeld, vandaag nog rechtsgeldigheid bezit en of
die bestemming als zodanig er nog in zit. Of is door
de aanleg van het sportterrein, waarvoor een hoekje
van dat plan is benut, de hele bestemming van de
baan?
Op vraag 12 antwoordt U: Handhaving van bestaande
bebouwing kan inderdaad aantrekkelijk zijn. Natuurlijk
is zulks niet altijd mogelijk, maar ik wilde graag we
ten, of U handhaving wel als uitgangspunt hanteert.
Wordt daar wel zoveel mogelijk naar gestreefd? Aan
de bestaande bebouwing zou ik dan nog willen verbin
den het bestaande landschap in de vorm b.v. van bo
men, verhogingen in het terrein, waterlopen. Wordt
daar ook rekening mee gehouden, wordt dat ook als
uitgangspunt gehanteerd bij het ontwerpen van plan
nen om op die manier zoveel mogelijk het oude karak
ter te behouden?
Ik ben net als de heer Heidinga nogal teleur
gesteld over het antwoord op vraag 14. Er staat, dat
nog met de voorbereidende werkzaamheden moet wor
den begonnen. Ik had ook het idee, dat die zaak al
een aardig eind in de molen zat en ik zou dan ook
willen aandringen op de uiterste spoed i.v.m. alle plan
nen die maar liggen te wachten op realisering.
In het antwoord op de vragen 15 en 16 lees ik
„Daarbij zullen ook aangrenzende terreinen in be
schouwing moeten worden genomen." Gaat de gedach-
tengang uit naar de Oostzijde van de Minnemastraat?
Moeten daar eventueel panden worden afgebroken
Staat dat ook in verband met de bouw van een par
keergarage, die op een plan is aangeduid aan de West
zijde van de Minnemastraat?
De heer Rijpma: Er zijn al een aantal woorden ge
wijd aan het tot stand komen van bestemmingsplan
nen en daarom zal ik niet teveel zeggen over dit pro
bleem in het algemeen, hoewel het een probleem is,
dat voor onze stad zeer belangrijk is. Ik zal mij be
perken tot een paar punten.
Eerst iets over parkeerterreinen in de stad. Er
wordt gesproken over parkeergarages. U heot nog
geen visie op het totale verkeersprobleem in de stad,
maar zou het College kunnen aangeven waar we
als we met parkeerterreinen beginnen die niet gelijk
vloers zijn kunnen beginnen? Wij kunnen wel pra
ten over de Minnemastraat, maar de panden aan die
straat zijn ons eigendom niet. Wij lopen èn bij een
ziekenhuis èn bij Werkmanslust èn bij diverse andere
projecten steeds weer op tegen het probleem, dat een
aantal eigenaren wel, maar andere eigenaren niet be
reid zijn hun eigendom aan de gemeente te verkopen.
Ik geloof, dat wij er ook in de binnenstad niet
komen, wanneer wij geen goedgekeurde bestemmings
plannen hebben, eventueel kleine bestemmingsplannen.
Die panden in de Minnemastraat krijgen we niet zo
maar ineens in handen. Het kan nog een aanzienlijke
tijd duren voor daar iets aan gebeurt. En als ik dan
aan die binnenstad denk, dan vraag ik: Waar is een
plek die wel bij de gemeente in eigendom is of binnen
Korte termijn in eigendom te verkrijgen is en waar
zo'n parkeergarage kan worden gebouwd? En dan
heb ik wel ergens op een tekening gezien, dat dat op
het Wilheiminaplein zou kunnen, maar ik hoop per
soonlijk niet, dat daar een gebouw komt, dat boven de
grond uitsteekt. Zoudt U iets over deze dingen kun
nen zeggen? Qok al omdat er in onze stad een groep
burgers bezig is om te proberen de binnenstad levend
te houden. De burgers m de binnenstad maken zich
ongerust, gezien ook het feit, dat er buiten onze bin
nenstad op het ogenblik koopmogelijkheden zijn waar
tegen zij moeten concurreren.
Verder wilde ik Uw aandacht nog even vestigen op
het volgende: Bij alle vragen over bestemmingsplan
nen geeft U termijnen in woorden die nogal flexibel
zijn. De heer Heidinga heeft er ook al op geduid, maar
ik zou toch willen, dat er, ter informatie van de Raad
en ook i.v.m. de begeleiding van het geheel, een sche
ma wordt opgezet ik vraag niet van de heer Tiek-
stra, dat hij daarin zet, dat iets in maart zover is
dat zo mogelijk nog voor de begrotingszitting aan de
Raad aangeboden wordt. Een schema over het tot
stand komen van bestemmingsplannen, over bepaalde
dingen die daarmee verband houden en ook op een be
paalde datum gepland moeten zijn. Het wordt een vrij
ingewikkeld overzicht; het verwerven van grond speelt
daar een rol bij, evenals de gesprekken met andere in
stanties enz. Het is bijzonder onbevredigend voor een
Raad in elk antwoord te moeten lezen: „Daar wordt
aan gewerkt; daar is op korte termijn iets aan te doen,
enz." Dat geeft een zeer onbevredigend gevoel en ik
dacht niet, dat de Raad er genoegen mee zal kunnen
nemen en maar in goed vertrouwen, dat het allemaal
wel zal komen, de volgende zittingsperiode in kan
gaan om dam aan het eind van die periode maar weer
eens te zien hoe ver het gekomen is. Ik zou er dan
ook met klem op willen aandringen, dat er een poging
gewaagd wordt een overzicht te geven van de totaele
planning, zoals het College zich die voorstelt. Dan kun
nen we concreet gaan praten over bepaalde zaken die
niet lukken en dan kunnen we concreet aanwijzen waar
de fout zit. Dan hebben we ook een handvat om mis
schien die Wet op de Ruimtelijke Ordening te lijf te
gaan. Want ik heb het gevoel, dat die Wet zo langza
merhand een geval is, waarmee we niet vlot kunnen
werken. Wij hebben nu een bestemmingsplan gekregen
voor Camminghaburen, tenminste een schets daarvan,
en ik heb de indruk, dat dat gaat in de richting van
een globaal bestemmingsplan. En voor zover ik weet,
geeft een globaal bestemmingsplan niet de mogelijk
heid tot onteigeningsprocedures over te gaan. Wij zul
len dus als dat zo is in Camminghaburen pas
tot onteigening van bepaalde gedeelten kunnen over
gaan als voor die gedeelten een gedetailleerd bestem
mingsplan is goedgekeurd. En ik ben bang, dat ook
de procedure voor de Cambuursterpolder weer ontzag
gelijk zal tegenvallen en dat wij het woningbouwpro
gramma, zoals dat verderop in het verslag is aange
duid, met geen mogelijkheid zullen halen.
De Voorzitter schorst, om 21.10 uur de vergadering
voor de eerste koffiepauze.
De Voorzitter heropent, om 21.30 uur, de vergade
ring.
De heer Velienga: Wat de heer Janssen dus inte
resseerde en dat heeft hij met zoveel woorden ook
wel gezegd -is gewoon het hele perspectief van de
stedenouw en van de planologie, omdat die natuurlijk
ook duidelijk verband houdt met het hele perspectief
van de woningbouw. En wat dat betreft, zou het na
tuurlijk zin kunnen hebben ik dacht, dat de heer
Heidinga dat ook even aanroerde dat het tandem
Tiekstra-De Jong zowel bij deze afdeling zou ziften als
bij de afdeling waar de Volkshuisvesting aan de orde
komt. Deze dingen grijpen nu eenmaal heel sterk in
elkaar en de vaart wat het ene betreft, bepaalt ook de
vaart voor het andere. Waar het exact om gaat is:
Hoe is de stand van zaken, wat is het perspectief?
Van onze zijde is ook al eens de gedachte gelanceerd
zo eens in de drie maanden de temperatuur op te ne
men. Wij vonden dat een goed gedachte en de heer
Heidinga heeft die van zijn kant onafhankelijk van
ons, neem ik aan nu ook geuit. Het moet dus ook
wel een voortreffelijke gedachte zijn en die wil ik
graag onderstrepen.
Ik zou verder nog dit willen zeggen: Naar het mij
voor ogen staat uit mijn lidmaatschap wat de Com
missie Ruimtelijke Ordening betreft de heer
Heidinga heeft even de fractievoorzitter van de heer
Janssen genoemd en die wil graag even reageren
heeft in de voorzomer van 1970 de Commissie Ruim
telijke Ordening tegen het College gezegd: „Wij zijn
uitgekeken op dit plan, wij zijn uitgepraat over dit
plan, breng het wat ons betreft nu maar verder." En
de heer Janssen heeft dus met zoveel woorden willen
zeggen: Waarom is dat nu eigenlijk niet gebeurd? De
Raad had, als het wel gebeurd was, een duidelijke uit
spraak kunnen doen. Nu duikt opeens begin 1971 dat
plan weer eens op in de Commissie Ruimtelijke Orde
ning, het moet weer helemaal omgebouwd worden, er
komen een hele serie krantenberichten over, die mo
gelijk weer misverstanden in het leven roepen, alsof er
gemeentelijke commissies zouden kunnen zijn die plan
nen kunnen goed- of afkeuren. Ik heb toen even ge
wacht met reageren omdat ik verwachtte, dat het Col
lege wel een persconferentie zou beleggen om die mis
verstanden uit de weg te ruimen. Dat is niet gebeurd
en toen heb ik toch maar vragen gesteld om de zaak
zo scherp mogelijk te krijgen. Ik geloof, dat het goed
is, dat we wat dit betreft de puntjes wel op de i zet
ten. Na een wat moeizaam verlopen overleg was in de
voorzomer van 1970 het plan Aldlan-West zover, dat
de Commissie Ruimtelijke Ordening er niets meer aan
hoefde te doen en dat het verder gebracht kon worden.
Dat is niet gebeurd en dat is dus de vertraging, waarop
de heer Janssen doelde, waarvan de oorzaak dus buiten
de commissie lag en ook buiten de Raad als zodanig.
Laatste punt wat ik zou willen aansnijden is het
punt van de Nieuwe Doelen in relatie met de biblio
theek. Ik weet, dat in andere afdelingen de belangen
van de bibliotheek bepleit zullen worden. Ook met na
me dus gaat het om de vraag of er geen geschikte
plekken, juist in het stadscentrum, gevonden zouden
kunnen worden waar de bibliotheek gevestigd kan wor
den. Ik zou mij kunnen voorstellen, dat U misschien
over enige tijd in staat zult zijn enige plekken te noe
men. Mocht dat niet zo zijn dan is het niet onmogelijk,
dat van onze kant dan nog wel aan een alternatief
Nieuwe Doelen voor de bibliotheek gedacht gaat wor
den. Maar het reageren daarop hangt dus voor een
deel af van Uw reactie nu of later.
De hear Singelsma: Yn it antwurd op fraech 6
stiet: „Daarbij zit inderdaad de gedachte voor om deze
dorpen in het algemeen een eigen leefklimaat te laten
behouden." Ik wit net hwat it Kolleezje him dêrby
foarstelt. Binne der ek hwat konkrete punten oan to
wizen
Ik haw konstatearre, dat yn it Nijlan in hiele win
kelgalerij leech stiet. Ik woe wolris witte oan hwa dat
leit. (De hear Tiekstra (weth.): Dat is hast ynoar-
der.) Moai, dan forfait dizze fraech.
It is foar in protte minsken min to bigripen, dat de
grounprizen yn Ljouwert sa tige heech binne. Ik kin
my foarstelle, dat it Kolleezje ek graech woe, dat dy