&30
131
van zeggen, dat ik de stellige overtuiging heb, dat dat
goed functioneert. Maar dat neemt niet weg, dat de uit
voering van elk werk haar eigen gang kan hebben en
daarin ook voor de aannemer, resp. voor de Gemeente
tegenvallers kunnen zijn opgesloten. Niemand heeft de
verzekerde uitvoering van een totaal werk te voren vol
ledig in de hand. En ik geloof, dat wij dus heel duide
lijk moeten zeggen, dat elke uitvoering van welk open
baar werk ook binnen het stadsgebied nu eenmaal pro
blemen veroorzaakt. Dat we moeten trachten die pro
blemen zo gering mogelijk te doen zijn, is een duidelijke
zaak, maar de uitvoerders van deze werken moeten
ook de ruimte hebben hun werk uit te voeren en ook
moeten de omstandigheden voor hen zodanig zijn, dat
de kwaliteit van het werk en de veiligheid van de be
trokken arbeiders daarbij zo goed mogelijk verzekerd
zijn.
De heer Van Haaren gaat uit van de veronderstel
ling, dat er bij de ruimtelijke ordening geen sprake is
van een breed opgezet stedebouwkundig onderzoek en
een verkeersonderzoek. Ik dacht, dat ik, in het bijzon
der wat het laatste betreft, hem inmiddels al uit de
droom geholpen heb. Ik wil er nog wel nadrukkelijk aan
toevoegen, dat het toenmaals door de Raad aanvaarde
structuurplan voor de gehele gemeente uiteraard berust
te op onderzoekingen van het formaat tenzij de heer
Van Haaren een nog breder formaat weet te verzinnen
als hij hier nu vraagt. Ik wil er ook op wijzen, dat
het nieuwe structuurplan voor de gehele gemeente uiter
aard op zodanig onderzoek is gebaseerd en dat ik enig
vertrouwen heb, dat dit structuurplan nog dit jaar bij
de Raad kan komen. Als ik dat zeg en ik heb dat eer
der in deze vergadering gedaan houdt dat niet in,
dat de Raad het onmiddellijk vaststelt. Ik heb meerma
len in deze Raad gezegd, dat het mijn voornemen en
het voornemen van het College is hierover een omvang
rijke publieke discussie uit te lokken. En de heer Van
Haaren loopt even vooruit op de inhoud van het struc
tuurplan, als hij veronderstelt, dat bij dat plan straks
wel weer alles zal zijn ingevuld. Ik hoop dan alleen
maar, dat de heer Van Haaren aanstonds niet tot de
conclusie komt, dat er iets ontbreekt, want dan krijg
ik weer een ander verwijt.
De heer Van Haaren heeft ook gezegd, dat een pas
sief aankoopbeleid vooral van het oude woningbezit geen
rookgordijn mag vormen, waarachter de mensen schuil
gaan. Ik dacht ook niet, dat de gemeente Leeuwarden
zich tot op heden aan zodanig beleid heeft schuldig ge
maakt, maar dat ons passief aankoopbeleid in die
gebieden waar in de toekomst toch een reconstructie tot
stand moet komen, gewoon een antwoord is op het wo
ningaanbod, zoals het nu tot ons komt, en niet meer.
Ik heb de indruk, dat ik een groot aantal opmerkin
gen, die ook door anderen nog gemaakt zijn, inmiddels
heb beantwoord; ik ben daar dus niet aan voorbijge
gaan.
Oer de hege grounprizen, dêr 't de hear Singelsma
oer praette, haw ik al hwat sein; de hear Singelsma
moat him, tocht ik, wol réalisearje, dat steedlike foar-
sjenningen uteraerd in „opwaartse druk" foroarsaek-
je op de grounprizen. Dat is yn it hiele lan it gefal.
En as op it gebiet fan de foarsjenningen op it platte-
lan de easken ek heger wurde, sille de grounprizen dêr
ek stige. By de kwaliteitseasken, dy't wy stelle oan
dizze bistimmingsplannen, moat ek de grounpriis heech
wêze. Dat is de ienige ütkomst, dy 't ik de Ried op
dit stuit foarhalde kin. Oantaesting fan de kwaliteit fan
de foarsjenningen yn it foardiel fan de grounpriis bi-
tsjut oantaesting fan de kwaliteit fan it wengebiet.
De heer Hovinga heeft mij nog een heel apart pro
bleempje voorgehouden. En wel het verplaatsen van
woonschepen. Hij heeft zelf in zekere zin een antwoord
gegeven door mede te delen, dat woonschepen hij
weet het uit eigen ervaring uiteraard tijdelijke voor
zieningen zijn voor degenen die er in wonen. Deze impro-
visoria want dat zijn het komen op zeker ogenblik
op bepaalde plaatsen in de weg te liggen op gemeente
lijk grondgebied, zoals andere zaken soms ook in de
weg komen te staan. Maar de conclusie, dat de Gemeen
te dan maar woonschepen moet opkopen, zolang ze nog
transportabel zijn wat ze nu wel zullen zijn ligt
m.i. niet voor de hand. Ik ben enigermate voorzichtig
met het tot stand brengen van omvangrijke voorzienin
gen voor de behoefte aan ligplaats. Ik geloof wel, dat,
als men voorzieningen moet treffen, ze zo deugdelijk
mogelijk moeten zijn. Maar ik geloof, dat men ze be
perkt moet houden. De consequentie van een definitieve
voorziening voor deze behoefte, is, dat de woonschepen
ver de stad uit gaan. Ik meen, dat dat voor ieder van
ons wel duidelijk is.
De heer Ten Brug (weth.): Ik zou alleen in het kort
willen antwoorden op wat de heer Singelsma heeft ge
zegd m.b.t. het standpunt van de Gemeente i.z. de re
gionale omroep. De heer Singelsma heeft daar in de
stukken niets over gevonden en ik dacht: terecht.
Want de heer Singelsma weet ook wel, dat de gemeen
te Leeuwarden geen aanvraag heeft ingediend voor
een zendmachtiging en uiteraard in deze zaak ook niet
partij is. Hij heeft voor een groot aantal raadsleden
misschien wat moeilijk gesproken over art. 47a (Dat
is niet een bepaalde afwijking van 4711) (Gelach);
47a betekent, dat er ook 47b is en een regionale
omroep conform art. 47a betekent een regionale om
roep in NOS-verband en conform 47b buiten NOS-ver-
band. De gemeente Eindhoven heeft in dezen inder
daad een beslissing genomen, althans een standpunt
ingenomen, omdat men daar de regio ook ietwat „bi-
heinder" ziet, want men denkt aan de regio Eindho
ven. Ik weet niet, of dat een principiële beslissing is.
47a en 47b betekent natuurlijk in Eindhoven NOS of
Philips; laten we het maar nuchter zeggen. Verder
wil1 ik daar ook niets aan toevoegen. Ik geloof, dat,
afgezien van de gehele problematiek omtrent 47a en
47b waar ik wel mijn persoonlijk standpunt over
heb, maar dat is geen Collegezaak het moeilijk aan
het College verweten zou kunnen worden, dat het
m.b.t. de regionale omroep niets heeft gedaan. Wij heb
ben altijd ingespeeld op de vragen, die vanuit het NOS-
of RONO-verband tot ons kwamen om hier in Leeu
warden de nodige technische voorzieningen beschik
baar te stellen. Ik dacht, dat we op dit moment ook
mochten zeggen, dat we in Leeuwarden binnen het ka
der van wat er op dit moment nodig is, een goed ge
outilleerde voorziening hebben en dat deze inderdaad,
wanneer het tot regionale radio zou komen, reeds op dit
moment als een volledig werkende studio zou kunnen
dienen voor een regionale omroep in Friesland.
We zijn in dezen ook niet passief geweest. Onge
veer een jaar geleden, is er nog een bespreking geweest,
waar U, mijnheer de Voorzitter, en ik bij aanwezig
zijn geweest, met de Voorzitter van de NOS en de
Commissaris voor de Regionale Omroepzaken, de heer
Dietrich, waar wij hebben gepleit en mogelijkheden
hebben aangewezen voor uitbreiding zo nodig
voor een regionale radio, maar ook voor uitbreiding,
wanneer het eventueel zou komen tot een regionale te
levisie. En ook op dat punt zal de gemeente Leeuwar
den zeker diligent zijn, omdat wij het belang voor
Friesland en voor Leeuwarden zien en omdat wij er ook
wel enigszins trots op zijn, dat wij in Leeuwarden een
goed geoutilleerde studio hebben. En dat moet zo blij
ven.
De heer Weide: (weth.): Een paar opmerkingen, in
de eerste plaats wat betreft mijn portefeuille van Eco
nomische Aangelegenheden. U, mijnheer de Voorzitter,
bent al vrij uitvoerig op deze zaken ingegaan, maar ik
heb er bepaald behoefte aan hier nog een opmerking
over te maken. Ik ben n.l. enigszins ongerust over de
structurele ontwikkeling van de bedrijven in Leeuwar
den. In de afgelopen jaren zijn vele bedrijven door
grotere moederbedrijven in den lande overgenomen.
Nu kan dat op zich wel enkele voordelen meebrengen,
doordat men meer relaties krijgt met grotere onderne
mingen in Nederland of daarbuiten, maar het ernstige
van deze zaak vind ik, dat natuurlijk ook de brains,
de know how en het kader van dit soort bedrijven uit
onze stad zullen verdwijnen. En dit zal doorwerken in
alle facetten van het gehele maatschappelijke leven. Ik
hoop niet, dat deze ontwikkeling zich zal doorzetten,
want dat zou de werkgelegenheid in gevaar kunnen
brengen.
Ik had >er behoefte aan mijn ongerustheid even naar
voren te brengen. Ik dacht ook, dat de heer Bloemen
dal in zijn veelbesproken rede voor Nijverheid en Han
del ongeveer ditzelfde heeft uitgesproken.
T*
Wanneer ik naar het andere onderdeel van mijn por
tefeuille overstap, dan kom ik bij de opmerking het
was geloof ik, niet direct een aanmerking van de
heer Vellenga, die mij de tip geeft, dat de jeugdzaken
wat meer profiel zouden moeten krijgen. Ik heb in de
afdelingen ook reeds gezegd, dat het mij in de 7 maan
den, dat ik nu op deze stoel zit, wel duidelijk is ge
worden, dat er een veelheid van jeugdproblemen be
staat. We hebben te maken met talloze organisaties
die werkzaam zijn op het terrein van de schoolgaande
jeugd, de werkende jeugd, de kerkelijke en niet-
kerkelij'kc jeugd, de kritische jeugd, de sportieve jeugd,
de jeugd in buurt- en wijkwerk en het open jeugdwerk.
Talloze organisaties overlappen elkaar, maar ik ge
loof wel, dat de meeste vertegenwoordigd zijin in de
Raad voor de Jeugdaangelegenheden. Ik dacht, dat de
ze raad een belangrijk adviescollege kan worden van
het College van B. en W., maar ook van de Gemeente
raad. Het is uiteraard nog allemaal wat een voelen
en tasten en een tegen elkaar afwegen van al de proble
men die in deze raad aan de orde komen. We moeten
hoopvol gestemd zijn. Er zijn naast de zoëven door mij
genoemde ook nog tal van organisaties die minder op
de voorgrond treden, maar een behoorlijke zelfwerk
zaamheid tonen, die zelf in belangrijke mate bepaalde
initiatieven ontplooien en nog niet naar de overheid
toegaan om subsidie. Ik dacht, dat wij die ook in het
totale beleid niet mogen vergeten. De Stichting Coör
dinatie Dienstverlening Jeugd- en Jongerenwerk, die
enkele jaren geleden is opgericht, zal m.i. in de toe
komst ook een belangrijke functie in Leeuwarden kun
nen krijgen als een doe-orgaan op het gebied van de
jeugd.
Hoewel ik niet geloof, dat de heer Van Haaren direct
een antwoord van mij verwacht, wil ik toch even op
een opmerking zijnerzijds ingaan. Ik dacht, dat een
voorbeeld van snel werken van het College was, dat het
reeds aan de Dienst Openbare Werken opdracht heeft
gegeven n.a.v. de gesprekken, die wij in de afdelingen
hebben gehad, en van de besprekingen van de Burge
meester en mij met het bestuur van de Kinderboer
derij, een plannetje te ontwerpen om een verbinding tot
stand te brengen tussen het Rengerspark en het Bil-
gaard.
De Voorzitter schorst, om 22.15 uur, de vergadering
voor de tweede koffiepauze.
De Voorzitter heropent, om 22.40 uur, de vergadering.
De heer Vellenga: De voorzitter van de C.C.P.-frac-
tie heeft sober, maar duidelijk gereageerd op enkele
van mijn klemmende vragen. Na dit voor mij bevre
digend antwoord heb ik geen reden op dit moment
op de aangesneden zaken terug te komen.
Nu ik toch met fractievoorzitters bezig ben, ga ik daar
maar mee door. Ik heb uit de mond van de heer Van
der Veen opgetekend, dat hij, met verwijzing naar een
discussie in de vorige raadsvergadering, moest consta
teren, dat de grootste fractie opnieuw bereid was weer
uit de hand te eten, terwijl ook de voorzitter van
Axies, de heer Van Haaren, iets in die richting heeft ge
zegd, n.l., dat grote fracties zo volgzaam waren. Ik heb
het gevoel, dat èn de Voorzitter van dit College èn de
Wethouders op dat moment hebben gedacht: Was het
maar zo, dat de grootste fractie altijd uit de hand wil
eten en dat de grote fracties zo volgzaam zijn. Ik geloof,
dat wij waar dat kon, de goede voorstellen vain dit Col
lege zonder meer wel wilden accepteren, misschien ook
na een bepaalde discussie, maar dat wij ook meer dan
één keer blijk hebben gegeven van een duidelijk kriti
sche instelling waar dat nodig was, dat wij wel voorstel
len hebben verworpen en dat wij ook wel via moties tot
alternatieven zijn gekomen, zodat dus de beide uitlatin
gen van genoemde heren duidelijk in strijd zijn met de
harde feiten.
Reagerend op datgene wat de Wethouder van Finan
ciën naar voren heeft gebracht, merk ik op, dat ik uit
zijn mond heb gehoord, dat hij een van de vele Wethou
ders van Financiën in den lande is, die niet al te veel
verwacht van de verruiming van het gemeentelijk belas
tinggebied en terecht heeft hij nog eens gewezen op de
cijfers, voorkomende in de adviezen van de Raad voor
de Gemeentefinanciën, die geregeld worden uitgebracht
aan de betrokken Ministers, maar een en ander levert
niet zoveel op voor de gemeenten in ons land. En te
recht heeft hij daarbij gezegd, dat de gemeenten
waarschijnlijk meer gebaat zullen zijn bij de verbete
ring van het financieel statuut Rijk en gemeenten. Jam
mer genoeg wordt die in deze zittingsperiode van de
Tweede Kamer niet meer behandeld, mogelijk spoedig
na de verkiezingen, en dan rollen daar inderdaad een
paar duidelijke voordelen uit: de verhoging van de
schaalbedragen, waarover de Wethouder een aantal
opmerkingen heeft geplaatst contra de heer Singel
sma, die ik toch wel in hun algemeenheid kan onder
schrijven. In de tweede plaats heeft hij gewezen op de
mogelijkheid, dat er een Verfijningsregeling oude
stadskernen komt. Hij zal daar ook misschien direct
geen gouden bergen van verwachten, maar dat is af
wachten. Ik noem beide zaken slechts terloops even,
omdat de „afdeling'' Financiën bij een paar andere he
ren van mijn fractie thuis hoort. En het feit, dat per
1 januari 1972 de Wet verruiming gemeentelijk belas
tinggebied in werking zal treden, èn het feit, dat er in
de loop van dit jaar wijzigingen zullen komen in de Wet
financiële verhouding Rijk-gemeenten, zal natuurlijk
invloed hebben op de samenstelling van de begroting
1972. En het zou best kunnen zijn, dat een aantal voor
schriften en bepaalde besluiten vrij laat in dit jaar
zullen afkomen, zodat ik het waag te betwijfelen, of
ik zijn optimisme, dat wij volgend jaar zoveel vroeger
dan nu de begroting zullen behandelen, kan delen. Ik
hoop, dat dat meevalt, maar het leek mij reëel om de
ze kanttekening even te plaatsen bij de opmerkingen
van de Wethouder over die zaak. Ik heb met genoegen
vernomen, hoe het College bij monde van de Voorzit
ter heeft gereageerd op mijn suggestie over de infor
mele raadsvergaderingen en alles wat daarbij hoort
en wij wachten, wat dat betreft, graag de initiatieven
van de kant van het College af.
Dan kom ik bij de beantwoording van een aantal vra
gen en opmerkingen van mijn kant door de Wethouder
van Ruimtelijke Ordening en alles wat daarmee annex
is. Hij heeft een paar dingen verteld over het perspec
tief van het plan Lekkumerend-oost. Daarbij is duide
lijk geworden, dat het plan als zodanig moeizaam uit
de verf zal komen in de loop van dit jaar. Aan de ande
re kant heeft hij, door ook te verwijzen naar de proce
dure ex art. 19, enig perspectief geboden, wat de wo
ningbouw als zodanig betreft. En nu kan ik mij voor
stellen, dat wij als Raad dan weer in een soort span
ningsveld komen te verkeren en dat wij graag duide
lijk inzicht willen hebben in bepaalde plannen, maar,
aan de andere kant willen wij er ook m.n. op aandrin
gen, dat de windstilte in de woningbouw zo snel moge
lijk wordt overwonnen. Nu sta je dus voor de vraag:
Moet je zeer formalistisch redeneren en per se hier een
goedgekeurd bestemmingsplan willen hebben om te
gaan bouwen? (Iets wat overigens van andere zijde
t.a.v. het plan Aldlan-west niet zoveel bezwaren ont
moette als nu misschien het geval zou kunnen zijn.)
Aan de andere kant moet je, geloof ik, ook realist zijn.
En ik kan mij voorstellen, dat m.n. het College wil pro
beren zo snel mogelijk de woningbouw te realiseren. Ik
heb ook het gevoel, dat een paar betrokken woning
bouwcorporaties de gedachte hebben, dat al binnen af
zienbare tijd met heien kan worden begonnen. Een der
gelijke gedachtengang moet natuurlijk ergens op stoelen.
En nu heb ik van mijn kant de neiging te zeggen: La
ten we B en W. groen licht geven, wat deze zaak be
treft, mits het mogelijk zou zijn een vlekkenplan of wat
dain ook op twee manieren aan de orde te krijgen: in
de eerste plaats in de Commissie Ruimtelijke Ordening,
mogelijk in een informele raadsvergadering, zodat je
als Raad toch enigermate weet, waar het om gaat. Dit
is niet een procedure, die ik te allen tijde voor ieder
bestemmingsplan zou willen volgen, maar we zitten in
een bepaalde noodsituatie, in een bepaalde dwangsitua
tie, en vandaar dat ik deze suggestie doe. Enerzijds om
toch recht te doen aan wat de Raad zou willen, ander
zijds om mogelijk te maken, dat in de loop van dit jaar
met de woningbouw in Lekkumerend-oost zou kunnen
worden begonnen, om twee redenen: in de eerste plaats,
dat dan de woningbouw weer los kan en in de tweede
plaats om ook tegemoet te komen aan de gevoelens van
onrust en enige angst, die leven in bouwvakkringen. De-