Vi jO A* wijkmogelijkheid in de vorm van butagas. (De heer Hovinga: U stelt dus, dat een aansluiting in Hem- pens f 3.600,zou moeten kosten. Waar is dit op gebaseerd? Is er een enquête gehouden in Hempens of wordt gerekend, dat alle bewoners van Hempens eraan meedoen Hoe komt U aan dat bedrag Wij heb ben niet geïnformeerd hoe groot het aantal mensen zou zijn, dat hieraan mee zou willen doen. We hebben be rekend wat het zou gaan kosten als we die aansluitin gen zouden gaan verzorgen. En daarbij hebben we aangenomen, dat iedereen meedoet. Misschien zal er dan nog eens een enkele afvallen. De overwegingen om het niet te doen waren: le er bestaat een uitwijk mogelijkheid in de vorm van butagas; 2e wanneer wij in de toekomst tot verdere ontsluiting van dit gebied komen dan komt die aardgasvoorziening automatisch weer aan de orde en het lijkt ons juister er dan op terug te komen i.p.v. nu. De kosten zijn nu onevenre dig hoog. We duperen de mensen in Hempens niet zo erg, want er zijn uitwijkmogelijkheden. Algemene Dienst. Hoofdstuk II. Algemeen. De heer Van Haaren: Ik wil graag iets zeggen n.a.v. vraag 2. Dat onderzoek van Bosboom en Hege- ner heeft wat de financiële kant betreft in deze Raad al voor de nodige onrust en opschudding gezorgd, maar uit de vraag blijkt, dat er bij het personeel van de Sociale Dienst ook onrust is geweest. B. en W. zeggen, dat die onrust eigenlijk ten onrechte is ontstaan en „We houden rekening met de belangen van het per soneel." Ik geloof niet, dat het ten onrechte was. M.i. kan een organisatie-onderzoek alleen dan geen onrust verwekken als ieder personeelslid binnen de overleg structuur middels meedenken, meepraten en eventueel meebeslissen de gelegenheid wordt gegeven te parti ciperen binnen de aanpak van het onderzoek. De wijze van aanpak moet er voor zorgdragen, dat de perso neelsleden binnen de overlegstructuur gelegenheid wordt geboden zich te uiten over hun eigen taak en functie. En voor zover mij bekend, is deze gelegenheid in dit geval niet voldoende geboden. Het lijkt mij wen selijk om in de toekomst, als er dergelijke onderzoeken plaats vinden t.a.v. gemeentelijke diensten, de inspraak van het personeel in alle geledingen meer en beter te bevorderen en dat is heel iets anders dan de gerust stellende mededeling van B. en W. die zonder meer oprecht is, neem ik aan dat rekening wordt gehou den met de belangen van het personeel. De heer Knol: N.a.v. vraag 5 zou ik willen vragen of de mogelijkheden van promotie en bevordering voor mannen en vrouwen in de loongroepen (en dan m.n. in de loongroepen 2 en 3) gelijk zijn. De heer Meijerhof: Iets n.a.v. vraag 1 over het al dan niet zelfstandig- karakter van de afd. Personeels zaken. U bent van mening, dat het niet nodig is onder de huidige omstandigheden. Ik was wel wat nieuws gierig naar de motivering. Mevr. Dijkstra-Bethlehem: Het antwoord van B. en W. op vraag 6 luidt, dat de bezoldiging in loongroepen een aflopende zaak is. Maar ik kan het niet eens zijn met het standpunt van B. en W., dat de loongroepen 3 en 4 nu niet kunnen worden afgeschaft. Als het gaat om hogere belastingen dan weten B. en W. wel plaat sen te vinden waar een hogere belasting wordt betaald. Maar als het gaat om een belangrijke salarisverho ging van het gemeentepersoneel dan wil men het oude systeem handhaven, ondanks het feit, dat er gemeenten in Friesland zijn waar groep 3 en zelfs ook grotendeels groep 4 is afgeschaft. De heer De Jong (weth.): In antwoord op de vra gen van de heer Van Haaren zou ik dit willen zeggen. We hebben bij de diensten waar deze onderzoeken hebben plaats gevonden en waar deze overlegstructuur aanwezig was, serieus getracht dit overleg te voeren. Bij de Energiebedrijven heeft ook een onderzoek door Bosboom en Hegener plaats gehad en voordat het uit gebrachte rapport definitief werd, is het concept-rap port in de medezeggenschapscommissie besproken en de inbreng van de zijde van de medezeggenschapscom missie bij het tot stand komen van dit rapport is zeer positief geweest. Ik ben er zelf bij geweest en ik stond versteld van de inbreng van de zijde van het personeel. Dit was ook het geval bij de verdere uitvoering van hetgeen in het rapport gesteld was. Een en ander is in zeer goede harmonie gebeurd. Bij de Sociale Dienst zaten we met het probleem, dat daar tot voor kort geen medezeggenschapscom missie was. Die is pas enkele weken geleden ingesteld. Van de zijde van het College is er diverse malen op aangedrongen, dat bij de diensten en bedrijven een me dezeggenschapscommissie zou worden ingesteld. Wij kunnen het personeel er niet toe dwingen te komen tot een dergelijke commissie. Ik heb de medezeggenschaps commissie van de Sociale Dienst zelf geïnstalleerd en ik heb toen gevraagd of zij haar mening wilde geven zodra de tweede fase van het rapport van Bosboom en Hegener klaar is. Ik heb er op aangedrongen, dat zij in die hele kwestie mee zou spelen, want zij heeft er helemaal geen belang bij, dat er onrust over ontstaat. Eigenlijk had die medezeggenschapscommis sie er al veel eerder moeten zijn, dan had men ook in de eerste fase al mee kunnen spreken. Ik heb ook ge zegd, dat het aan de eigen inactiviteit van het perso neel lag. Maar in de tweede fase kan dit worden goed gemaakt. Dus in dit opzicht kan ik de mening van de heer Van Haaren wel delen. Het is jammer, dat het zo gelopen is. Zowel vakorganisaties als Gemeente hebben aangedrongen op het instellen van een mede zeggenschapscommissie, dus is het niet te wijten aan onze onwil, maar aan het niet actief bezig zijn met deze kwestie van het personeel. Overigens denk ik, dat, nu deze commissie er is, het overleg goed zal zijn en dan zal het met de onrust wel wat meevallen. Ik heb het gevoel gekregen, dat men er nu wel gelukkig mee is. Het onderzoek heeft uiteraard enige opschud ding gewekt omdat de mensen bij het onderzoek be trokken moesten worden voor het verstrekken van in formatie. Als men niet voldoende op de hoogte is van de achtergronden van dat onderzoek dan kan ik me voorstellen, dat er enige ontevredenheid ontstaat. Mis schien is dat wel de reden geweest, dat m,en toen ge komen is tot het vormen van die medezeggenschaps commissie. En dat zou dan een zeer positief gevolg- van dit onderzoek zijn. Wij zijn er in ieder blij mee. (De heer Van Haaren: Dat ben ik ook. Is het niet moge lijk eens te bekijken of degenen die profiteren van de dienst de mensen b.v. die uitkering krachtens de Bijstandswet ontvangen op enigerlei wijze naar hun mening kan worden gevraagd over het functione ren van de dienst?) (De Voorzitter: Dat staat hier los van.) Het lijkt me haast onmogelijk daar iets aan te doen. Want daar ging het bij dit organisatie-onder zoek helemaal niet om. De heer Knoi heeft gevraagd of de promotie- en be vorderingsmogelijkheden in de loongroepen voor man nen en vrouwen gelijk zijn. Die promoties worden zo wel voor de mannen als voor de vrouwen bekeken in overleg met de vakorganisaties. Die hebben dus hun inbreng. (De heer Knol: Maar zijn de kansen gelijk?) De mogelijkheid is voor een ieder gelijkelijk aanwezig. De dienst kan met een voordracht tot promotie komen en de vakorganisaties kunnen ook met een voordracht komen, als zij denken, dat ten onrechte door het dienst hoofd geen voorstel is ingediend. Er is dus een inbreng van beide kanten. Een voorstel kan gebaseerd zijn op de functie-omschrijving, maar ook op een goede ver vulling van de taken. Voor zover ik het kan bekijken na dit enkele jaren te hebben meegemaakt loopt deze zaak bijzonder goed. Ik dacht, dat de vakorgani saties ook tevreden waren over het overleg. Het is een heel reëel overleg en daarvoor kunnen we dank baar zijn. (De heer Knol: Ik heb begrepen, dat de salarissen van de vrouwen wel degelijk achterlopen t.o.v. die van de mannen, bij een gelijk aantal dienstjaren.) Dat kan, dacht ik, over het algemeen niet gesteld worden. Dat hangt van de functie-omschrijving af en ook van de taakvervulling. Wanneer het om dezelfde functie gaat, is het bepaald niet zo, dat een vrouwelijk personeelslid minder verdient dan haar mannelijke col lega. Wanneer U gegevens heeft in dit opzicht wil ik dat graag horen. De vakorganisaties zijn bij het over leg aanwezig en die heb ik er nog nooit over horen klagen. Dit is de eerste keer, dat ik er iets over hoor. Ik weet wel, dat het vrouwelijk personeel terdege mee speelt. Misschien is het wel zo, dat de functies die door vrouwelijk personeel vervuld worden, zwaarder zouden zijn als ze door mannen zouden worden vervuld. Dan krijgt men een hogere indeling in de salarisschaal. (De heer Knol: Dat begrijp ik niet.) Voor gelijke functies bestaat dezelfde salariëring. (De heer Knol: Het gaat om de kwestie van functie-indeling. Dat is een kap stok waar je alles aan kunt ophangen.) Daarbij heb ben de vakbonden ook inspraak. Die krijgen niet al leen een organisatieschema van de hele dienst, maar die krijgen ook per personeelslid een functie-omschrij ving. Óp grond van die functie-omschrijving is de sa larisschaal of de loongroep vastgesteld. Men kan ver schil van mening hebben over de indeling van een func tie. Moet een functie misschien hoger gewaardeerd worden Of, als dat niet het geval is, is de taakvervul ling dan zodanig, dat die aanleiding geeft tot toe kenning van één of twee extra-periodieken? Dat is vaak genoeg punt van bespreking. Er bestaat een bij zonder goed overleg met vakorganisaties en diensten. Dus ik zou niet weten wat hier verkeerd is. (De heer Knol: Deze vraag komt van vakbondszijde.) (De Voorzitter: Dan moet U deze kwestie nog maar eens bespreken met de vakbond. Dat lijkt mij beter. En dan horen we het nog wel.) Ik zal graag nader van U vernemen. Ik hoor het hier voor het eerst. De inspraak is duidelijk genoeg aanwezig. (De Voorzitter: De heer Knol neemt het dus nog eens op met de vak bonden. Dan wachten wij verder wel af. De heer Meijerhof heeft gesproken over het al dan niet zelfstandig zijn van de afd. Personeelszaken. Er is wel iets te zeggen voor een zelfstandige afd. Per soneelszaken. De afd. Personeelszaken is nu een se cretarie-afdeling en dan bestaat theoretisch het gevaar, dat een rechtstreekse advisering niet voldoende ge waarborgd is, omdat alles via het hoofd van de Secre tarie moet lopen. Dat zou een bezwaar kunnen zijn. Een tweede nadeel zou kunnen zijn, dat die afdeling, omdat het maar een Secretarie-afdeling is, niet vol doende gewicht zou hebben tegenover de diensten en bedrijven waarvoor men op moet treden. Een derde nadeel zou kunnen zijn, dat bij een afd. Personeels zaken, verbonden aan de Secretarie, niet gewaarborgd is, dat de ambtenaren van de Secretarie op dezelfde wijze zullen worden behandeld als die van de diensten en bedrijven. Dat zouden de overwegingen kunnen zijn die ertoe zouden kunnen leiden tot het instellen van een zelfstandige Personeelsdienst te komen. De prak tijk in Leeuwarden is dusdanig, dat er voor die be zwaren weinig aanleiding is. Het hoofd van de Secreta rie is bepaald wel zo, dat hij de chef van de afd. Per soneelszaken voldoende ruimte geeft een eigen geluid te laten horen, ook wanneer dat afwijkt van hetgeen het hoofd van de Secretarie voorstaat. De bezwaren die er eventueel zouden kunnen bestaan, zijn hier dus niet aanwezig. Bij het bestaan van een zelfstandige afdeling zou er een regeling kunnen zijn, dat over personeels zaken niet door B. en W. zou kunnen worden beslist, dan na inschakeling van de afd. Personeelszaken. Maar dat gebeurt hier in de praktijk ook. Ik ben van mening de voor- en nadelen tegen elkaar afwegende dat wij er echt geen behoefte aan hebben een zelfstandige Personeelsdienst in te stellen. Bij een gemeente die groter is dan Leeuwarden ligt dat misschien anders. Er zijn ook wel gemeenten van dezelfde grootte als Leeuwarden die een zelfstandige dienst hebben. Een gemeente als Enschede, die nogal eens model staat op dit gebied, heeft terwijl zij veel groter is dan Leeuwarden nog altijd een personeelsafdeling ver bonden aan de Secretarie. En dat voldoet prima. Is het nu nodig iets dat goed voldoet te wijzigen Zijn er wel voldoende voordelen aanwezig? Natuurlijk zijn er voor- en nadelen, maar voor ons bestaat er niet voldoende aanleiding om te komen tot een zelfstandige dienst. Mevr. Dijkstra heeft het gehad over het afschaffen van de loongroepen. Zij vindt, dat dit meer de aan dacht dient te hebben. Ik heb vanmorgen in de krant gelezen, dat van de zijde van het Departement gesteld is, dat deze zaak nu praktisch rond is. Staatssecreta- ris Van Veen had allang in uitzicht gesteld, dat die loongroepen opgeheven zouden worden. Juist voor die groepen die mevr. Dijkstra bedoelt, betekent dit al gauw een verhoging van de beloning van f 40,per maand. Ik meen dat te hebben begrepen uit de krant. De opheffing van die loongroepen en het inbrengen in een beperkt aantal salarisschalen is, dacht ik, precies wat mevr. Dijkstra wil. Wij hebben er ook al een paar jaar op zitten wachten. Het komt toch nog vroeger dan ook in de kringen van de vakorganisaties werd verwacht. De vakorganisaties hebben ons er ook wel eens over aangeschoten. Wij hebben hun toen ge vraagd eens te informeren wanneer deze wijziging ver wacht werd. Zij kwamen toen met de mededeling, dat zij het niet voor eind 1971 verwachtten. En nu is de wijziging al aangekondigd, dus dit betekent winst. We moeten nu even afwachten of hetgeen door de Staats secretaris in uitzicht gesteld is (en dat per 1 juli ge realiseerd zal worden), niet precies is wat mevr. Dijk stra wil. Wij zouden er ook enorm mee ingenomen zijn als dat het geval was. Dit antwoord lijkt mij wel voldoende. Hoofdstuk V. Algemeen. De hear Miedcma: Ik soe graech bigjinne wolle mei hwat to sizzen oer itjinge it Kolleezje skriuwt yn it oanbiedingsbrief op side 27, en ek nei oanlieding fan fraech 3. It Kolleezje skriuwt, dat der in program mak ke is foar de wenningbou foar de jierren 1971, 1972 en 1973. Der stiet dat der resp. 1400, 1200 en 1115 wen ningen boud wurde sille. Dit program is makke omt de Minister graech ienich sicht hawwe wol op itjinge Ljouwert nedich hawwe sil. Op side 27 stiet dan: „Re alisering van het opgestelde woningbouwprogramma achten wij noodzakelijk." Ik soe dit bistride wolle. Net omt ik fyn, dat it net needsaeklik is, mar it liket my folslein to min ta. Ik hie tocht en hope, dat it Kolleezje dat stelle soe, mar B. en W. skine dit genóch to finen. Wy hawwe de léste jierren sjoen, dat wy sa üngefear 1000 wenningen per jier bouwe moatte om in gelyk ynwennertal to halden. As wy 900 a 1000 wenningen per jier klear krije dan sit dêr gjin groei yn. As wy nou de kommende trije jier trochinoar sa'n 1250 wen ningen bouwe, dan haldt dat yn, dat wy de kommende trije jier sakje yn ynwennertal. Ut ynformaesjes dy't jown binne yn de Kommisje fan it Grounbidriuw, blykt, dat wy troch de nije regelingen op it gebiet fan de sanearring öfbrekke moatte hwat wy oankeapje om foar it subsydzje yn oanmerking to kommen en dat wy dêrom dit jier 200 wenningen ófbrekke. Dat sil ek sa üngefear it oantal wêze yn de kommende jierren. De 200 wenningen dy't wy ófbrekke, steane buten it program fan dc Nationale Woningraad. Op side 27 stiet ek noch, dat it program fan de Nationale Wo ningraad hwer't wy forline jier al in forhael oer halden hawwe yn de Ried, mar hwer't B. en W. doe net op yngean woene en ek dit jier noch net op yngien binne oanjowt, dat yn 5 jier 913 wenningen öf- brutsen wurde moatte. It Kolleezje tinkt, dat it wol oer in langer tiidrek kin. Dêr bin ik it wol mei iens. As wy der tsien jier fan meitsje dan moatte wy 100 wenningen yn it jier üt dy sektor öfbrekke en dan komme wy op in totael fan 300 wenningen per jier. Dan bliuwe der fan de to bouwen 1250 wenningen 950 oer. Dat haldt yn, dat B. en W. yn it oanbiedingsbrief stelle, dat hja harren dellizze by in reéle efterütgong yn it ynwennertal fan 'e stêd Ljouwert oer de jierren 1971, 1972 en 1973. En dat fyn ik in earnstige saek. Ik haw my dêr, doe't ik it lies, in lyts bytsje oer op- woun. Ik haw der inkele fragen oer steld en dêr haw ik nou in antwurd op krige. It Kolleezje seit yn syn antwurd, dat it it heechste is, dat helle wurde kin. Dat heart al hiel oars. Dat hie men better yn it oanbie dingsbrief sette kinnen. Hwant as de Ried de kom mende jierren sizze soe -as dit program ütfierd wurde soe dat der mear barre moast, dan krigen wy foar fêst to hearren: It hat yn it oanbiedingsbrief stien en Jimme wiene it mei üs iens; wy hawwe oan de forwachtingen foldien. Ik soe dat „wy kinne net mear helje" dochs wol bistride wolle. Yn de gearkom- ste oer de Romtlike Oardering hat it Kolleezje sein:

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 7