steeds bezig met het oplossen van problemen die daar
van het gevolg zijn. Wij pleiten er dus voor in de Raad
veel meer te spreken en te beslissen t.a.v. een totaal
beleid, om niet alleen maar bezig te zijn met deel-
beslissdngen.
Ik heb in dit verband zojuist gesproken over pakketten
van eisen voor de komende 20 jaar, wat het ook kost.
en ik wil opmerken dat wij minder waarde hechten
aan een sluitende begroting dan B. en W. en de meeste
leden van deze Raad. Leeuwarden moet niet achter
blijven, maar groeien in aantal inwoners en in aan
trekkelijkheid van het leefklimaat. Een niet-sluitende
begroting hoort als het ware bij een dergelijke uitgroei
en die zie ik toch ook ergens als een symptoom van pro
gressiviteit. Wij zijn er met B. en W. blij mee dat deze
begroting de bestaande voorzieningen niet aantast, maar
omdat de begroting sluitend moet zijn, is wel verrekt
weinig ruimte overgebleven voor allerlei nieuwe voor
zieningen, die wij toch ook hard nodig hebben. U zult
deze opmerkingen misschien onverantwoord, onvoor
zichtig, vinden, maar wij pleiten voor een agressiever
totaalbeleid om deze stad vooruit te brengen. Je hoort
in deze stad bij de bevolking, maar ook in deze Raad,
zo vaak de opmerking „dat kan hier toch niet".
Wij zien hierin een defaitistische houding, die vaak als
nuchtere realiteit wordt verkocht. Ook hier speelt een
kwestie van mentaliteit; het kan anders: zelfbewuster
en agressiever.
Enige tijd geleden hoorde ik toevallig van een hoge
ambtenaar uit Den Haag (die met burgemeester
Brandsma over bepaalde kwesties had moeten onder
handelen) „dat onze burgemeester zo'n prettige,
aardige man is". De kwalificatie siert u, burgemeester,
doch ik had toch liever gehoord dat men u en uw wet
houders in Den Haag een stel lastpakken vond. Er
valt in Den Haag meer te bereiken als wij vastberaden
en gepast agressief met complete, lange termijn-plan
nen komen, die van visie getuigen. Het standpunt van
Leeuwarden moet in Den Haag klinken als de bazuinen
voor Jericho, terwijl het standpunt van Den Haag over
Leeuwarden voor ons niet maatgevend moet zijn.
(De heer Ten Brug (weth.): Wat gebeurt er dan met
de muren?). Wij hebben geen muren. (Gelach) Wij zijn
nog altijd een dorp.
Ik zou met deze beschouwing kunnen volstaan, ware
het niet dat in bijlage 100 is vermeld dat ik terug wh
komen op het gehele woningbouwbeleid. Ik heb hier al
het een en ander over ger igd, maar wil er aan toe
voegen dat de teruggang in de woningbouw tot gevolg
moet hebben, dat het bewoonbaar maken en houden
van het bestaande oude woningpakket de hoogste prio
riteit verdient. Naar onze mening en het heeft mij
genoegen gedaan hiervoor in de afdelingen steun te vin
den bij andere fracties moeten zo min mogelijk
woningen aan hun oorspronkelijke bestemming worden
onttrokken. Wij moeten als Raad met argusogen toe
zien als er weer in de binnenstad of elders een woning
wordt dichtgespijkerd en onmiddellijk nagaan of dit nu
wei beslist noodzakelijk was. Ik wil niet in herhaling
vallen van wat ik hierover al enkele malen heb gezegd
en zeker nog wel eens zal herhalen. Ik zou wethouder
De Jong slechts willen aanraden bij een paar onver
dachte Axies-aanhangers als Anne Lootsma, Roekstraat
22, en Bert de Jong, Achter Landbuurt 139, een kop kof
fie te gaan drinken om te zien wat men zelf met enige
handigheid, vindingrijkheid en smaak kan maken van
woningen, zoals er thans heel wat leegstaan in deze
buurt, omdat er nog een privaatton en soms geen keu
ken is en er wel wat valt op te knappen. Laat in dit soort
buurten, die nog vele jaren zullen moeten wachten op
afbraak, zo lang en zo veel mogelijk mensen wonen, die
zich hier op hun plaats en gelukkig voelen. Ik pleit
er beslist niet voor de minst-vermogenden maar in
krotten te stoppen en erken dat saneren niet alleen
voor de gemeente financieel aantrekkelijk, maar ook
noodzakelijk is. Men moet echter niet door dicht
spijkeren en afbraak straten zo laten verkrotten, dat
mensen die zich hier nog thuisvoelen, als het ware
worden weggejaagd. De term passief aankoopbeleid
moet geen rookgordijn zijn, waarachter mensen tussen
puinhopen leven.
Ik had in deze algemene beschouwing aanvankelijk
ook nog enige opmerkingen verwerkt over het jeugd
beleid en het bejaardenbeleid. Axies heeft in zijn pro
gramma duidelijk een aantal wensen geformuleerd voor
Öeze minderheidsgroepen, die overigens respectievelijk
zo'n 40 en 12 pet. van, onze bevolking uitmaken. Na
ontvangst van bijlage 100 heb ik deze opmerkingen
geschrapt, omdat mijn algemene beschouwing reeds te
lang is en deze zaken straks toch aan de orde zuller
komen.
Ik hoop er in geslaagd te zijn iets van onze bedoe
lingen en wensen te hebben duidelijk gemaakt en be
sluit met de herhaling van ons uitgangspunt dat een
kritische opstelling van Axies, onze oppositie in deze
Raad, bedoeld zijn als opbouwende kritiek en geen af
zetten tegen Uw College, deze Raad of individuele per
sonen, die hiervan deel uitmaken. Aan de integriteit
van allen, die hier in deze raadzaal aanwezig zijn, en
aan de toewijding van het ambtenarenkorps van onze
gemeente twijfelen wij niet, al blijven wij nog steeds
volhouden dat nog veel anders en beter kan, en al
willen wij ons zo volledig mogelijk inzetten om in
samenwerking met U allen de leefbaarheid van onze
stad en het welzijn van haar inwoners te verhogen.
De Voorzitter schorst de vergadering, om 15.30 uur,
voor de koffiepauze.
De Voorzitter heropent, om 15.55 uur, de vergadering.
Mevr. Dijkstra-Bethlehem: In de eerste plaats zou ik
een opmerking willen maken over het tijdstip waarop
deze begroting wordt behandeld. Terwijl we vandaag
moeten spreken over de begroting voor 1971 zijn er
al drie maanden van het betreffende jaar om, hetgeen
een grote achterstand betekent en dat voor een ge
meente als Leeuwarden, de grootste gemeente van
Friesland. Hierbij komt, dat wij ons niet houden aan
hetgene, dat de Gemeentewet hiervan zegt en daar
wordt wel meer mee geschermd n.l. in art. 238;
„De begroting moet met de nodige bescheiden ten
minste vier maanden voor de aanvang van het betref
fende jaar aan de Raad worden aangeboden.'' In ver
band hiermede zou ik in de eerste plaats het College
willen verzoeken grondig te bezien waar de schoen
wringt, ook al omdat gemeenten als Smallingerland en
Heerenveen de begrotingsvergadering al lang achter de
rug hebben.
Daarnaast is het, dacht ik, zaak nogmaals voor het
komende jaar de behandeling van de begroting als zo
danig nader te bezien. Het is natuurlijk in ieders be
lang de openbare begrotingsvergadering zo goed en
concreet mogelijk te houden. Maar zoals het nu is, is
het, bijv. voor de kleinste fracties met maar één
gemeenteraadslid, een uiterst moeilijke zaak om alle
vraagstukken die je in deze zitting aan de orde wilt
hebben, ook werkelijk aan de orde te krijgen. Immers
dan ben je verplicht in twee weken tijds alle zes af
delingsvergaderingen bij te wonen en kun je dat niet
fan ioop je de kans belangrijke vraagstukken niet in
bespreking te kunnen brengen. Op deze manier werken
betekent inderdaad een kortere begrotingsbehandeling,
maai voor de raadsleden in dit verband dus vooral
voor de kleine fracties veel meer tijd en inzet.
Voor wat de begroting op zichzelf betreft, zou ik
willen stellen, dat ik met het sluitend maken van de
begroting nog niet eens zo gelukkig ben. Het zegt in
feite ook niet zoveel. Het grote vraagstuk, dat hierbij
vooral om do hoek komt kijken, is de financiële ver
houding tussen rijk en gemeenten, die ook in dit jaar
weer niet beter is geworden. De gemeenten worden
steeds meer gebonden aan de politiek van het rijk. In
dit verband zou ik enkele zaken willen opnoemen t.a.v.
de financiën in de afgelopen jaren, welke, dacht ik,
duidelijk laten zien hoe men als regering reageert op
belangrijke adviezen. De Raad voor de
Gemeentefinanciën moet ieder jaar een advies uit
brengen t.a.v. de hoognodige financiën. En ieder jaar
wordt dat geadviseerde bedrag dat, dacht ik, nog wel
aan de schrale kant zal zijn door de regering ver
laagd. In 1968 is dit bedrag verlaagd met 20,1 miljoen,
in 1969 met 84,4 miljoen, in 1970 met 137,5 miljoen en
in 1971 met 116 miljoen. Hoe ernstig de zaak van de
financiering is, komt duidelijk tot uiting in de uitspraak
van Gedeputeerde Spiekhout, die n.a.v. door ons ge
stelde vragen moest verklaren, dat er aan pasklare
plannen uit de gemeenten voor een bedrag van 90 a
100 miljoen ligt opgestapeld. G.S. zeggen er geen raad
meer mee te weten. Volgens de heer Spiekhout is er
praktisch geen beleid meer mogelijk.
Tegelijkertijd zien we, dat door deze regering de
autonomie van de gemeenten steeds meer wordt aan
getast. In art. 53 van de Grondwet wordt nog steeds
bepaald, dat aan de Raad, als autonoom bestuur, de
regeling van de huishouding wordt overgelaten. Wel
is de Raad verplicht wetten en bepalingen van hoger
hand uit te voeren en het laatste dreigt in feite regel
te worden.
Door een reeks van wetten en maatregelen van het
bestuur vindt een steeds grotere ingreep plaats waar
door de gemeentelijke autonomie een leeg omhulsel
dreigt te worden. Er wordt maar weinig rekening ge
houden met de verschillen in behoefte, terwijl alles in
een keurslijf geperst wordt. De Raad heeft echter een
eigen taak omdat hij nu eenmaal het orgaan is, dat
het dichtst bij de bevolking staat en daarom ook de
noden en behoeften van de bevolking het best kan
onderkennen en daarvoor moet hij opkomen. Ik maak
er echter bezwaar tegen, dat de Raad eigenlijk wordt
gedegradeerd tot een soort onbezoldigd rijksambtenaar
die niets anders heeft te doen dan het uitvoeren van
taken die door de regering worden voorgeschreven. Als
jongste maatregel is aangekondigd, dat de reeks van
uitgaven op het gebied van de sociale zorg van het
Gemeentefonds naar de Rijksbegroting wordt overge
bracht. Voor de gemeentelijke autonomie betekent dat
ongetwijfeld opnieuw een aderlating. Als het rijk straks
aan de instellingen voor sooiale zorg gaat bijdragen
dan is de gemeentelijke invloed op dat terrein uitge
schakeld. Een dergelijke invloed doet zich ook voor
t.a.v. de Algemene Bijstandswet. Er is een wetsont
werp ingediend, dat de Tweede Kamer reeds gepas
seerd is, om de normen van de bijstand te binden aan
een maximum van 95 pet. van het minimumloon. Of
schoon dit ontwerp nog geen wet is geworden, wordt
er al reeds geëist van de gemeenten, en dus ook van
onze gemeente, dat dit in de praktijk wordt nage
leefd, anders worden besluiten van raden inzake het
verlenen van bijstand (als ze boven het vastgestelde be
drag uitgaan) geschorst, hetgeen in diverse gemeenten
al is gebeurd. Een ingreep dus, nog voor het ontwerp
wet is geworden, wat niet alleen betekent, dat de bij-
standtrekkenden in onze gemeente het uiteindelijk met
minder moeten doen, maar ook dat stap voor stap de
eigen taak van de Raad wordt beperkt.
Vooral onder het bewind van het huidige kabinet
heeft de aantasting van de autonomie van de gemeenten
een grote vlucht genomen. Het is daarom verheugend,
dat aan het eind van de volgende maand verkiezingen
voor de Tweede Kamer worden gehouden en als gevolg
daarvan de vorming van een nieuwe regering zal plaats
vinden. De mogelijkheid wordt geopend een dergelijke
regering onder het oog te brengen, dat rekening zal moe
ten worden gehouden met de positie van de gemeenten,
zowel in financieel als in politiek opzicht. Een andere
samenstelling van de regering is, volgens mij, dan ook
beslist wenselijk. De mogelijkheid ertoe is niet geheel
uitgesloten omdat de huidige regeringscoalitie bij de
statenverkiezingen nog slechts 53 pet. van de kiezers
achter zich had.
Wat de gang van zaken betreft t.a.v. de woning
behoefte in onze gemeente zou ik willen vaststellen,
dat die nog weinig uitkomst biedt. Het is erg te moeten
constateren gezien het grote aantal woningzoekenden
dat in 1970 nog minder woningen zijn klaar gekomen
dan in 1969, terwijl er nu reeds vastgesteld wordt, dat
het in 1971 waarschijnlijk nog minder zullen worden.
In 1969 werden 973 woningen geproduceerd; in 1970 wa
ren het er 725, dus 248 minder. De vergelijkende
cijfers betreffende de woningzoekenden: In 1969
waren er 949 geregistreerde woningzoekenden, in 1970
waren dat er 1029, dat is dus een vermeerdering met
80. Houden we dan nog rekening met het vrij grote aan
tal krotten, dat nog moet worden opgeruimd (hetgeen
bitter noodzakelijk is) dan zal het duidelijk zijn, dat er
in feite nog niets is veranderd t.a.v. voksvijand no. 1.
Daarbij komt, dat de huurpolitiek van minister Schut,
met haar aanpassing van huren, vele gezinnen zo lang
zamerhand in grote moeilijkheden brengt. In dit ver
band zou ik van Uw College wel eens willen weten hoe
groot de huidige huurschuld in onze gemeente is.
Nu wordt er door het College wel gekoerst naar het
realiseren van een groot aantal nieuwe woningen, wat
dan zou betekenen, dat na 1971 een stijging te zien zou
zijn. Maar de praktijk laat steeds weer zien, dat het
aantal noodzakelijke woningwetwoningen tegen betaal
bare huren steeds lager wordt. Een toestand die zeer
zeker voor onze gemeente slecht is te noemen. Alle
krachten zullen moeten worden ingespannen om hierin
verbetering te brengen.
Ik zou in deze algemene beschouwingen nog vele tak
ken van dienst aan de orde kunnen stellen. Ik denk
dan b.v. aan de schrijnende toestand m.b.t. de bejaar
dentehuizen in onze gemeente, de stijging van het ver-
trekoverschot (wat een zeer slechte zaak is), de steeds
toenemende gemeentelijke belastingheffingen (waarbij
steeds weer de laagstbetaalde groepen de dupe wor
den).
Er is volgens mij maar één oplossing voor deze pro
blemen mogelijk. De raden zullen van praatcolleges doe-
colleges moeten worden. Zij zullen in samenwerking met
de gehele bevolking Den Haag duidelijk moeten maken,
dat er een einde moet komen aan de stiefmoederlijke
behandeling, zoals die zich in de laatste jaren voordoet.
Ik wil er hierbij op wijzen dat het gemeentebestuur en
de bevolking van Groningen wel de kunst hebben
verstaan Den Haag duidelijk te maken, dat er wat
moet gebeuren en zij hebben ook zeer zeker iets be
reikt. In stede daarvan houden wij ons bezig met de
modewoorden openheid, inspraak, gewestvorming en
herindeling van gemeenten, zaken die de bevolking
niets goeds brengen, alleen maar geld kosten zonder
dat er resultaten van te zien zijn.
Regeren is vooruitzien, wordt er wel eens gezegd.
Mogelijk dat men zich nu al bezig houdt met het jaar
2000. Maar het staat voor mij vast, dat alle rapporten
en onderzoeken in de huidige periode alleen een af
leiding zijn van de werkelijke vraagstukken welke ook
in onze gemeente groot zijn. Beter en in het belang
van de bevolking ware het met de vuist op tafel te
slaan in Den Haag, in samenwerking met de bevolking,
zodat aan de achterstand die in de provincie en onze
gemeente bestaat nu eens een eind zal komen en de
lagere overheden niet blijvend stiefmoederlijk zullen
worden behandeld.
De hear Singelsma: By alle goede en earnstige wur-
den dy't hjir dizze middei sein binne, soe ik my oan-
slute kinne, mar it hat dochs sin om noch inkele tinzen
nei foaren to bringen.
It seit himsels, dat eltse politike partij de maetskippij
foroarje wol yn 'e geast sa't dy minoftomear düdlik
libbet yn de tinzen fan de kiezers. Faken binne de
kontoeren fan de idéale maetskippij frijhwat dizenich.
Lokkich ek mar, dat ek net ien partij de baes is,
sadat alle oaren twongen wurde om yn de paradyslike
sfear to libjen fan dy iene partij. Fansels hawwe wy
ek üs krityk op dizze maetskippij. Dat kin hast net
oars.
Den Haech, de provinsje en de gemeente hawwe
harren eigen foech en wy soene graech hawwe wolle,
dat de lytse bistjürlike ienheden hwat mear to sizzen
krigen. Dat stribjen is, sa't men wit, desintralisaesje.
Mar wy moatte oppasse, dat provinsje en gemeente
seis ek net wer nei sintralisaesje stribje. Der moat in
goede harmony wêze tusken sintralisaesje oan de iene
kant en desintralisaesje oan de oare kant. Demokrasy
komt it béste ta stan yn de lytse mienskippen en dêrom
üs stribjen dy yn stan to halden, de demokrasy to bi-
halden en de boarger derby to bilüken.
Us wurdearring foar it Kolleezje oangeande de yn-
stelling fan allerhanne kommisjes en rieden. „Se for-
süpe der yn", sei master Wytse okkerdeis. Mar dat
fait wol hwat ta. As de holle mar boppe wetter bliuwt
en meiprate net ynhaldt praet om praet. Wy prate op
alderhanne manearen en op alderhanne gebiet oer
skaelforgreating, mar it komt der op del, dat bisluten
jimmeroan mear troch inkelen nommen wurde, in for-
skraling fan de demokrasy. Dêrom moat oan de basis
en sa sjogge wy dy rieden en kommisjes de
demokrasy forsterke wurde.
Us opfetting oer de kommisje „Noorden des lands"
mei bikend genöch wêze, wy sjogge it as in ynstansje
dy't juridysk yn 'e loft hinget, gjin inkel foech hat en