18
RAADSVERGADERING
van maandag 29 maart 1971
's avonds 19.30 uur
nodige coördinatie tot stand te brengen, maar wij
betwijfelen of dit een voldoende waarborg is voor een
juiste beleidscoördinatie op het terrein van de welzijns
zorg. Wellicht zou te overwegen zijn hier een oplossing
te scheppen door de wat eigenaardig tussen de
commissies en raden opererende en functionerende
commissie voor het opbouwwerk te reconstrueren en zo
te hervormen tot een commissie van coördinatie op het
terrein van de welzijnszorg. In die commissie zouden
dan met name vertegenwoordigers uit de verschillende
raden zitting moeten nemen en aldus de topparaplu
moeten vormen. Een gemeentelijke functionaris zou dan
uiteindelijk als secretaris van die commissie tevens de
man kunnen zijn die in relaties tussen de verschillende
gemeentelijke diensten de eindcoördinatie verzorgt. We
zouden graag horen of het College deze gedachten
nader zou willen overwegen.
Onze fractie zal de bestuurlijke ontwikkeling ook
wat de binnen de gemeente plaatsvindende decentrali
satie betreft met bijzondere belangstelling volgen.
Wij delen de conclusie van het College, dat de werkings
duur nog te beperkt is geweest om verantwoorde
conclusies te trekken, hoewel er t.a.v. bijv. de Raad
voor Bejaardenaangelegenheden (hetzelfde geldt voor
de Raad voor Jeugdaangelegenheden) bezwaren leven
tegen de wijze waarop het College zich opstelt, maar
bij de gedachtenwisseling over het bejaardenbeleid zal
ik daar nog graag nader op terug komen.
De hear Miedema: Ik hie der dizze middei gjin
bihoefte oan it wurd to fieren, mar nei de wurden fan
de hear De Vries wol ik dochs noch in inkele opmerking
meitsje.
De hear De Vries seit, dat de kommisjegearkomsten
iepenbier wêze moatte. Dan kinne wy it dér iens wurde
en yn'e Ried ja of né sizze. Dêr komt it op del. Nou
haw ik tsjin dy iepenbierheit fan dy kommisjegear
komsten persoanlik gjin greate biswieren. Hwat dat
oangiet kin ik him wol folgje. It effekt liket my hiel
lyts. Dêrom haw ik der ek gjin biswier tsjin. As wy
dy gearkomsten iepenbier meitsje wylst wy safolle
kommisjes hawwe kinne wy net bést forwachtsje,
dat by al dy kommisjegearkomsten de parse oanwêzich
as en der in forslach fan makket. Wy kinne ek net
forwachtsje, dat der in greate publike bilangstelling
wêze sil, hwant it giet mar om in bipaeld ünderdiel.
As wy bigjinne üs hiele bistjürstaek öf to dwaen yn
kommisjes dy't iepenbier binne, dan dogge wy tokoart
oan de iepenbierheit dy't wy foarsteane.
De hear De Vries neamde it foarbyld fan de opheging
fan Camminghaburen. It is eins in hwat üngelokkich
foarbyld, mar myn foarbylden binne ek net altiten like
gelokkich; ik nim it him dan ek net kwea öf. Mar it
wie in saek hweroer wy it yn de kommisjes net iens wie-
ne. Der wiene forskate kommisjeleden yn de ünderska-
te kommisjes dy't düdlik harren stim foarbihalden hie-
ne. It lei dus foar de han, dat dêr oer praet waerd. Mar
al hiene wy it yn de kommisjes iens west, al wiene
wy yn de kommisjes ta in ienriedich stanpunt kom
men, dan noch leau ik, dat de ynwenners fan dizze
gemeente der rjocht op hiene dat der yn it iepenbier yn
de Ried (hwer't sa'n bilangrike bislissing falie moast)
oer de eftergrounen praet waerd. Dat hoegde dan net yn
alle details to barren, mar ik leau dochs, dat jo mei dit
soarte fan wichtige saken net sa fier gean meije en
dat preau ik earne yn it bitooch fan de hear De Vries
dat Jo sizze: It wurdt yn de kommisjes öfdien; de Ried
moat in formeel ja of né hearre litte. Dêr haw ik, sjoen
de iepenbierheit dy't wy mei üs kommisjes foarsteane,
in hiel great biswier tsjin. Ik soe tsjin dat gefaer dan
ek mei klam warskögje wolle.
Al binne wy it iens yn de kommisjes dan noch moat
te wy yn de Ried foar de parse, de publike tribune en
de ynwenners fan üs gemeente motivearje hwerom wy
dogge hwat wy dogge en dat moat net barre yn
kommisjegearkomsten, al binne dy dan ek iepenbier.
De Voorzitter schorst, om 17.15 uur, de vergadering.
(Voortzetting van de middagvergadering)
Aanwezig 36 leden: de dames G. Bakker-van Dier-
men, E. Brandenburg-Sjoerdsma, J. Dijkstra-Bethle-
hem, M. M. Th. Visser-van den Bos en L. Woudstra-
Peene en de heren S. Bouma, J. ten Brug (weth.), G.
Buising, P. J. Engels, G. F. Eijgelaar, T. H. van Haa-
ren, J. Heetla (weth.), O. Heidinga, W. Hemstra, H.
Hovinga, H. Jansma, J. F. Janssen, J. de Jong K.
J. de Jong (weth.), A. Klomp, J. Knol, W. S. P. P.
de Leeuw, H. Meijerhof, W. Miedema, Ir. C. L. Rijp-
ma, J. Schaafsma, J. B. Singelsma, P. Snel, J. Tiek-
stra (weth.), Mr. B. P. van der Veen, P. van der Veen,
J. T. Vellenga, L. Visser, G. de Vries, K. Weide (weth.)
en J. Wiersma.
Afwezig: mevr. G. Visscher-Bouwer.
Voorzitter: de heer J. S. Brandsma, Burgemeester.
Secretaris: de heer P. P. de Jong.
Voorts zijn aanwezig: de heren Mr. W. J. G. Reumer,
loco-Secretaris, G. Fuykschot, Hoofd afd. Bedrijven en
Controle, M. F. Koopmans, Hoofd afd. Sociale Zaken
en Welzijnsaangelegenheden, J. J. Oljans, Hoofd afd.
Onderwijs, J. van der Wal, Hoofd afd. Volkshuisves
ting en Openbare Werken, Mr. N. Wijma, Hoofd afd.
Kabinet en Algemene Zaken, en C. IJsbrandij, Hoofd
afd. Financiën en Belastingen.
De Voorzitter: Ik heropen onze beraadslagingen. Wij
zullen thans van de zijde van het College van B. en W.
reageren op de vele en verschillende opmerkingen die
door de raadsleden in eerste instantie zijn gemaakt en
waarnaar wij met grote belangstelling hebben geluis
terd. Ik wil beginnen met in het bijzonder de heren
Vellenga en Engels dank te zeggen voor de algemene
waardering, die zij voor het werk van de leden van
het College en ook voor dat van onze ambtenaren heb
ben uitgesproken. Het verheugt mij zeer, dat de
voorzitters van de twee grote fracties dit zo duidelijk
hebben gedaan en daarbij geen enkele uitzondering
hebben gemaakt. Ik stel het op prijs, dat de heren Van
Haaren, Singelsma en Hovinga zich daarbij hebben wil
len aansluiten en dat ook de heren Knol en Visser,
toen zij hun financiële beschouwingen hielden, zich op
dat terrein bij de woorden van waardering konden aan
sluiten. Dit alles verheugt ons bijzonder. Ik kan U de
verzekering geven, dat zowel de hoofdambtenaren als
wij ons uiterste best doen. Wij hebben er ook werke
lijk veel begrip voor, dat ons werk op bepaalde mo
menten zowel van Uw zijde als van die van de burgerij
aan kritiek onderhevig is, maar ik vind het fijn, dat
buiten kijf staat, dat ieder ervan overtuigd is, dat wij
echt proberen met de mogelijkheden die ons ten dienste
staan, ervan te maken wat ervan te maken is. Ik stel
het op prijs te zeggen, dat het voor ons ook een grote
steun is, zo duidelijk vanuit de Raad te mogen horen,
dat daarvoor waardering bestaat.
De heer Singelsma heeft het College wel wat meer
fantasie toegewenst. Ik heb dat niet als een aanmaning,
maar als een opmerking beschouwd. Ik moet hem
wel zeggen, dat ik persoonlijk als voorzitter van het
College er meer moeite mee heb om te veel fantasieën
te temperen dan die op te wekken. Het is vrij moeilijk
steeds met beide benen op de grond te blijven staan
en althans voor een College van B. en W. de fanta
sie niet verder uit te strekken dan je die kunt waar
maken. Ik kan U, leden van de Raad, meedelen, dat
de verhoudingen binnen het College de afgelopen vier
jaren uitstekend waren en door de uitbreiding met een
vijfde Wethouder zijn die goede verhoudingen in de
maanden, dat wij met ons vijven bezig zijn, stellig
niet verminderd. Ook dat is een belangrijke zaak, dacht
ik. Niet alleen in het vlak van de persoonlijke ver
houdingen, maar ook voor onze Gemeente is het van
belang, dat wij het goed met elkaar kunnen vinden,
ook al zijn wij het lang niet altijd met elkaar eens.
Maar dat hoeft ook helemaal niet.
Leden van de Raad, wij halen enorm veel overhoop,
wij rukken en trekken schier overal tegelijk aan en
dat is ook de reden, dat het een goede zaak is, dat U
lof hebt toegezwaaid aan de ambtenaren, want ik kan
U verzekeren, dat die, vooral de ambtenaren van de
beleidsafdelingen, de directies van de verschillende
diensten, dikwijls onder enorme hoogspanning moeten
werken. Dit geldt en ik zou ze graag met name willen
noemen stellig voor de staf van Openbare Werken
en de Stedebouwkundige Afdeling. Dat is misschien
de groep mensen, die het in de ambtelijke sfeer het
allerzwaarste heeft. Ik ben dan ook erg blij, dat de
verschillende sprekers, die een wijziging voorstaan
van de organisatie, dit niet hebben gebaseerd op twijfel
aan de staf. Zij menen, dat door een reorganisatie een
vlottere werkwijze valt te bereiken. Zij hebben dus
organisatorische redenen voor hun standpunt. Op het
probleem als zodanig zal Weth. Tiekstra straks nader
ingaan.
Over de portefeuilleverdeling heeft de heer Vellenga
gevraagd, welke zwaar-wegende argumenten het Colle
ge ertoe hebben geleid Ruimtelijke Ordening en Volks
huisvesting niet in één portefeuille onder te brengen.
Ik kan U mededelen, dat dit een punt van overweging
is geweest bij de portefeuilleverdeling. Maar wij heb
ben gemeend, dat de huidige taakverdeling een betere
was, gezien in het kader van een totale, zo evenwichtig
mogelijke taakverdeling tussen de leden van het Colle
ge. Want dat heeft bij ons vooropgestaan. Wij hebben
gestreefd niet alleen naar een evenwichtige, maar ook
naar een zo logisch mogelijke taakverdeling. Dat lukt
je echter niet voor de volle honderd procent, want je
moet aan de logica op een bepaald moment zekere con
cessies doen. Het is ook niet te vermijden, dat en
dit is niet het enige punt bepaalde terreinen elkaar
enigszins overlappen. Dat behoeft echter geen pro
bleem te vormen, als wij maar zorgen voor voldoende
coördinatie. En ik kan U de stellige verzekering geven,
dat dit onze voortdurende aandacht heeft, ook wat
betreft de problematiek van Ruimtelijke Ordening en
die van Volkshuisvesting, die zozeer in de belangstelling
staan. Uiteraard blijft het te allen tijde daar moet
ik even op wijzen collegebeleid, ongeacht wie de
eerst-verantwoordelijke man is. Het is iets anders dan
bij een Ministerie; elke Minister heeft duidelijk een
eigen portefeuille. Ook al hebben wij een even duide
lijke eigen taak, uiteindelijk zijn we steeds met elkaar
verantwoordelijk voor hetgeen op een bepaald moment
tot stand komt.
Ik wil nog wel zeggen, dat het, nu wij een aantal
maanden dus al een vrij lange tijd bezig zijn,
blijkt, dat de huidige taakverdeling logischer is, al zijn
er nog kanttekeningen te maken, dan die wij hadden.
Het is ook een goede zaak, dat sommige Wethouders
iets meer adem hebben gekregen doordat het College
is uitgebreid.
De heer Engels heeft een vraag gesteld over de sub
sidiëring van het werk ten behoeve van de fracties.
Ik zou hem nog even in herinnering willen brengen, dat
wij dat al eens in het overleg van het seniorenconvent
aan de orde hebben gehad, dat we daar hebben af
gesproken, dat de fractievoorzitters dit in eigen kring
nader zouden bezien en dat wij daarop in een volgende
vergadering terug zouden komen. Dus dit punt komt
weer aan de orde; het is niet in het vergeetboek ge
raakt, ik neem aan stellig niet bij de heer Engels,
maar ook niet bij ons.
Ik kom dan tot een zeer belangrijk punt, waarop velen
zijn ingegaan: de kwestie van openheid en openbaar
heid. Openheid en openbaarheid is niet hetzelfde. Daar
is de heer Van Haaren het in ieder geval met mij over
eens, heeft hij gezegd. Openbaarheid is natuurlijk wel
duidelijk een van de middelen om een grote openheid
te betrachten. Ik zou eerst enkele opmerkingen willen
maken over die openheid.
Het College streeft werkelijk naar de grootst moge
lijke openheid. Wij doen dit zowel t.a.v. de raden en
commissies alsook in onze contacten met de pers en
rechtstreeks met de burgerij. Ik dacht, dat men ons
stellig niet kan verwijten, dat wij, als wij contacten
hebben met welke groepen dan ook, ons hullen in een
waas van geheimzinnigheid. Wij zijn niet karig met het