2 3 De heer Heidinga: Ik wil mij graag bij de woorden van de heer Vellenga aansluiten. De heer Van Haaren: Ik sluit mij er ook bij aan. De Voorzitter: Het is mij niet bekend, dat de uit nodigingen niet zijn doorgezonden. Ik heb gezien, dat boven de brief stond: „Aan de leden van de Raad". Wij krijgen wel meer dergelijke brieven binnen. Deze brief is in het College behandeld en wij vonden, dat we op die bijeenkomst vertegenwoordigd moesten zijn. Afge sproken is toen, dat twee Wethouders namens het Col lege naar die vergadering zouden gaan. Ik moet U zeggen, dat ik er persoonlijk zonder meer vanuit ge gaan ben, dat deze brief bij de raadsleden thuis was bezorgd. Dat gebeurt meer. Het is niet zo, dat wij de Raad niet hebben wilen informeren. We hebben er al leen geen seconde aan gedacht, dat het de bedoeling was, dat via ons de Raad zou worden geïnformeerd. (De heer Vellenga: Als U 40 brieven krijgt met de zelfde inhoud en waarboven staat: Aan de leden van de Raad, dan is de bedoeling nogal duidelijk.) Dat hebben wij niet gezien. Die brieven moeten dus nog er gens liggen. Wij zullen dit nagaan. Ik vind het als er op het Stadhuis inderdaad 40 uitnodigingen zijn gekomen i jammer, dat het zo gegaan is. Ik geef toe, dat niemand in de stad het College van 6 man 40 brie ven zal zenden. Ik ben graag bereid na te gaan hoe een en ander is gebeurd. (De heer Vellenga: Ik wil toch graag, dat U aan de Wijkkern meedeelt, dat het niet de schuld van de raadsleden is, dat zij niet op die vergadering aanwezig zijn geweest, met uitzonde ring van enkele leden van enkele commissies die wel bericht hebben gekregen.) Als die 40 brieven hier op het Stadhuis liggen, zijn wij gaarne bereid de Wijk kern mee te delen, dat de uitnodigingen door een abuis niet zijn doorgezonden. De heer Engels: Ik val over die 40 exemplaren! Ook als er geen 40 exemplaren binnenkomen, maar een brief wordt ontvangen gericht aan de leden van de Raad, dan hoort die ter kennis van de raads leden te worden gebracht. Het staat wel vast, dat wij in de toekomst meer van dit soort brieven over hea- ringen e.d. zullen krijgen. Het is ook te verwachten, dat die op vrij korte termijn zullen komen. Ik zou B. en W. eigenlijk willen vragen, of zij, als zij een indi catie hebben, dat brieven bedoeld zijn voor leden van de Raad, deze brieven onmiddellijk doorsturen, ook als er geen 40 exemplaren komen. Een brief kan snel ver menigvuldigd worden. De Voorzitter: Daarover is geen enkel meningsver schil, ook niet bij ons. Als er stukken binnenkomen, waarvan wij de indruk hebben, dat ze niet rechtstreeks gezonden zijn aan de leden van de Raad, bestaat er onzerzijds geen enkel bezwaar tegen dat vind ik ook juist en ik ben er van overtuigd, dat alle andere leden van het College er net zo over denken dat deze stukken dan ook ter kennis van de leden van de Raad worden gebracht. Maar wij zullen deze kwestie nagaan. De heer Bouma: Nog een korte vraag. Uit Uw voorstel deze brief voor kennisgeving aan te nem,en, mag ik toch niet concluderen, dat U zo weinig belang stelling voor deze wijk hebt, dat U zegt: „Ik doe het met deze gemeenplaats af" Ik mag aannemen, dat Uw College verder ook wel aandacht aan deze wijk zal schenken? De Voorzitter: De uitdrukking „voor kennisgeving aannemen" heeft formeel een wat andere betekenis dan men er dikwijls aan geeft. Voor kennisgeving aan nemen betekent echt niet, dat het betreffende stuk een bureaulade in gaat en dat er verder niets aan gedaan wordt. Het is een uitdrukking die betekent, dat het betreffende stuk verder niet meer in behandeling be hoeft te komen. Wij hebben niet alleen acte de pré- sence gegeven; leden van het College hebben ook mede gediscussieerd op deze hearing. Ik hoop, mijnheer Bou ma, dat dit een voldoende explicatie is? De heer Bouma: Ja. Punten 3 t.e.m. 15 (bijlagen nos. 163, 160, 162, 158, 154 157, 159, 153, 155, 156, 164, 161 en 165). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 16 (bijlage no. 167). De hear Miedema: Mei hwat it Kolleezje hjir yn it riedsbrief stelt, kinne wy, leau ik, wol akkoart gean. Ik tocht, dat dit allegearre korrekt en krekt is. It Kolleezje hat folslein gelyk; it kin net oars. Dat ik dan dochs it wurd freegje, komt omt men by in punt as dit konfrontearre wurdt mei it feit, dat de Ried troch syn yn 1965 nommen tarissingsbislüt mei de (miskien tsjintwurdige) eigener hwant dy koe it witte in hiel gebiet yn de stêd op in frij markant punt finael op slot set, hwat forbettering oangiet. Ik leau, dat wy wol each hawwe moatte foar dizze frij earnstige saek en dat it bisünder sinfol wêze soe, as wy op in tige koarte termyn dit soarte fan dingen dochs ris mei elkoar bisjogge. Mar dit sil wol wachtsjc moatte oant it nije struktuerplan ré is. Troch it nim- men fan sa'n bislüt nou üngefear seis jier forlyn wurdt ek elts partikulier inisiatyf yn sa'n hoeke lam lein en dat giet neffens my to fier. Wy moatte yn dizzen bisünder foarsichtich wêze. De hear Tiekstra (weth.): De tarissingsforoarde- ring hat noch rjochtskrêft oant en mei 20 jannewaris 1974. Dy is n.l. noch foar 5 jier goedkard en de Onder stelling is, dat yn dy perioade fan 5 jier oare foar- skriften yn itselde gebiet fan tapassing wêze kinne, resp., dat der nei forrin fan de libbensdür fan dizze foroardering mooglikerwize in tarissingsbislüt op groun fan de nije wetlike regeling komme kin, hwertroch it ynsjoch yn de problematyk dy't oan de oarder is, düd- liker wurde kin. Ik wol der byg. op wize, dat it ünder- siik nei it opstellen fan in forkears- en forfiersplan yntusken op gong komt, dat wy de tiid, dy't wy foar dat ündersiik rekkene hawwe, ek op in jier stelle. Dat bitsjut, dat wy, sjoen de üntjowing fan it ynsjoch, dat wy krije kinne fia it ündersiik en dit sjoen tsjin de eftergroun fan it forrinnen fan dizze foroardering, wol binnen inkele jierren witte moatte hwat wy wolle. As wy yntusken de tarissingsforoardering tapasse as oant nou ta en yn dy sin ütwurkje, dan leau ik, dat dy oan har bidoeling biantwurde hat. Mear kin ik der op dit momint net fan sizze. Ik réalisearje my, dat dit net in folsleine foarljoch- ting wie, mar ik leau ek net, dat de hear Miedema op dit stuit in oar antwurd forwachte hie. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 17 (bijlage no. 168). De heer Knol: Bij de bestudering van dit agendapunt, inhoudende een voorstel tot het aangaan van een fusie tussen het Gasbedrijf van de gemeenten Harlingen, Franeker, Het Bildt, Barradeel, Menaldumadeel, Leeu- warderadeel en het Energiebedrijf van onze eigen Ge meente door middel van de oprichting van de N.V. Frigas, rijst onmiddellijk de vraag, of met dit voorstel wordt voldaan aan de opdracht van de Raad, gegeven op 23 februari 1966. Dit raadsbesluit bevatte drie op drachten aan het College: a. het instellen van een onderzoek naar de bestuur lijke, financiële en bedrijfseconomische aspecten van de concentratie van de aardgasdistributie. (Dit on derzoek diende betrekking te hebben op de volgende samenwerkingsvormen: één provinciaal gasbedrijf, één provinciaal energiebedrijf en een aantal regionale gas bedrijven met een overkoepelend orgaan voor de sa menwerking tussen deze bedrijven) b. het zoveel mogelijk waarborgen van de finan ciële en bestuurlijke belangen van de gemeente Leeu warden bij welke samenwerkingsvorm dan ook; c. het omtrent het resultaat van dit onderzoek zo snel mogelijk verslag uitbrengen aan de Raad. Aan de hand van deze opdrachten aan het College zou mijn fractie m.b.t. het raadsvoorstel, zoals het nu voor ons ligt, enige kanttekeningen willen plaatsen. In de eerste plaats blijkt uit de besprekingen met enkele gemeenten op 28 januari 1968 geen al te groot •mm tp i M SORUKSi enthousiasme voor het tot stand brengen van één pro vinciaal werkend gasbedrijf; nog wel zou onderzocht worden in hoeverre een samenwerkingsvorm kon wor den gevonden op het gebied van onderlinge hulpverle ning, uitwisseling van gegevens en ervaringen, stan daardisatie van materiaal en apparatuur enz. Mijn fractie zou daarom de volgende vragen graag beantwoord zien: 1. Met welke gemeenten werd deze bespreking ge voerd 2. Welke bezwaren bestonden bij deze gemeenten tegen de oprichting van één provinciaal werkend gas bedrijf 3. Is de nadere samenwerking op het gebied van hulpverlening, standaardisatie enz. wel tot stand ge komen? Zo niet, wat waren hier dan de moeilijkheden? In de opdracht aan het College wordt ook gespro ken van de waarborging van de financiële belangen van de gemeente Leeuwarden in deze aangelegenheid. Bij de bestudering van het Rapport Gasvoorziening Noordwest-Friesland, blijkt, dat, indien tot deelneming in de op te richten N.V. Frigas wordt overgegaan, voor Leeuwarden een winstuitkering van f 1.287.000, verwacht zou kunnen worden in 1972, waarbij wordt op gemerkt, dat de winstverdeling van de N.V. Frigas is gebaseerd op het aantal aansluitingen per deelnemen de gemeente, zonder daarbij echter rekening te hou den met het gemiddelde gasverbruik per aansluiting. Om echter de nadere financiële consequenties voor de gemeente Leeuwarden te kunnen overzien, missen wij in Uw voorstel een prognose voor het jaar 1972 en volgende jaren van de uitkering aan de gemeente Leeuwarden uit de afdeling Gas van de Energiebe drijven, indien niet tot toetreding tot de N.V. Frigas wordt overgegaan. De heer J. de Jong: In de vergadering van 16 juli 1965 gaf de aardgasvoorziening in Friesland de Raad stof tot lange discussies. We hebben dit uigebreid in de ons toegezonden handelingen kunnen lezen. Het College heeft toen zijn adviezen teruggenomen om te trachten een eensluidend voorstel aan te bieden. In februari 1966 werd het hierop betrekking hebbende be sluit door de Raad aanvaard. Dit was een opdracht, die alle deuren openliet en sociaal-economisch en tech nisch zeker de moeite loonde tot een diepgaand onder zoek. Hoewel getracht zou worden binnen niet al te lange tijd met een voorstel te komen, heeft het toch ruim vijf jaar geduurd, alvorens wij vanavond het re sultaat in behandeling hebben. Vooruitlopend op mijn visie, vraag ik mij af, of de ontwikkeling t.a.v. de distributie van gas en elektri citeit ik doel hier op de mogelijk komende wet tot distributie van beide energiebronnen na een aan loop van vijf jaar nu dit sprongetje nog rechtvaardigt. Naar mij is verteld, is het overleg lang en moeizaam geweest. Omliggende gemeenten bleken weinig of niets te voelen voor samenwerking met Leeuwarden. Het ons aangeboden voorstel biedt dan ook het grootst haalbare. En hierbij kun je stellen: „Hadden we het liever niet anders gezien?" Maar laten we het toch maar eens proberen. Laten we goed bedenken, dat hier geen weg terug is. En nu kan ik twee kanten op: Ik zou verder kunnen gaan het uitvoerige rapport met alles wat daarbij behoort uiteen te rafelen en vele on derdelen met enige wrevel en sarcasme aan te vallen. Ik doe dat niet, omdat ik mij dan bij voorbaat negatief zou opstellen. Ik kan ook mijn waardering uitspreken voor het vele werk, dat hieraan verricht is, al is de uitkomst nu niet direct aanmoedigend. Ik heb zonder meer voor het laatste gekozen. Een positief woord van erkentelijkheid voor de samenstellers. Dat er niet meer >n zat, is hun schuld niet. Het totaal is echter zo po sitief gesteld, dat het gewoon opvalt, dat tegenvallers uitgesloten zijn. Helaas liggen de kaarten vandaag-de- hag geheel anders. We hebben de ogen toch niet ge sloten voor de algehele economische ontwikkeling. We weten hoe moeilijk het is de gemeentelijke touwtjes aan elkaar te knopen. We kunnen toch moeilijk, dacht ik, een zeer goed geleid en winstgevend bedrijf, gezien öe financiële positie van onze gemeente, in een specu latieve waagschaal leggen. Waarom moeten we het enige goed renderende bedrijf dat we hebben, afsto ten? Zijn we bang, dat anders dit gemeentelijk bedrijf tussen de wal en het schip komt? Ik zie dat niet. Waarom zou dit bedrijf dan wel ingelijfd moeten wor den? Bij de nu gevormde concentratie in Friesland heeft Leeuwarden altijd nog het grootste bedrijf, bo vendien het meest aantrekkelijke, gezien zijn grote dichtheid van aansluitingen. Het rapport geeft een winstprognose, maar hoe ziet het eruit, als de combi natie eens anders uitvalt? Het lijkt mij overbodig nu reeds in te gaan op cijfers. Het zou een eindeloos ver gelijken worden, waaraan, dacht ik, ook de Raad maar je kunt nooit weten niet de minste behoefte heeft. Wij hebben allen hiervan kennis kunnen nemen. De afzonderlijke resultaten van de bedrijven spreken een duidelijke taal. Ik kan mij dan ook voorstellen, dat de andere gemeenten hier wel wat in zien. Hier opent zich een financiële mogelijkheid, mede ten laste van Leeuwarden, voor noodzakelijke vervanging van vier oude netten en tevens gemakkelijke financiering voor nieuwe aanleg in uitgestrekte gebieden. Daar en nergens anders voor tolereert men Leeuwarden. Indien de thans in het rapport genoemde bedrijven zouden beschikken over veilige, goede netten en goede resul taten, zouden deze gemeenten dan ook interesse heb ben getoond? Ik dacht het niet. Was het niet, dat Leeuwarden op breed terrein van meer dan lokale be tekenis, grote kosten draagt ik noem hier de Mu ziekschool, de Frieslandhal, het Frysk Orkest, de Cul turele Centra, het Princessehof, het Groene Ster-plan, diverse sportvoorzieningen, o.a. Cambuur ik zou hier gemakkelijker tegenover staan. Ik dacht, dat wij eens moesten ophouden met overal maar ja op te zeg gen. De tijd van het isolement is voorbij. Maar als straks door de landelijke overheid zal worden aange geven, hoe de ontwikkeling, de samenvoeging of wat dan ook zal plaats hebben, lijkt het mij nu, na vijf jaar onderzoek, onaanvaardbaar voorbarig in dit stadium de voor onze Gemeente zo dringend noodzakelijke in komsten op prognose van dit rapport speculatief te doen zijn. En daar zitten we nu. Wanneer de Wethou der in de Commissie Energiebedrijven stelt, dat we na alle moeite en discussies niet nee kunnen gaan zeggen, dan komt dit vreemd op mij toe. En ik zou dan ook zonder ergens tegenaan te willen leunen in deze uit spraak tot de volgende overwegingen willen komen: We kunnen er een prestigezaak van maken. We kun nen zeggen: Na zoveel moeite is nee toch al te cru. We kunnen ja zeggen en speculatief aanvaarden, dat het wel goed zal komen. We kunnen ons afvragen Hebben ook derden belang, waardoor de objectiviteit schuil gaat acher de positieve inslag van dit rapport, zonder de integriteit van wie dan ook in twijfel te trekken. We kunnen de beslissing nemen het zeer goed geleide en renderende bedrijf gemeentelijk te houden, in afwachting van de komende wet tot concentratie van energiebedrijven. Niemand kan immers zeggen, hoe dit uitvalt. Waarschijnlijk met een zeer groot vraagteken is hier nog veel tijd voor nodig. En zo zullen er nog meer mogelijkheden zijn. Maar bij al deze overwegingen vraag ik mij tenslotte af, of dit rapport niet veel en veel verder gaat dan de opdracht, die als onderdeel was gesteld. Daarbij mis is verslag van de punten b en c, onder A 1 gesteld, m.a.w.Wat waren de motieven van de reeds gevormde concentra ties, die altijd nog veel kleiner zijn dan Leeuwarden en die toch niet mee wilden doen? Waarom had één energiebedrijf voor de provincie Friesland geen kans van slagen Is er overleg geweest met G.S. Het komt mij voor, dat de Raad na vijf jaar de motieven van het niet-slagen van wat dan ook in een beknopt rapport nodig had gehad ter algemene beoordeling. Wij hebben hier althans niet het rapport, zoals in de opdracht is aangegeven, maar een onderdeel daarvan, hetwelk neerkomt op een nieuwe bedrijfsvorm met statuten en al, alsof we vanavond alleen maar commissarissen hebben aan te wijzen en akkoord hebben te gaan met benoeming van een directie van N.V. Frigas, tevens directie van het overblijvende gemeentelijk elektrici teitsdistributiebedrijf. Op zich zelf vind ik dit een on juiste zaak, maar zover zijn we nog niet. Ik heb mij zoveel mogelijk beperkt om het rapport niet in details aan te snijden en ik wacht met belang stelling de inbreng van het College af.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 2