$22 X%V de praktische gang van zaken. Die commissies beslis sen ook niet; die bereiden voor, hetzij voor de Raad, hetzij voor B. en W. We zijn al een eind op streek met de openbaarheid in Leeuwarden en het is voor ons geen principiële zaak; het is meer een kwestie van niet overijld handelen, een goede koers varen. Ik zou de Raad dus wel met klem willen vragen we draaien ook nog maar een half jaar op deze toer hiervoor even de tijd te nemen. We hebben ook over dit punt gesproken, toen we de beslissingen ter zake van raden en commissies namen. We hebben wel iets langere tijd dan een half jaar nodig voordat we nog weer een aan tal stappen nemen. Ik heb er stellig vertrouwen in, dat de heer De Vries, maar ook de heer Van Haaren hier toch wel begrip voor zal hebben. De heer De Vries heeft ook gevraagd, of er bezwaar tegen zou bestaan, dat de hoofden van dienst en even tueel andere ambtenaren aan de discussies deelnemen. Onzerzijds bestaat daar geen enkel bezwaar tegen. Ik zit niet in alle commissies en ik ben een beetje be vreesd, dat het niet altijd gebeurt, maar in de commis sies waar ik bij zit, gebeurt het wel. Ik vind de des kundige inbreng van hoofden van dienst en van hoofd ambtenaren zelfs een van de grote winstpunten van commissievergaderingen. Ze hebben ook nooit meer dan een adviserende stem; ze kunnen geen beslissin gen nemen. Zowel de Raad als het College kan profijt van hun deskundigheid hebben. Die werkt alleen maar opbouwend. Daar is stellig geen principieel bezwaar tegen. En als om wat voor reden dan ook hier of daar nog geen ambtenaren aan discussies deelnemen, zou men er toch stap voor stap toe kunnen overgaan. Mevr. Dijkstra heeft bezwaar geuit tegen de behande ling van de begroting in de afdelingen voor kleine frac ties. Ik begrijp haar bezwaar wel, maar ik weet geen oplossing voor het probleem. De enige oplossing zou zijn maar dat helpt U nu niet dat U er voor zorgt, dat U een veel grotere fractie krijgt. (Mevr. Dijk- stra-Bethlehem: Daar zijn we mee bezig.) (Gelach) Dat zou mij bijna tot een bepaalde opmerking verleiden, maar die maak ik als voorzitter van deze Raad niet. Ik heb dus alle begrip voor de moeilijkheden van de kleine fracties. We hebben wel deze oplossing ge vonden, dat we die in elk geval gelegenheid geven bij alle afdelingen aanwezi'g te zijn. En ik heb ook wel waardering voor sommige kleine fracties, want ik heb gezien, dat zij bij al de zes vergaderingen aanwezig zijn geweest. (Ik heb het zelf ook moeten doen.) Men zal dus dit offer moeten brengen of een paar afdelin gen moeten laten schieten; een andere oplossing weet ik niet. De heer De Vries heeft ook nog een vrij belangrijk probleem aangeroerd, n.l. de dwarsverbindingen. Hij heeft gevraagd: Is er voldoende coördinatie? Ruim een week geleden hebben drie leden van het College een uitvoerig gesprek gehad met de dagelijkse bestu ren van alle raden en ik dacht, dat wij tot een goede afspraak waren gekomen, die ook helemaal aansluit aan de discussie, die wij het vorige jaar in de Raad hebben gehad over de problematiek van de raden. Wij hebben afgesproken misschien heeft U het al ge hoord en anders zult U het binnenkort wel horen dat voor het komende jaar ongeveer één keer per kwar taal een delegatie van het College van Burgemeester en Wethouders zal samenkomen met de dagelijkse bestu ren van alle raden, behalve met dat van de Raad voor de Volkshuisvesting (Dat is in volledige overeenstem ming gegaan, want deze raad heeft een iets ander werkterrein. Als bepaalde onderwerpen aan de orde ko men, kan die raad er ook bij betrokken worden, maar men vond het niet nodig, dat dit steeds gebeurde.) Bo vendien worden het Gesprekscentrum en de Commissie Opbouwwerk met een drietal leden bij dit coördinatie- werk betrokken. Na een jaar zullen we de balans opma ken. We moeten eerst maar eens zien, hoe zich dit ont wikkelt. De heer De Vries heeft het woord paraplu o.i.d. gebruikt. Die hebben wij wel nodig. Maar ik dacht, dat deze Raad die paraplu was. En ik heb wel enige aar zeling, of er een andere top-paraplu moet komen; dat zou wel eens tot bepaalde fricties aanleiding kunnen geven. Maar dat er een zekere coördinatie moet zijn, daarover bestaat ook bij ons geen twijfel. En ik dacht, dat we nu met elkaar zoeken naar de meest praktische weg om tot voldoende coördinatie te komen. Het ver zoek aan het Gesprekscentrum en de Commissie Op bouwwerk (de raden weten het al) om aan deze coördi- natiegesprekken deel te nemen, zal dezer dagen uit gaan en ik geloof, dat we met deze oplossing in de prak tijk wel in vérgaande mate aan de wens van de heer De Vries tegemoet zijn gekomen. De heer De Vries heeft een uitdrukking gebruikt, die vorige week in de vergadering met de dagelijkse be sturen van de raden voorkwam (U bent daar dus niet bij geweest), n.l., dat er zekere bezwaren zijn tegen de wij ze, waarop het College bepaalde raden zou benaderen. Dat is ook uitvoerig in dat gesprek doorgenomen en ik heb de indruk gekregen, dat de misverstanden, voor zover die er mochten zijn geweest, echt wel tot een op lossing zijn gebracht. Ik heb namens het College heel duidelijk uitgesproken hoe het „samen werken" moet zijn van College, Gemeenteraad en de verschillende ra den. En ik heb gemerkt, dat de vertegenwoordigers daarvan daar toch echt wel mee content waren. Of wij de werkwijze die ons voor ogen staat, ook realiseren, zal de komende tijd natuurlijk moeten blijken, maar ik kan U verzekeren, dat wij ons uiterste best zullen doen. De heer Hovinga is ingegaan op het punt Stadhuis commissie. Ik diacht, dat daar vandaag van onze zijde niet op zal moeten worden gereageerd. Er zijn maar enkele leden in deze zaal, die aan het betreffende ge sprek hebben deelgenomen. Wij bereiden voorstellen voor de Raad voor en als het ons niet tegen zit, komen we nog in mei in de Raad met een voorstel tot aankoop van het paleis van de vroegere Commissaris der Konin gin en bovendien met bepaalde voorzieningen, die rond om de gehele stadhuiskwestie getroffen zullen moeten worden, met inbegrip van wat er met de St. Jacobs- straat, althans voor een overgangstijd, moet gebeuren. Ik dacht, dat het verstandig is die discussie uit te stel len tot mei. Dan heeft U allen de stukken gehad en dan kunnen we op grond van die stukken over deze zaak discussiëren. Er is nog één punt, dat zeer belangrijk is, maar dat ik om wille van de tijd toch zeer kort zou willen be handelen. De heer Vellenga heeft enkele interessante opmerkingen gemaakt over de problematiek van ons sociaal-economisch klimaat en de heer Engels heeft een en ander gezegd over werken, wonen en leven in Leeu warden. Ik heb met veel belangstelling naar hun uit eenzettingen geluisterd. Ik zou op dit moment willen volstaan met slechts enkele algemene kanttekeningen te maken. Beide sprekers hebben met hun opmerkingen zeer wezenlijke en belangrijke onderwerpen aangesne den, maar ik dacht, dat er op die punten niet veel ver schil van mening bestaat tussen College en Raad. Wij proberen voortdurend op een aantal grote lijnen steeds maar weer de aandacht te vestigen in het overleg met het Provinciaal Bestuur, met bewindslieden, met Ka merfracties en met welke instanties dan ook maar, waarmee wij over deze belangrijke punten moeten praten. Het zijn bekende punten. Ik ga er niet uit voerig op in, want ik zou alleen in herhaling kunnen vallen. Wij wijzen daarbij steeds dat staat in al deze gesprekken bij ons voorop op het grote belang van de verbetering van de infrastructuur, omvatten de de verbindingen, m.n. de wegverbindingen en niet één, maar een aantal problemen op het terrein van onderwijs U weet dat en op onze grote interesse voor het in Leeuwarden krijgen van een rijksdienst van een zekere importantie. Wij stellen die zaken steeds aan de orde in het kader van de duidelijke plaats die Leeuwarden heeft als hoofdstad van de provincie Fries land, van zijn ligging in deze provincie en van alle instanties die hier reeds vertegenwoordigd zijn. Dat is een patroon, dacht ik en wij ontmoeten trouwens ook nooit tegenspraak wanneer wij met andere instan ties daarover spreken dat er duidelijk om vraagt deze ideeën verder uit te bouwen. Daarover bestaat in de gesprekken met bewindslieden en met Kamerfracties eigenlijk ook nooit verschil van mening. Het is veel meer de vraag: In welk tempo kan dit worden gerea liseerd? Dat is het grote probleem en daar maken wij ons soms wel bepaalde zorgen over. Over het tem po, waarin bijv. de verbinding kop Afsluitdijk langs Harlingen, Leeuwarden naar Groningen wordt gereali seerd, die aanvankelijk op het wegenplan is gebracht en welker realisering werkelijk dreigt achter te geraken, hebben wij waarlijk kopzorgen. Het Noorden van het Hl. IWIKIB land ligt excentrisch, maar als straks Rijksweg 43 klaar is en als de verbinding over Harlingen - Leeu warden - Groningen niet op dezelfde wijze wordt ver beterd, dan worden we in de uithoek gedrukt en dat is een punt, dat wij ook steeds weer in onze gesprek ken met bewindslieden en Kamerleden naar voren bren gen,. We zullen er voor blijven vechten mede om deze reden dat alle aandacht gevestigd blijft op de verbetering zo snel mogelijk van de verbindin gen van Frieslands hoofdstad in de eerste plaats naar het westen, maar ook naar het oosten, naar Gronin gen, en eveneens naar het zuiden (Heerenveen-Meppel), want dat is een belangrijke zaak. Ook een paar belangrijke onderwijsproblemen heb ben, zoals gezegd, voortdurend de aandacht. De Wet houder is daar al maar mee bezig en ook het gehele College besteedt daar herhaaldelijk aandacht aan. Al maar weer staat het bovenaan op de agenda, als wij gesprekken met andere instanties voeren. Over spreiding van rijksdiensten nog een enkele op merking. Wij zijn daarover wel teleurgesteld. U weet dat. Er is een toezegging aan Leeuwarden gedaan, die tot dusverre niet is gehonoreerd. Ik ben ervan over tuigd, dat Minister Den Toom van goeden wille is; ik heb een tweetal gesprekken met hem gehad. U weet ook, dat de zaak van de CADI er „uit gerold'' is. Wij zullen, als dit doorgaat, bepaald ons beste beentje voor zetten. Iedereen zal dan stellig vinden, dat het een goede zaak is om naar Leeuwarden te gaan. Maar het is natuurlijk niet een instantie, die de werkgele genheid in Frieslands hoofdstad kan verbeteren. Dat moeten we ons goed bewust zijn. Tussen twee haak jes: Wij zijn ook bereid, mijnheer Engels, contact met de vakbonden op te nemen om het personeel zo veel mogelijk voor te lichten en goede contacten te leg gen. Wij hebben al contact gehad met de commandant van de CADI. Wij hebben hem aangeboden een grote de legatie van het personeel met echtgenotes in Leeuwar den te ontvangen en hun hier alles te laten zien, goed op de hoogte te brengen e.d. Wij hebben tevens dat heeft ook in de krant ge staan een heel serieuze poging gedaan (en wij zijn er nog mee bezig) een deel van het Girokantoor uit Arnhem naar Leeuwarden te krijgen. Daar zijn som migen wel van geschrokken, maar dit zou een heel reële zaak zijn. Dit is een instantie, die niet qua ver voer op een bepaalde plaats is aangewezen, het gaat om een soort werk, dat heel goed zou passen in het patroon van Leeuwarden. Wij kunnen adequate ruimte aanbieden. Nu kan men wel niet willen, maar het kan heel goed en dat hebben wij op heel wat plaatsen ge lanceerd. Ik hoop daar binnen een week met Minister Bakker ook nog een gesprek over te hebben en ik ben zeer benieuwd, welke motieven eventueel naar voren zullen worden gebracht om de Girodienst niet gedeelte lijk naar Leeuwarden over te brengen. Maar ik heb nog steeds de hoop niet opgegeven, dat deze of een soortgelijke belangrijke tak van dienst inderdaad bin nen afzienbare tijd naar Frieslands hoofdstad zal ko men. Ook het Provinciaal Bestuur is hier bijzonder at tent op en wij werken hiermee ook heel nauw samen. De verleiding is heel groot nog dieper in te gaan op de opmerkingen, die de heren Vellenga en Engels heb ben gemaakt, maar ter wille van de tijd zou ik het op dit ogenblik niet willen doen. Nog één opmerking. Er is een vraag gesteld over de visie van de heer Bloemendal over de problemen in het noorden des lands. Reeds twee keer hebben wij contact gehad met de heer Bloemendal. Wij hebben uitvoerig met hem gepraat en hij heeft wel uitgelaten wat in het algemeen zijn visie is. Hij heeft dat ook ge daan in een inleiding voor d'e Maatschappij van Nijver heid en Handel en daarover is gepubliceerd. Daarbui ten zegt hij nog weinig concreets. Hij zegt en ik dacht ook terecht Ik ben mij aan het oriënteren en voor ik mij duidelijk over een bepaalde plaats in concreto kan uitlaten, moet ik eerst meer over het noorden van het land weten. Maar wij hebben een goed contact met de heer Bloemendal en als wij dus straks iets meer concreets weten over zijn visie, zijn wij graag bereid de Raad daarover te informeren. Ik dacht, dat ik hiermee voorlopig mijn aandeel in de beantwoording wel had geleverd en ik zou nu het woord willen geven aan de Wethouder van Financiën. De heer De Jong (weth.): De heer Vellenga heeft een enkel woord gewijd aan de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten en hij heeft m.d. terecht ervoor gewaarschuwd niet de illusie te koesteren, dat wij door verruiming van het gemeentelijk belasting gebied de financiële positie van de Gemeente voor een reeks van jaren zouden kunnen veilig stellen. Hoewel die verruiming van de belastinggelden wel enig soelaas geeft, kunnen wij er in het kader van onze gemeente lijke huishouding de zaken niet mee recht trekken. Ik zou dat alleen al kunnen motiveren door nog eens in herinnering te brengen, dat uit de brief die de Raad voor de Gemeentefinanciën in de loop van de herfst van het vorige jaar naar ik meen de vaste commissie van de Tweede Kamer gestuurd heeft, bleek, dat over de jaren 1969, 1970 en 1971 voor naar zijn mening gerechtvaardigde verlangens een bedrag van 278.300.000,- te weinig aan uitkeringen uit het Gemeentefonds ontvangen was. Als wij aannemen, dat Leeuwarden 3/4 pet. van de Nederlandse bevolking uitmaakt, dan zou dat betekenen, dat Leeuwarden over die d'rie jaren ongeveer twee miljoen meer had moeten ontvangen. Daarop zouden wij naar onze mening en ook naar de mening van de Raad voor de Gemeente financiën recht hebben gehad en dat zouden we nodig hebben gehad om de normale werkzaamheden in de gemeente te kunnen uitvoeren. Dat is niet alleen een Leeuwarder, maar een algemeen probleem. Men kan dus inderdaad niet zeggen, dat we het met de verrui ming van belastinggebied, die nog geen miljoen ople vert, de eerste jaren maar moeten doen. Ik meen, dat we dat heeft de heer Vellenga ook duidelijk gesteld meer moeten verwachten op langere termijn door een duidelijke regeling m.b.t. de financiële verhouding Rijk en gemeenten. De heer Van dér Veen heeft gezegd, dat hij met het sluitend maken van de begroting met een bijdrage uit de saldi-reserve op zichzelf niet zo wijs is, maar dat hij, omdat het een eenmalige zaak is, er toch wel mee akkoord kan gaan. Wij vinden het ook niet zo plezierig •het zo te moeten doen, maar we zijn nog blij, dat we het kunnen doen. Het beeld van een niet-sluitende begroting en dit in tegenstelling met de opvatting •van de heer Van Haaren staat ons toch wel heel erg tegen. Het klinkt zo stoer als de heer Van Haaren zegt, dat hij het streven naar een niet sluitende begroting ziet als een symptoom van progressiviteit. Het spreekt mij ook wel aan, maar je weet immers toch, dat het eind de lasten moet dragen. Wij hebben een bezoek aan Maastricht gebracht, dat enkele jaren een gesaneerde gemeente is geweest. En wij hebben daar gehoord van het College van B. en W., wat dat voor gevolgen gehad heeft. Men moest praktisch bij het aanstellen van ieder personeelslid naar Den Haag om te vragen, of het alsjeblieft mocht. Je bent dan dus eigenlijk onder curatele van het Rijk gesteld. En als ik dan hoor, dat het pleit gevoerd wordt in dit geval bij monde van mevr. Dijkstra voor de autonomie van de gemeente, dan zeg ik: Wanneer die ons nog een beetje dierbaar is, dan moeten we, als het maar enigszins mogelijk is, ook streven naar een sluitende begroting. Doen we dat niet, dan hebben we heel weinig meer te vertellen en dan leggen we eigenlijk het gehele apparaat, onze autonomie, onze ei'gen verantwoordelijk heid lam. Nu kan men wel zeggen: Dat moeten ,,ze" dan maar weten, maar zolang wijzelf die verantwoor delijkheid dragen, en weten, dat we uit de gegeven verhoudingen moeten leven, moeten we er, dacht ik, ons best voor doen wél een progressief beleid te voeren want dat ben ik met de heer Van Haaren eens maar met inachtneming van de mogelijkheden die we in de huidige situatie hebben. Mevr. Dijkstra heeft gepleit voor een tijdiger indienen van de gemeentebegroting, omdat dit volgens de wet nodig is. Eigenlijk stelt zij ons min of meer in gebreke. Formeel heeft zij gelijk. Wat voor argumenten hebben wij aan te voeren voor het feit, dat wij toch niet tijdig deze begroting bij de Raad hebben ingediend? Wij hadden het volgens de Gemeentewet vóór 1 september moeten doen. Wij hebben gemeend niet de „oude" Raad, die toen nog zat, hiermee te moeten confronteren, maar de „nieuwe'' Raad, omdat deze de begroting ook moest behandelen. Bovendien wisten we ook niet, welke leden van het College als zodanig zouden terugkeren.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 12