12 De Voorzitter: Ik dacht, dat wij moeten nagaan, of de hand gehouden wordt aan de regeling, die destijds door de Raad is getroffen. Misschien is het goed, dat de heer Fuykschot, onze expert op dit punt, dat even toelicht. De heer Weide (weth.): De heer Fuykschot woont als waarnemer van de Gemeente elke bestuursverga dering van Cambuur bij. De Voorzitter: In het algemeen is bij de vergade ringen van dit soort organisaties ook bij die van de Stichting Culturele Centra een gemeentelijk waar nemer aanwezig. Misschien kan de heer Fuykschot de zaak even uit de doeken doen. De heer Fuykschot: Die f9.100,zitten niet in de normale exploitatierekening. Cambuur tracht die dus in 1970-'71 af te boeken van hetgeen het aan eigen inkom sten meer heeft dan 23 pet. Lukt dat op rekeningbasis niet, dan zal men de dekking over meerdere jaren moe ten uitsmeren. Zo is de afspraak met de Stichting Sport club Cambuur. De Voorzitter: Het komt dus niet ten laste van onze bijdrage. De hear Klomp: Dat komt op itselde del as ik yn earste ynstansje sei. Cambuur mei dy f9.100,bést fan syn eigen ynkomsten öflüke, mar net fan de 77 pst., dy't wy subsidiearje. Dat mei net. De Voorzitter: Dat gebeurt ook niet. (De hear Klomp: Moai.) Dus U hebt een bevredigend antwoord gekregen. De heer Visser: U zegt, mijnheer de Voorzitter, dat die f 9.100,niet ten laste van de Gemeente komt, maar dat is wel zo, want de begroting 1970'71 geeft een subsidiepercentage van 76.9 aan. Dan is het reke ningtekort daarin verwerkt. Als dat er niet in ver werkt wordt, komen we op een percentage van 74.2. Die 2.7 is die f 9.100, De heer Weide (weth.): Ik stel voor, dat we dit een dezer dagen intern even precies uitzoeken en dat wij U met het resultaat van ons onderzoek in kennis zullen stellen. De Voorzitter: Maar op welke wijze dan? Boven dien, de heer Fuykschot zegt, dat niet gebeurt wat dc heer Visser beweert. De heer Fuykschot: Die f9.100,is niet in de 77 pet. begrepen, die de Gemeente subsidieert. Als de Stichting Sportclub Cambuur geen exploitatietekort had over voorgaande jaren, dan zouden wij over 1970 '71 op een lager subsidiepercentage komen. Nadat de stichting het tekort over de voorgaande jaren heeft afgeboekt op de eigen inkomsten, heeft zij zelf nog meer dan 23 pet. eigen inkomsten. En deze afboeking kan niet anders, omdat men in voorgaande jaren al de eigen inkomsten ook boven de 23 pet. ten bate van de exploitatie heeft gebracht. (De Voorzitter: In derdaad. Die heeft men niet gereserveerd. Men heeft niet mogen reserveren. Men moet alles inbrengen.) De heer Heidinga: Dat tekort moet Cambuur zelf aanvullen, dat mag niet op een volgende begroting ko men. Dat is de regeling en daar moet men zich aan houden. En het subsidiepercentage is hoog genoeg. Wij hebben een maximum gesteld. (Stim: Wy hoege seis net in foarbyld fan forheegjen to jaen.) De Voorzitter: Ik geloof, dat wij moeten nagaan ik begrijp nu het meningsverschil wel of de voor waarden van de regeling, die door de Raad is getrof fen, exact worden nageleefd. Maar ik moet aannemen, dat wij niet betalen wat niet in overeenstemming is met de regeling; dat wordt hier gecontroleerd. De heer Visser: Wij kunnen twee kanten uit met de redactie van het raadsbesluit. De omschrijving in dit besluit is niet exact. En met die moeilijkheid zit ik. De Voorzitter: Maar de heer Fuykschot heeft dui delijk aangegeven, hoe dit in de praktijk werkt, naar onze mening in overeenstemming met de regeling, die met Cambuur is getroffen, een regeling, die in de Raad is geweest. U kan dus alleen stellen, dat U de regeling aangevuld wenst te zien, dat iets daaruit dus anders gebeurt dan vandaag-de-dag het geval is. Daar moet het dan op neer komen. De heer Visser: Dat ben ik volkomen met U eens. Mevr. Woudstra heeft, meen ik, zojuist al een claim gelegd op behandeling van het punt Subsidie Cambuur in de plenaire zitting; dan is er alle gelegenheid ook voor mij om erop terug te komen. De Voorzitter: Maar dat zou dus betekenen, dat U wilt voorstellen het subsidie voor Cambuur op de agenda te plaatsen en verder met het voorstel wenst te komen, dat de getroffen regeling zodanig wordt aangevuld, dat de wijze, waarop de verschillen thans worden verre kend, niet meer zal worden gevolgd. Laten we het zo maar formuleren; dat geeft ons ondertussen de gele genheid ook nog eens in deze zaak te duiken en dan gaan we er bij de plenaire zitting wel op in, want van avond komen we hier toch niet uit. De heer Bouma: Ik zou willen weten, of je met het aanwijzen van een waarnemer bij de zittingen van be sturen van verenigingen die met een kwart miljoen worden gesubsidieerd, voldoende verantwoord bent. De Voorzitter: Daar hebben wij in het College dik wijls over gesproken, want we zijn de laatste paar jaar een aantal keren met dit punt geconfronteerd. Wij zijn van mening, dat het niet juist is, dat wij hiermee bedoel ik de Gemeente, of het nu is een lid van het College of een van de hoofdambtenaren meestem men in organisaties als de Stichting Kinderboerderij, de Stichting Cambuur, de Stichting Culturele Centra, enz., stichtingen, waarbij wij financieel nauw betrok ken zijn. Wij hebben met alle besturen de regeling, dat iemand van de Gemeente toegang heeft tot de verga deringen en inzage van alle stukken. Dan kan volledig aan ons College worden gerapporteerd, of men de hand houdt aan subsidievoorwaarden, of daar dingen gebeu ren, waarop wij kritiek zouden moeten hebben, opdat wij ook weer verantwoording aan de Raad kunnen af leggen en dat achten wij juister dan dat één persoon in het bestuur mee zou stemmen. Die zou daar een directe verantwoordelijkheid moeten nemen; dat zou, dacht ik, een onzuiver beeld geven. Het zou ook kun nen ik zou het niet willen bepleiten, maar het ge beurt in vele gevallen dat het een gemeentelijke zaak wordt. Ik noem in dit verband sporthallen en zwembad; daar hebben we dus die koers gevolgd. Die zijn ingebracht in de Dienst voor Sport en Recreatie. Dan is de Gemeente geheel baas, zelf verantwoordelijk voor alles wat er gebeurt. Het is steeds een kwestie van kiezen tussen twee wegen. En ik dacht, hoewel ik het niet graag te principieel zou willen stellen, dat wij in dezen wel enige voorzichtigheid moeten betrach ten, want anders is haast alles in onze mooie Friese hoofdstad gemeentelijk. En er is al heel veel in handen van de Gemeente. Ik dacht, dat het toch ook van veel waarde is, dat er groepen mensen in de samenleving zijn, die in eerste instantie duidelijk een stuk verant woordelijkheid dragen. Dat vind ik toch fijn. En ik moet U zeggen, dat wij over het samenspel, dat de stichtingen: de Stichting Culturele Centra en al de an dere, met de Gemeente hebben, bijzonder content zijn. Wij krijgen de inzage die wij wensen en alle informa tie, de heer Fuykschot, hoofd van de afd. Bedrijven en Controle, of een van zijn naaste medewerkers, woont al de vergaderingen bij. Ik kan U verzekeren, dat wij als dagelijks bestuur van onze gemeente daar geen en kele klacht over hebben en menen, dat wij voldoende mogelijkheid hebben om alle faits et gestes van deze organisaties te kunnen volgen en om, als het moet, dus ook verantwoording in Uw Raad te kunnen af leggen. De heer Bouma: Mag ik daaruit concluderen, dat, wanneer U een financieel verslag of de begroting van zo'n vereniging of stichting ziet, de Gemeente als sub- sidiënt, kan zeggen: „Wij vinden dit financieel verslag onjuist of de begroting onevenwichtig; wij subsidiëren niet." De Voorzitter: Nee, maar als wij concluderen, dat het niet juist is, als aan een bepaald geval of gebeuren gemeenschapsgeld besteed wordt, dan krijgt allereerst en nu ga ik U een stukje praktijk vertellen onze gedelegeerde die boodschap van ons en deze deelt die mee aan het bestuur. En in vele gevallen (als het geen principiële of zware zaak is) houdt men er heus wel rekening mee, want men is toch wel wat afhan kelijk van ons, omdat we subsidiëren. Maar een heel enkele keer gebeurt het, dat men principieel meent, dat men aan onze suggestie geen gevolg kan geven. Dan heeft een gesprek plaats van een of meer leden van ons College met zo'n bestuur. Gesteld nu, dat wij werkelijk menen, dat de handelwijze van een bestuur niet meer met onze verantwoordelijkheid in overeen stemming zou zijn, dan krijgt men om het populair te zeggen de pin op de neus en dan gaan wij met zo'n kwestie naar de Raad met het voorstel om de subsidieregeling te wijzigen. Dat is de stok, die achter de deur staat. Nu heb ik U precies verteld, hoe deze zaak overigens in alle vriendschap gespeeld wordt. De heer Bouma: Dat betekent dus, dat Uw College eigenlijk mede verantwoordelijk is, althans voor zover het de subsidieverlening betreft. De Voorzitter: Als U het zo formuleert, ja. Het is goed, dat wij dit eens even uitgepraat hebben; dan is het U duidelijk, hoe de gang van zaken in dezen is. Volgno. 546. De heer Bouma: Ik vind dit een wat vreemd punt. Een aantal raadsleden en ik neem aan, dat U het achtenswaardige raadsleden vindt hebben vragen gesteld over het JOK-gebouw, maar ik betwijfel, of U de gestelde vragen ook achtenswaardig heeft gevonden. Het gebouw is afgebrand en wij hebben op 14 maart 1970 daarover een aantal vragen geformuleerd en in gediend. Wat is er daarna gebeurd? 1. Er is een werkgroep ingesteld, die zou trachten op korte termijn een oplossing te vinden. 2. Die werkgroep heeft tot resultaat gehad de op richting van een Stichting Coördinatie en Dienstver lening Jeugd en Jongeren. Die stichting had voorkeur voor het jeugdwerk van de Stichting Hippopotamus en zag de activiteiten in het JOK-gebouw niet als zo ur gent. 3. Er is een Raad voor Jeugdaangelcgenheden in gesteld, die zich ook moest buigen over eventuele ver vanging van het JOK-gebouw en in de eerstvolgende vergadering van deze raad zal dit naar alle waar schijnlijkheid wel worden opgenomen op de prioriteiten lijst. Dat zijn drie fases en nu is het inmiddels maart 1971 geworden en al ongeveer 1% jaar geleden, dat het gebouw is afgebrand. Ik vraag daarom: Wat is er nu in concreto gebeurd? Komt er een vervanging, komt er niet een vervanging Wat doen we er nu mee Onder 3 van volgno. 546 schrijven B. en W., dat de Raad voor Jeugdaangelegenheden inmiddels is inge steld en dat dit dan de eerste conclusie is, die getrokken is uit de Nota Jeugdbeleid. De overige conclusies uit die nota zullen onderwerp van gesprek vormen in de Raad voor Jeugdaangelegenheden. Onder 4 wordt de beleidsnota ook verwezen naar die raad. Punt 5 gaat over de inventarisatie van wat er allemaal nodig zal zijn aan accommodaties voor het jeugdwerk. Die in ventarisatie wordt ook opgedragen aan de Raad voor Jeugdaangelegenheden. Onder 7 staat, dat de Jeugd raad alleen een adviesorgaan is waar ik het voor alsnog volledig mee eens ben en dat de Stichting Coördinatie enz. een doe-orgaan is. Ook akkoord. Maar dan vraag ik me, als ik even naar mijn eerste punt terugkeer, wel af, waarom er i.z. het JOK-gebouw, welke zaak nu al een jaar lang van de ene instantie naar de andere wordt verwezen, nog geen beslissing is genomen. En gezien al de genoemde opdrachten aan de Raad voor Jeugdaangelegenheden vraag ik me ook af, wie nu verantwoordelijk is voor de beleidsvorming: de Raad voor Jeugdaangelegenheden of het College? Ik dacht, dat toch nog altijd het College verantwoor delijk is voor de beleidsvoorbereiding, maar ik proef hier eigenlijk uit, als zou het College deze gehele beleidsvoorbereiding toeschuiven aan de Raad voor Jeugdaangelegenheden. En dat zou in strijd zijn met wat staat in het antwoord van B. en W. onder 7, dat deze raad een adviesorgaan is. Ik dacht, dat het Col lege met zijn staf over dit soort belangrijke dingen een eigen visie moet ontwikkelen, een beleidsstuk moet schrijven en dat in de betreffende raad brengen waar over deze dan moet adviseren. (De Voorzitter: U bent het dus niet eens met wat ik bij de installatie van de diverse raden heb gezegd.) Ik vrees n.l. en daarom zet ik er een vraagteken bij (laat ik het dan voorlopig zo zeggen) dat door al deze werkzaamheden naar de Jeugdraad toe te schuiven er een te lange tijd ver strijkt, waardoor U (maar misschien ben ik te pessi mistisch) met Uw beleid in de knoei komt, zodat er straks ook op dit terrein een visie zal ontbreken en we een achterstand krijgen, die wellicht niet meer in te halen is. Mevr. Woudstra-PeeneDe Raad voor Jeugdaange legenheden is een adviesorgaan. Nu kent U ons stand punt wel t.a.v. de raden; wat ons betreft, zouden ze wel meer mogelijkheden mogen hebben, maar ook wij vinden de antwoorden op de vragen onder 3, 4 en 5 erg onbevredigend, want tenslotte zal toch de Gemeente raad beslissingen moeten nemen. Nu wordt eerst alles maar aan de Raad voor Jeugdaangelegenheden over gelaten. We begrijpen wel, dat het College niet uitge breid zijn standpunt kan weergeven zonder dat van de Jeugdraad advies ingewonnen is, maar nu is er helemaal niets en kunnen wij als Gemeenteraad eigen lijk alleen maar met de armen over elkaar gaan zitten en afwachten wat er uit rolt. We kunnen niet mee denken, omdat we niet weten in welke richting B. en W. denken. We moeten alles gewoon maar afwachten. Als nu de Jeugdraad zo bijzonder belangrijk schijnt te zijn geworden, wat ik op zichzelf natuurlijk heel leuk vind, wat gebeurt er dan als het College het niet eens is met wat die raad adviseert Indien nodig, moet er toch ook tegenspel geboden kunnen worden. Omdat we aanstonds geen verder houvast hebben dan de stukken die uit de Jeugdraad komen, zouden we wel graag willen, dat ook adviezen, waar het College ne gatief over beschikt, in de Gemeenteraad gebracht wor den, zodat we over het gehele jeugdbeleid, dat we moeten gaan voeren, in de Gemeenteraad zullen kun nen spreken. Het culturele paspoort, voor 65+'ers, gevraagd on der 1, lijkt ons een machtig idee, want als dat inge voerd wordt, zou het meteen gebruikt kunnen worden voor de stadsautobusdienst. Onder 6 wordt gevraagd, of het gebouw in de Hania- steeg niet dienst zou kunnen doen als een creativiteits centrum en B. en W. antwoorden: Wij hebben t.a.v. de toekomstige bestemming geen standpunt bepaald. Heeft U er helemaal geen idee over, er helemaal niet over gedacht? (De Voorzitter: Jawel.) Dan wilde ik graag horen wat. De heer Van Haaren: N.a.v. vraag 2 zou ik in de eerste plaats willen opmerken, dat in Leeuwarden een duidelijk algemeen jeugdbeleid ontbreekt. Uit kranten verslagen van bijeenkomsten van Axies zoudt U mis schien kunnen opmaken, dat Axies dat Weth. Weide kwalijk neemt, maar dat is natuurlijk niet waar. Het is ook helemaal niet juist, want, toen de heer Weide Jeugdzaken, waarom hij niet had gevraagd, zo heb ik gelezen, had overgenomen, ontbrak een dergelijk be leid al en uiteraard kon hij dat niet in enkele maanden uitstippelen. We betwisten echter met klem de uit spraak van de heer Weide in een interview in de Leeu warder Courant, dat een dergelijk beleid niet nodig was, omdat de jeugdzaken toch al goed liepen en dat er hoog stens voor meer coördinatie zou moeten worden zorg ge dragen. Wij vinden, dat de behartiging van de belangen van jongeren, die 40 pet. van de bevolking uitmaken, een taak is voor het Gemeentebestuur. Er dient naar onze mening een in het kader van een algemeen welzijns beleid geïntegreerd jeugdbeleid te komen, dat overigens

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 7