Mé
N.o.f. fraech 5: it gearwurkjen mei oare gemeenten,
dy't ek oer in soasiale wurkpleats biskikke, dit: It
slagget net; wy wolle wol, mar de omlizzende gemeen
ten wolle net. It moat der wol fan komme. Om my net
per se ien wurkpleatsskip foar de hiele provinsje. Litte
wy soargje, dat üs wurkpleats de toets fan alle krityk
trochstean kin. Dat sil mei in reden wêze kinne, dat
oaren wól gearwurkje wolle. As it foar harren foar-
dieliger wurdt, komme se earder oer de brêge. Ik leau,
dat de handicapten sa min mooglik yn in ütsünderings-
posysje brocht wurde moatte en dat liket der nou wol
in lyts bytsje op, yn dy sin, dat hja net op itselde plak
as de minsken, dy't om harren hinne wenje dan bi-
doel ik net üt Ljouwert, mar üt de omlizzende ge
meenten harren wurk hawwe kinne (en dat is faek
it gefal yn Ljouwert). Dêr moatte hja, oer it algemien
sprutsen, ek hinne, tocht ik. Dan geane neffens my
minsken byg. üt Ryptsjerk net nei Walterswald; dy
soene dan folle earder oanwiisd wêze op Ljouwert. Ik
hoopje, dat it Kolleezje de saek waerm haldt.
Mevr. Dijkstra-BethlehemEr wordt wel gezegd,
dat ook valide personen te werk gesteld worden op de
sociale werkplaats. Is dat inderdaad het geval Dat
zijn dan vaak moeilijk plaatsbare mensen; ze zijn bo
ven de 50 jaar en voor hen is het moeilijk werk te vin
den. Na geruime tijd een uitkering te hebben ontvan
gen, moeten zij naar de sociale werkplaatsen. Gebeurt
dat ook in onze gemeente?
Bij vraag 6 ben ik eigenlijk een beetje geschrokken
van het antwoord van B. en W„ want ik meen te we
ten, dat praktisch nooit iemand, die werkzaam is in
de W.S.W., in aanmerking komt voor bijstand, en
voorts behoeft, als ik goed ben ingelicht, de Minister
of de Rijksconsulent geen toestemming te verlenen, als
de uitkering beneden de f 500,blijft. Vandaar dat
het feit, dat slechts één keer een aanvraag is binnen
gekomen, mij met verbazing vervult, gezien ook de
omstandigheid, dat o.a. in Sneek, waar via art. 27 wèl
een groot aantal W.S.W.-arbeiders, die dus beneden
het minimum loon leven, in aanmerking gekomen is
voor een bepaalde bijdrage. Ik zou wel eens willen
weten wat de oorzaak is, dat dit niet in Leeuwarden
het geval was.
De heer Heidinga: Het antwoord op vraag 4 roept
bij mij bepaalde wedervragen op. Er staat: „De nor
matieve bezettingsgraad is echter moeilijk exact aan
te geven, aangezien deze sterk afhankelijk is van de
aard van de te verrichten werkzaamheden. Er wordt
uiteraard gestreefd naar een optimale benutting", maar
dan zegt men verder, dat de uitbreiding van personeel
beperkt wordt door conjuncturele factoren. Ik had al
tijd gedacht, dat deze voorziening voor minder validen,
die in onze maatschappij bestaat, er was om de mensen
te helpen; juist het tegengestelde van wat hier be
weerd wordt. Dat de werkplaats tekorten oplevert, is
duidelijk. Ik dacht, dat dat niet anders kon en ik acht
dat ook helemaal geen bezwaar; dat moet de maat
schappij dragen. Wij hebben, dacht ik, in deze werk
plaats het middel om bepaalde gedeelten van de bur
gerij, die daarop aangewezen zijn, te helpen. Als er
mensen zijn, die daar thuis horen, dan moeten zij daar
komen en anders moet de leiding van de dienst de
boer op en proberen geschikt werk voor hen te krijgen.
De heer Heetla (weth.): De heer De Vries consta
teert terecht, dat er t.a.v. de ontwikkeling van het
sociale werkplaatswezen nogal wat is gebeurd de laat
ste jaren. De leden van zijn fractie slaan die ontwikke
ling nauwkeurig gade en men is nogal wat bevreesd,
dat door de omschakeling naar meer economisch, ge
automatiseerd, mechanisch werk degenen, die in sociale
werkplaatsen werken, enig leed wordt aangedaan. Ik
kan mij die gedachtengang wel indenken. Ik loop zelf
ook wel eens met zulke gedachten rond, maar als ik
tegenwoordig op de werkplaats kom ik ben er nogal
intensief mee bezig geweest de laatste jaren dan
zie ik, dat door de omschakeling toch zeer veel is ge
beurd, dat juist is. Nog niet zoveel jaren geleden werd
er gekaart, omdat er geen werk was. Er werd kistjes
reparatie verricht, werk, dat de normen van het ge
wone werk tartte. Ook in de nieuwe werkplaats was
in het begin nog te weinig werk. Er werden zuurtjes
en drop ingepakt, er werden droogknijpers vervaar
digd een soort werkverschaffing, die deed denken
aan het touwpluizen van jaren her. Op het ogenblik
zie je zelfs minder validen druk bezig met het maken
van spoelen voor stofzuigers, ingewikkeld werk. Zo
maken ze 400 stofzuigers helemaal gereed. Dat is werk,
dat deze mensen een grote voldoening geeft. Ze zeg
gen: Is het niet fijn? Dat hebben wij gemaakt! Vroe
ger konden ze niets laten zien. Dan gaat het nu toch
meer naar een bedrijf toe. Wij hebben op het ogenblik
een goede begeleider voor dit werk in Dr. Reehorst;
deze arts slaat regelmatig de mensen gade en houdt
rekening met him handicap en dan ben ik toch niet
zo bevreesd voor de gang van zaken. Ik krijg ook
geen klachten binnen. Er is een medezeggenschapscom
missie, die regelmatig vergadert en ook uit die kring
hoor ik geen klachten. Zou men ooit daarmee bij mij
komen, dan moet U van mij aannemen, dat ik er een
gevoelig oor voor heb. Ik ben het overigens wel met
de heer De Vries eens, dat wij de gang van zaken op
de werkplaats goed in de gaten moeten houden.
De heren De Vries en Jansma hebben gesproken over
een optimale bezetting. Er is gevraagd, of ik nog eens
met de Rijksconsulent zou willen praten. Men vroeg
ook naar schaalvergroting door samenwerking met
omliggende gemeenten. Wij zijn met deze kwestie in
1970 bezig geweest. We hebben met verschillende om
liggende gemeenten gesproken en we hebben getracht
tot een schap te komen. Dat is tot heden nog niet ge
lukt. Het is altijd nog wel in onze gedachten. Maar
wat is het geval geweest? In eerste instantie wilde de
gemeente Smallingerland wel meewerken. Daar had
den wij natuurlijk veel belang bij, want dan zouden er
twee werkplaatsen in één schap kunnen komen. Dan
zou er economischer gewerkt kunnen worden en zou
er een betere verdeling van het aantal tewerkgestelden
mogelijk zijn. En bovendien zouden tussenliggende ge
meenten aan het schap mee kunnen doen. Maar Smal
lingerland heeft op het laatste nippertje voor de eer
bedankt. Men wilde geheel zelfstandig blijven, niet in
tegreren, althans niet met Leeuwarden. Tietjerkstera-
deel hinkte op twee gedachten; men wilde enerzijds
wel met Drachten, maar anderzijds wel met Leeuwar
den samenwerken. Daar speelden ook voor een groot
deel de buiten-objecten een rol bij. In agrarische ge
meenten, zoals Tietjerksteradeel, werkt men n.l. meer
met mensen uit de landbouwsector. Nu zijn wij wel ge
ïnteresseerd bij de buiten-objecten. Daar zijn we ook
mee bezig.
Ook op ander terrein hebben wij ettelijke pogingen
gedaan om de Voorzitter kan het ook getuigen
de omliggende gemeenten in een schaalvergroting te
betrekken, maar het is wel gebleken, dat dat niet zo
gemakkelijk gaat. Nu dachten wij, dat het juist op het
terrein van de sociale werkvoorziening beter zou ge
lukken, maar dat is dus tot heden ook nog niet het
geval. Wij dachten, dat van rijkskant ook wel een sti
mulans te verwachten was. De mensen die in de werk
plaatsen werken, moeten er niet minder van worden.
De heer Jansma heeft zich ook zeer terecht afgevraagd,
of één groot werkschap wel ten goede van de mensen
komt. Daar komt bij de moeilijkheid, dat sommige ge
meenten met stichtingen werken. Ik denk aan de stich
ting „De Brug". Als de gemeentebesturen evenwel niet
in goede bedoelingen geloven, dan is er heel moeilijk
mee te werken. Ik ben blij, dat onze werkplaats de
toets van de kritiek thans kan doorstaan. Dan ben je
in onderhandelingen een goede partner. Het is altijd
zo, dat, als men wil fuseren, men dat doet op een mo
ment, dat zijn bedrijf goed werkt. Als men een slecht
bedrijf heeft, kan men niets bereiken. En ik kan van-
daag-de-dag zeggen, dat deze werkplaats een goed be
drijf is. Ik ben ook blij met de waarderende woorden,
want die sprak de heer De Vries ondanks zijn bezorgd
heid toch ook wel, al was hij iets somberder dan de
heer Jansma.
De mensen werken prettig in onze werkplaats. Wij
doen alle mogelijke moeite om hen zo goed mogelijk
te helpen en op een zo goed mogelijke plaats te laten
werken. Wie mij niet gelooft, nodig ik bij deze uit onze
werkplaats maar eens te bezichtigen. De mensen heb
ben volgens mij echt het idee, dat ze op een bedrijf
werken, en niet, dat ze maar wat bezig worden ge
houden.
Ik kan mij de gedachtengang van mevr. Dijkstra t.a.v.
art. 27 best indenken. Ik wil niet beweren, dat de men
sen een dik loon verdienen, maar ze zijn, wat de sala
rissen betreft, goed ingedeeld. Dat wordt steeds nauw
keurig in de gaten gehouden, ook door de commissie
van advies, een commissie, samengesteld uit vertegen
woordigers van de vakorganisaties en het bedrijfsleven,
een vertegenwoordiger van het GAK en een vertegen
woordiger van het Arbeidsbureau. Hoe komt het, vraagt
mevr. Dijkstra, dat maar één keer gebruik is gemaakt
van de mogelijkheid van een geldelijke tegemoetkoming
voor noodzakelijk te maken kosten? De richtlijnen be
treffende de toepassing van art. 27 van de Wet Sociale
Werkvoorziening zijn aan al onze tewerkgestelden be
kend gemaakt. In art. 27 wordt eigenlijk een soort be
drijfsfonds bedoeld. Er staat in de richtlijnen, dat de
uitkeringen zodanig moeten geschieden als het een goe
de werkgever betaamt. Deze uitkering is iets anders
dan bijstand. Nu missen wij bij de Dienst Sociale Werk
voorziening een afdeling Maatschappelijk Werk. Ener
zijds kun je zeggen: Dat is een tekortkoming, ander
zijds kun je van mening zijn, dat je de mensen ook
niet in de watten moet leggen. Je moet ze begeleiden,
maar het moet niet te gek worden. Men moet op deze
werkplaats de geest van het vrije bedrijf proeven. (De
heer De Vries: De Frico heeft ook een maatschappe
lijk werker.) Met de personeelschef staan wij geregeld
in verbinding en als er iets aan de hand is, schakelen
wij de Sociale Dienst in. Dat gebeurt dus ook t.o.v.
art. 27. (Mevr. Bakker-van Diermen: Wanneer zijn de
richtlijnen m.b.t. art. 27 ter kennis van het personeel
van de sociale werkplaats gebracht Dat weet ik
niet precies. Op de bekendmaking die mij is uitgereikt,
staat 16 januari 1971. Ik heb deze zaak eens met de
directeur besproken en daarna kreeg ik die bekend
making toegestuurd. (Stem: Is dat stuk toen opge
hangen?) Ja, op het publiciteitsbord. (Mevr. Bakker-
van Diermen: Maar daarvoor niet?) In de medezeg
genschapscommissie en de commissie van advies is het
ook besproken. En van daaruit wordt de informatie
wel doorgegeven. Er staat trouwens nergens in de wet
vermeld, dat de richtlijnen moeten worden gepubli
ceerd. Maar men kon het dus weten en op 16 januari
j.l. is het nog eens weer gepubliceerd, misschien ook
wel n.a.v. vragen, die daaromtrent gesteld zijn.
De procedure bij art. 27 is zo: Komt er een aan
vraag, dan wordt die onderzocht door de Sociale Dienst
en als blijkt, dat de uitkering via de Bijstandswet kan
worden verleend, is er geen enkel bezwaar tegen. Maar
de mensen komen niet. Waarom niet, is mij ook een
raadsel. Ik wil een voorbeeld van mogelijkheid van
uitkering noemen: gezinsverzorging. Die behooort wel
tot de dingen, waarvoor het een goede werkgever be
taamt te betalen. Als studiekosten voor een kind niet
betaald zouden kunnen worden, dan zou de Sociale
Dienst niet kunnen helpen met bijstand, maar in zo'n
geval kan geput worden uit het „fonds", bedoeld in
art. 27. Nu is trouwens „wat een goede werkgever
betaamt" wel een vage omschrijving. Het is ook een
taak van de vakbeweging om op de mogelijkheden te
wijzen. Als wij horen, dat er op de werkplaats iets
niet goed overkomt onze werkmeesters zijn geïn
strueerd dan zullen wij niet nalaten zelf de men
sen een hint te geven. Maar er behoeft nu ook weer
niet iemand met een bord op de schouders rond te
lopen, waarop staat: Jongens, als je wat nodig hebt,
zorg dat je erbij bent. Overigens waardeer ik het in
de mensen, dat ze géén gebruik van de regeling ma
ken. Daaruit kan ook een goede geest spreken. Bij het
Rijk is ook zo'n fonds. Toen ik bij het Rijk werkte,
ben ik daar zelf correspondent van geweest, maar naar
verhouding werd er in Friesland weinig gebruik van
gemaakt.
Mevr. Dijkstra heeft verder gevraagd, of er ook va
liden boven de 50 jaar naar de werkplaats moeten. Er
kan daar een enkele werken, maar ik kan U wel zeg
gen, dat niemand wordt gedwongen naar de sociale
werkplaats te gaan. Het is een werkplaats voor min
der validen en we moeten zorgen, dat daar geen men
sen komen, die de rust zouden kunnen verstoren. En
dat zou kunnen gebeuren, als er met „onwilligen" ge
werkt zou moeten worden.
De heer Heidinga zegt, dat, als er niet werk genoeg
voor deze mensen is, de leiding de boer moet opgaan.
Ik weet niet, of hij de vraag goed gelezen heeft. Ik
meende, dat de vraag onder 4 was, wat er met de le
dige ruimten wordt gedaan, of die ook verhuurd kon
den worden. Nu is het antwoord misschien een beetje
onduidelijk, maar het is de bedoeling geweest te zeg
gen, dat je nooit precies kunt bepalen, welke ruimten
je nodig hebt. Het ene werk vereist meer ruimte dan
het andere. Er is soms veel verpakkingswerk. We
hebben o.a. een grote legerorder, waarbij veel busjes
en andere artikelen verpakt moeten worden. (Het be
treft gevechtsrantsoenen.) Dit vereist plaatsruimte
voor honderden heel grote dozen. Voor grote werk
stukken in het metaalvak heb je meer ruimte nodig,
evenzo bij de houtfabricage.
De conjunctuur is op deze werkplaats natuurlijk ook
van invloed. Als de conjunctuur terugloopt, dan stoot
het vrije bedrijf meer mensen af en dan moet de werk
plaats proberen meer werk te krijgen.
Een belangrijke zaak voor de werkplaats is en
ik heb daar in het begin al iets van gezegd dat
deze orders krijgt met een lang leven en van een be
drijf, dat goed is voor het geld. Er zijn altijd nog werk
gevers, die menen, dat het op de werkplaats voor een
koopje kan; men denkt dan: De Gemeente krijgt toch
zoveel subsidie; het kan wel voor half geld. Maar dat
kan niet, want deze mensen halen het tempo van het
vrije bedrijf niet. Wij hebben moeite genoeg de con
currentie het hoofd te bieden. Nu gaan wij ook niet
concurrerend optreden. Dat mag niet. Er zijn afspra
ken met het vrije bedrijf daaromtrent. Wij hebben op
het ogenblik goede orders. Ik heb er al een paar ge
noemd. Het past mij niet al de opdrachtgevers te noe
men. De een is op dit punt gevoeliger dan de ander.
Wat de conjuncturele factoren betreft, wil ik de heer
Heidinga nog zeggen, dat, als de conjunctuur terug
loopt en een groot bedrijf mensen moet ontslaan, dan
het uitbestede werk het eerste is wat stop staat. Daar
moet je mee oppassen. Wij proberen dus ook om con
tracten op langere termijn met grote werkgevers af te
sluiten, om zodoende het behoud van werk zo lang mo
gelijk te verzekeren, om voor een jaar of wat „onder
dak" te zijn. Maar het is een moeizame zaak, niet al
leen voor ónze werkplaats, maar voor elke werkplaats.
Wij gaan meer de boer op dan vroeger en wij krijgen
ook wel meer werk. We hebben op het ogenblik werk
genoeg, maar de kunst is het goede werk te krijgen.
Je moet een directie ervan overtuigen, dat, als het be
drijf gaat inkrimpen, het werk, dat uitbesteed is bij de
werkplaats, het laatste zal zijn waarvoor de opdracht
geannuleerd wordt. De werkgever ook de aannemer
is in een gesprek altijd zeer gevoelig, maar de liefde
gaat ook wel door de portemonnaie. En nu moet een
bedrijf ook economisch denken, maar het is vaak de
DSW die het gelag moet betalen. De heer Heidinga
kan echter gerust zijn: op dit stuk van zaken zijn wij
wel attent.
De heer Jansma heeft nog gevraagd, of de uitkom
sten van het onderdeel sportvelden niet wat gunstiger
kunnen worden. Daar hebben wij op het ogenblik betere
resultaten mee. De kistenreparatie, die ook een nadelig
saldo vertoonde, hebben we niet meer.
De heer Jansma heeft ook nog gevraagd, of door
stroming naar het vrije bedrijf voorkomt. Praktisch
nooit. Het gebeurt maar zelden, dat iemand overgaat
naar het vrije bedrijf; als het vijf mensen per jaar
zijn, is het mooi. (De hear Jansma: Wurdt dy troch-
streaming bifoardere troch de lieding De werklei-
ding doet dat niet, want dan zou ze arbeidsbemiddeling
plegen en dat is bij de wet verboden, maar de ambte
naar van het Arbeidsbureau, die lid is van de commissie
van advies, spreekt regelmatig met de mensen. Ik heb
vroeger ook bij deze dienst gewerkt. Ik zag eens in
Harlingen een man die geweldig spuiten kon en ik
vond het zonde, dat zo'n bekwaam vakman op een so
ciale werkplaats werkte, maar toen ik hoorde, wat er
aan schortte, moest ik toch concluderen, dat de man
niet in het vrije bedrijf kon werken. (De heer De Vries:
Staan deze mensen bij het Arbeidsbureau als werkzoe
kende, bij de arbeidsreserve, ingeschreven Meestal
niet. Zij staan ingeschreven bij de afdeling Bijzondere
Bemiddeling van het Arbeidsbureau. Ik geloof, dat hun
kaarten van inschrijving automatisch worden ver
lengd. Of de activiteit van het Arbeidsbureau in
dit opzicht groot is, weet ik niet, maar ik denk