I
UV/0
V>/J!
snel dient te kunnen worden aangepast aan wat er
onder de jeugd leeft. Binnen dit beleid dienen er dan
voorzieningen te worden getroffen, van crèches tot
gebouwen voor het open jeugdwerk. Speciaal dient
aandacht te worden besteed aan de groep, waarvoor
de Stichting Hippopotamus unlimited ijvert. Deze ver
geten groep, die door een deskundige als de heer Mun-
nik wordt geschat op zeker zo'n 400 jongeren tussen
de 18 en 25 jaar, heeft nu al meer dan drie jaar ge
ijverd voor een eigen ontmoetingsplaats en al die tijd
zijn ze met een fopspeen het bos ingestuurd. Deze jon
geren hebben een ongelooflijke verdraagzaamheid ge
toond, vind ik, door nog steeds geen panden te bezet
ten, maar hun belangen toe te vertrouwen aan een
bekwaam bestuur, dat gevraagd heeft om een van de
Grondsma-panden en de tekeningen voor een dergelijk
pand reeds gereed heeft. In een bijeenkomst in Passe
partout heeft de heer Weide het actie- en ontspan
ningscentrum voor de ongeorganiseerde jeugd duide
lijk afgewezen en hij heeft zelfs gesteld althans dat
heb ik uit het kranteverslag begrepen dat hij even
tueel met een minderheidsstandpunt in het College van
B. en W. wil komen. Ook in een interview in de Kerst-
bijlage van de Leeuwarder Courant was de heer Weide
allesbehalve in kerststemming t.a.v. het centrum, dat
hij blijkbaar zag als een theetuin, waar allerhande
moeilijkheden met drugs zouden kunnen ontstaan. De
aanvraag is dus nu teruggespeeld naar de Raad voor
Jeugdaangelegenheden, die hier op 11 maart een aparte
vergadering over zal houden. Wij geloven, nee wij
wéten zelfs wel, dat deze raad in het algemeen positief
staat t.o.v. de plannen van HippopotamusMaar de Raad
voor Jeugdaangelegenheden is slechts een adviescollege
en heeft geen bevoegdheden gedelegeerd gekregen
dat is hier zojuist al opgemerkt zowel door de heer
Bouma als door mevr. Woudstra zodat dus het ant
woord op vraag 2, gezien de houding van de Wethouder
t.a.v. Hippopotamus, toch wel erg op losse schroeven
staat. Wij vragen daarom het College in het algemeen
en de heer Weide in het bijzonder om een positieve
opstelling tegenover het bestuur van Hippopotamus,
dat zeker tot overleg bereid is en stellig de vele mis
verstanden over het centrum en de toekomstige lang
harige bezoekers uit de weg zal kunnen ruimen. Bij de
begrotingsdebatten zullen wij op deze kwestie zeker
terugkomen, als na de bijeenkomst van de Raad voor
Jeugdaangelegenheden op 11 maart a.s. niet meer dui
delijkheid is verkregen ten aanzien van de vraag, of
het College bereid is het op de totale begroting geringe
subsidiebedrag te verstrekken en medewerking te ver
lenen aan het geven van een Grondsma-pand aan de
Stichting Hippopotamus.
De Voorzitter: Ik zou graag van mijn kant eerst
een enkel woord willen zeggen over de functie van de
raden als zodanig, want het lijkt mij, dat daarover toch
wel enig misverstand zou kunnen bestaan. Ik zou de
jongere raadsleden, die niet, zoals de oudere raads
leden de enorm uitvoerige discussies hebben meege
maakt bij het tot stand komen van de raden, erop wil
len wijzen, dat de functionele raden er mede gekomen
zijn om een groep gekwalificeerde mensen uit onze ge
meente rondom de tafel te krijgen om zich m.n. te
bezinnen op het beleid, dat in Leeuwarden moet worden
gevoerd. Er is hier dus geen sprake van delegatie. Deze
raden zijn geen doe-organen. Dat is heel bewust niet
de opzet geweest. De instellingsbesluiten zijn ook dui
delijk. En ik ben vrij uitvoerig op de doelstelling inge
gaan bij de installatie van al de raden: de Jeugdraad,
de Culturele Raad, de Raad voor de Volkshuisvesting,
de Sportraad en de Bejaardenraad. Deze raden zullen
zich dus allereerst met het beleidsvraagstuk dienen
bezig te houden, maar dat betekent niet individueel
hebben ook raadsleden mij wel eens een vraag terzake
gesteld dat het College hiermee een stuk verant
woordelijkheid van zich af zou willen schuiven. Ik zou
met veel nadruk willen zeggen, dat daar geen sprake
van is. Maar wij zouden in eerste instantie door de in
de raden gegroepeerde mensen een visie ontwikkeld
willen hebben. En dan is het ónze taak na te gaan, of
de voorstellen, die men zal indienen, gerealiseerd kun
nen worden, m.a.w., of die ingepast kunnen worden in
het totale gemeentelijke beleid. En dat zal dan in de
eerste plaats een financieel probleem zijn. Ik heb om
deze reden bij de installatie van alle raden dan ook
met klem gevraagd, of zij twee dingen tegelijk wilden
doen: 1. een visie ontwikkelen omtrent het beleid, dat
op hun terrein gevoerd zal moeten worden, en 2. dat
vooral te doen met de benen op de grond, want het is
zo gemakkelijk om een enorm wensenprogramma op
papier te formuleren, maar dan staat op voorhand
vast, dat we het niet zullen kunnen realiseren. De
middelen, die daarvoor nodig zouden zijn, zouden we,
met het oog op de totale ontwikkeling van onze ge
meente, voor die sector niet kunnen geven. Dit houdt
dus in, dat men met een beleidsvisie komt, die, na
tuurlijk, geld kost, maar waarvan men zelf wel de
redelijke indruk moet hebben, dat die te realiseren is.
Wij zullen dan nagaan, of wij het ermee eens kunnen
zijn. Maar ik wil U wel zeggen, dat wij niet van plan
zijn het nog eens dunnetjes over te doen, want dan zou
het een doublure betekenen. We hebben immers juist
de raden ingesteld om een beleidsvisie te ontwikkelen.
Wij zullen dus naar de grote lijn kijken en ons uiterste
best doen ik herhaal het de voorstellen van de
raden in te passen in het totale gemeentelijke bestel.
En tenslotte komen wij bij de Gemeenteraad, misschien
met één zin van onze kant: Wij zijn het van ganser
harte eens met de visie, die ontwikkeld is, daar is zo
en zoveel geld voor nodig en dat bouwen we in in de
begroting. Of wij zullen moeten zeggen: Wij zijn het
er wel mee eens, maar het programma vraagt te veel,
het zal niet gerealiseerd kunnen worden of het
zal niet gerealiseerd kunnen worden in het tempo,
dat is voorgesteld, en wij stellen Uw Raad voor het
in een langzamer tempo te doen of bepaalde delen niet
te realiseren uit financiële overwegingen. Misschien
ook komen er raden met voorstellen, waarmee we het
principieel niet eens zijn. Maar dat zullen wij ook aan
de Raad rapporteren. Uiteindelijk echter zal de Ge
meenteraad het grote beleid bepalen. Dit systeem zijn
we dus aan het ontwikkelen. En dit kost enige tijd. En
nu kan mevr. Woudstra wel zeggen: Het College moet
óók een visie ontwikkelen, maar het College kan dat
niet tegelijkertijd doen. Dan zouden we een College van
20 man moeten hebben. Ik kan U verzekeren, dat het
gewoon niet mogelijk is; dat is ook de duidelijke reden,
dat we behoefte aan de raden hadden. En ik hoop dan
ook, dat ze goed gaan werken. Het is bijv. onmogelijk,
dat wij als college enorm diep in het bejaardenvraag-
stuk duiken. Dat betekent niet, dat wij ons ervan
terugtrekken, maar een groep mensen moet veel tijd
en veel energie besteden aan de ontwikkeling van de
zaak, waarvoor zij zich beschikbaar hebben gesteld,
aan de bestudering van de landelijke nota's, de situatie
elders en de problematiek in Leeuwarden. Zij moeten
ook een stuk deskundigheid inbrengen. En die zit in
alle raden wel, in de ene meer, in de andere minder.
Het secretariaat berust bij de secretarie, een taak dus
aan onze kant. Zoals het College bij de uitvoering van
zijn taak de hulp heeft van de secretarie, zullen ook de
raden de outillage krijgen om hun werk zo goed mo
gelijk uit te voeren. De zaak moet groeien. Het zal
hier en daar in den beginne heus wel eens even botsen.
Hier en daar moet nog een enkele ambtenaar voor een
secretariaat worden aangesteld, maar binnen een paar
maanden hebben we de zaak geheel rond.
Ik dacht, dat dit een duidelijke beleidslijn is, die in
de Raad is getrokken, die we hebben gerealiseerd bij
de instelling van de raden. En vanavond wil ik nog
eens verklaren, dat ik er persoonlijk veel vertrouwen
in heb, dat in de toekomst; zal blijken, dat dit een groot
winstpunt is om tot een beleidsvisie te komen in onze
gemeente, onze gemeenschap. Maar op één belangrijke
voorwaarde ook daaromtrent wil ik op voorhand mijn
vertrouwen uitspreken n.l., dat de raden hun taak
uitvoeren met de benen op de grond. Dit is in haar
algemeenheid de visie van het College, geen nieuwe
visie. Ik heb destijds de instelling van de functionele
raden ook zo, zij het misschien niet met dezelfde woor
den, verdedigd in de Gemeenteraad, wat de thans nog
aanwezige leden van de vorige Raad zich zullen her
inneren.
Dit in antwoord op de vragen van mevr. Woudstra
en de heer Bouma. Ik hoop, dat de koers die wij varen,
nu heel duidelijk is.
De heer Weide (weth.): Nadat ik 1 september '70
de functie van Wethouder aanvaardde en ik ook de
portefeuille voor de jeugdaangelegenheden kreeg is mij
de veelheid van problemen m.b.t. de jeugdaangelegen
heden (hoewel niet alleen de veelheid van die proble
men) mij bijzonder tegengevallen, in die zin, dat ik
mij verbaasd heb over de hoeveelheid jongerenorgani
saties die werkzaam zijn op een eigen terrein, op ker
kelijk en ander gebied, de een met meer en de ander
met minder eigen verantwoordelijkheid. En dan heb
ik het nog niet eens over de sportorganisaties. Toen ik
daar met deze en gene over gesproken had, bleek mij
ook, dat het dringend noodzakelijk was en dat is
m.i. een taak van het Gemeentebestuur in deze
jeugdaangelegenheden zoveel mogelijk te coördineren,
te stimuleren en al deze organisaties en instellingen
kansen te geven om zich te kunnen ontplooien. En
om nog even terug te komen op de eigen verant
woordelijkheid ik dacht ook, dat er m.n. bij talloze
organisaties, die minder aan de weg timmeren, een
stuk eigen verantwoordelijkheid aanwezig is, die niet
zozeer naar buiten komt en die in de omvangrijkheid
van de totale problematiek nog wel eens wordt ver
geten.
Ik had er behoefte aan dit, voordat ik op detailpun
ten inga, even naar voren te brengen.
De heer Bouma heeft volledig uit de doeken gedaan,
hoe de situatie m.b.t. het JOK-gebouw is ontstaan. Ik
dacht, dat er uit de samenwerking tussen de nieuwe
Wethouder voor de Jeugdaangelegenheden en de pas
ingestelde Raad voor de Jeugdaangelegenheden een
bijzonder goed jeugdbeleid kan groeien, al zullen we de
een meer tevreden kunnen stellen dan de ander.
De heer Van Haaren, die zei, dat de Stichting Hippo
potamus na drie jaar ijveren nog geen eigen ontmoe
tingscentrum heeft kunnen krijgen, kan ik antwoor
den, dat de aanvraag van deze stichting bij B. en W.
op 5 oktober 1970 is binnengekomen. (De heer Van
Haaren: Het ging er mij om. dat drie jaar lang al
vragen zijn gesteld aan de Wethouder en aan andere
instanties terzake van een eigen gebouw, erkenning,
enz. Een formele aanvraag daar heeft de Wethou
der gelijk in is inderdaad op de genoemde datum
ingediend. Maar er is drie jaar geijverd om zover te
komen.) Ik ga er van uit, dat de definitieve subsidie
aanvraag met de tekeningen en alle bescheiden en toe
lichtingen, die ik uiteraard doorgenomen heb, op 5
oktober zijn binnengekomen. Op 4 december heb ik
een gesprek gehad met een vertegenwoordiger van
Hippopotamus, overigens een bijzonder goed gesprek,
al hebben wij misschien wel op enkele punten verschil
van mening. Dat vind ik allemaal niet zo erg. Bij het
instellen van de Jeugdraad heeft de Burgemeester in
zijn installatierede als een van de eerste opdrachten
aan deze raad gegeven de problemen rond de vervan
ging van het JOK-gebouw en de subsidie-aanvraag van
de Stichting Hippopotamus te behandelen. Een dezer
dagen komt de Jeugdraad in een bijzondere zitting bij
een ik zal ook aan de besprekingen deelnemen
en dan moeten wij maar zien, wat we met het advies
kunnen doen. Ik wil, om elk misverstand uit de we
reld te helpen dat ontstaan is door wat in de krante
verslagen heeft gestaan, zeggen, dat ik van mening
ben, dat elke organisatie, instelling, vereniging, be
weging, secte of individu de kansen moet hebben om
zich in vrijheid te ontwikkelen mèt hun eigen opvat
tingen en principes, ongeacht, of de buitenstaander het
er al of niet mee eens is. Maar die ontwikkeling moet
plaats hebben binnen de normen van de openbare orde
en de openbare zedelijkheid. De Gemeenteraad zal uit
eindelijk uitmaken, of de wensen van deze organisaties,
als zij om een subsidie-aanvraag bij de Gemeente ko
men, al of niet in het gemeentelijk beleid passen.
Voor alle duidelijkheid wil ik hier het volgende aan
toevoegen: Als er één Wethouder is, die van uur tot
uur besprekingen heeft met alle mogelijke organisaties,
dan ben ik dat wel. De deur staat in de week op het
Stadhuis en in de weekenden bij mij thuis voor iedere
organisatie open.
In de Commissie voor het Culturele Jongerenpaspoort
is het culturele paspoort weer uitvoerig besproken. Ik
verwacht hierover een duidelijk advies en aan de hand
daarvan zullen wij hierover een beslissing nemen, zo
dat de Raad ongetwijfeld nadere informaties terzake
zullen worden verstrekt.
Voor het gebouw Haniasteeg is, voor zover mij be
kend, een duidelijke bestemming, maar het is, dacht ik,
een zaak van het Grondbedrijf. U, mijnheer de Voor
zitter, heeft zeer overtuigend gezegd dat er een be
stemming aan wordt gegeven. (De Voorzitter: Ik
moest hieromtrent wel reageren, opdat bij mevr. Woud
stra niet de gedachte zou blijven bestaan, dat wij niet
al maar aan het denken zijn over wat er met de oude
gebouwen moet gebeuren. Toen zij vroeg: Hebt U nooit
aan dit gebouw gedacht?, heb ik dus heel resoluut
,,Ja" gezegd.) (Mevr. Woudstra-Peene: Uit dat ant
woord heb ik opgemaakt, dat U daar een idee over had
en dat er een bestemming voor was.) (De Voorzitter:
Ja, we hebben daar wel ideeën over.) (Mevr. Woudstra-
Peene: En mogen wij die dan niet weten?) (De Voor
zitter: Jawel, maar dat is een andere kwestie. (Ge
lach) Ik moet zeggen, dat wij voorlopig er toch wel
van uitgaan, dat wij het gebouw Haniasteeg nog niet
zullen kunnen missen in het kader van de verzor-
gingsproblematiek, ook nadat het nieuwe tehuis klaar
is. Dat betekent niet ik wil voorzichtig zijn dat
wij er zonder meer op dezelfde wijze mee doorgaan.
Maar wij zijn ons wel erover aan het beraden. De
zware-verzorgingsgevallen zullen mevr. Visser-van
den Bos heeft er in een andere afdeling ook nog op
gewezen in de komende jaren een groot probleem
voor ons vormen. En bij het bestuderen van dit pro
bleem denken wij heel positief in deze richting, dat dit
gebouw nog een tijdlang voor bepaalde verzorgings-
gevallen ingezet zal moeten worden. Hoe lang? Daar
over durf ik geen uitspraak te doen. Dat betekent ook,
mevr. Woudstra, dat wij als College beslist niet den
ken in een richting, waarin U misschien denkt.)
De heer Bouma: Ik heb enige ervaring met com
missiewerk. Ik doe het met plezier, maar ik heb wel
geleerd, dat je bij het nemen van allerlei beslissingen ad
hoc het gevoel bekruipt, dat je geen idee hebt van de
totale visie op een stuk werk. Telkens worden adviezen
van je gevraagd, die evenzovele beslissingen voor je
zelf betekenen en als je dan niet de „long run" ziet,
dan vind ik het een bedenkelijke zaak. Wanneer ik
alles in aanmerking neem, waarmee een raad in één
keer opgescheept wordt, dan is het mij een lief ding
waard, dat inderdaad de beleidsvisie er eens op korte
termijn uit komt. Dat vind ik zelfs nog belangrijker
dan het prioriteitenschema. De beleidsnota moet boven
aan staan, want anders komen we er niet. (De Voor
zitter: Ik ben het volledig met U eens. Ik hoop, dat
alle raden daar veel aandacht aan zullen schenken.
Daar heeft èn het College èn de Gemeenteraad be
hoefte aan.)
De heer Van Haaren: Ik wilde me graag het recht
voorbehouden in de plenaire zitting terug te komen op
de kwestie Hippopotamus. Ik wil het ook wel motive
ren. Zoals U misschien weet, is uit Provadya niet al
leen de stichting Hippopotamus voortgekomen, maar
ook een zekere groepering Axies, dus we voelen ons
nauw verwant met deze zaak. Wij zijn toch wel erg
geschrokken van een aantal uitlatingen van de Wet
houder. Hij heeft ze enigszins teruggenomen, maar ik
merk, dat er toch steeds een stuk vrees bestaat, dat
wij niet binnen de normen van gezag, zedelijkheid enz.
zouden zijn met(De Voorzitter: Geen tweede
ronde.) Nee, het is geen tweede ronde. Wij zijn dus niet
helemaal gerustgesteld. Het is geen kwestie van sub
sidie; daar zijn de bedragen te gering voor. Ik zie
daar helemaal geen moeilijkheden, maar door wat de
Wethouder zei, kan er een principiële tegenstelling ont
staan tussen het College en de Raad voor Jeugdaange
legenheden. Ik zou dus eerst willen afwachten wat er
op 11 maart gebeurt en dan wil ik daarna graag nog
eens een gesprek hierover hebben met de Wethouder.
Als dat allemaal bevredigend is, heb ik geen enkele
behoefte op deze kwestie terug te komen. Maar als ik
het gevoel heb, dat het toch nog een zeer onbevredigen
de zaak is, dan behoud ik mij het recht voor in de
plenaire vergadering terug te komen op de zaak Hip
popotamus. (De Voorzitter: Bouwt U het dan in de
algemene beschouwingen in?) Nee, dan wil ik het als
apart punt behandelen.