2
3
ERRATUM.
De heer Heidinga: Ik wil mij graag bij de woorden
van de heer Vellenga aansluiten.
De heer Van Haaren: Ik sluit mij er ook bij aan.
De Voorzitter: Het is mij niet bekend, dat de uit
nodigingen niet zijn doorgezonden. Ik heb gezien, dat
boven de brief stond: „Aan de leden van de Raad". Wij
krijgen wel meer dergelijke brieven binnen. Deze brief
is in het College behandeld en wij vonden, dat we op
die bijeenkomst vertegenwoordigd moesten zijn. Afge
sproken is toen, dat twee Wethouders namens het Col
lege naar die vergadering zouden gaan. Ik moet U
zeggen, dat ik er persoonlijk zonder meer vanuit ge
gaan ben, dat deze brief bij de raadsleden thuis was
bezorgd. Dat gebeurt meer. Het is niet zo, dat wij de
Raad niet hebben wilen informeren. We hebben er al
leen geen seconde aan gedacht, dat het de bedoeling
was, dat via ons de Raad zou worden geïnformeerd.
(De heer Vellenga: Als U 40 brieven krijgt met de
zelfde inhoud en waarboven staat: Aan de leden van
de Raad, dan is de bedoeling nogal duidelijk.) Dat
hebben wij niet gezien. Die brieven moeten dus nog er
gens liggen. Wij zullen dit nagaan. Ik vind het als
er op het Stadhuis inderdaad 40 uitnodigingen zijn
gekomen jammer, dat het zo gegaan is. Ik geef toe,
dat niemand in de stad het College van 6 man 40 brie
ven zal zenden. Ik ben graag bereid na te gaan hoe
een en ander is gebeurd. (De heer Vellenga: Ik wil
toch graag, dat U aan de Wijkkern meedeelt, dat het
niet de schuld van de raadsleden is, dat zij niet op
die vergadering aanwezig zijn geweest, met uitzonde
ring van enkele leden van enkele commissies die wel
bericht hebben gekregen.) Als die 40 brieven hier op
het Stadhuis liggen, zijn wij gaarne bereid de Wijk
kern mee te delen, dat de uitnodigingen door een abuis
niet zijn doorgezonden.
De heer Engels: Ik val over die 40 exemplaren!
Ook als er geen 40 exemplaren binnenkomen, maar
een brief wordt ontvangen gericht aan de leden
van de Raad, dan hoort die ter kennis van de raads
leden te worden gebracht. Het staat wel vast, dat wij
in de toekomst meer van dit soort brieven over hea-
ringen e.d. zullen krijgen. Het is ook te verwachten,
dat die op vrij korte termijn zullen komen. Ik zou B.
en W. eigenlijk willen vragen, of zij, als zij een indi
catie hebben, dat brieven bedoeld zijn voor leden van
de Raad, deze brieven onmiddellijk doorsturen, ook als
er geen 40 exemplaren komen. Een brief kan snel ver
menigvuldigd worden.
De Voorzitter: Daarover is geen enkel meningsver
schil, ook niet bij ons. Als er stukken binnenkomen,
waarvan wij de indruk hebben, dat ze niet rechtstreeks
gezonden zijn aan de leden van de Raad, bestaat er
onzerzijds geen enkel bezwaar tegen dat vind ik
ook juist en ik ben er van overtuigd, dat alle andere
leden van het College er net zo over denken dat
deze stukken dan ook ter kennis van de leden van de
Raad worden gebracht. Maar wij zullen deze kwestie
nagaan.
De heer Rouma: Nog een korte vraag. Uit Uw
voorstel deze brief voor kennisgeving aan te nemen,
mag ik toch niet concluderen, dat U zo weinig belang
stelling voor deze wijk hebt, dat U zegt: „Ik doe het
met deze gemeenplaats af" Ik mag aannemen, dat
Uw College verder ook wel aandacht aan deze wijk
zal schenken?
De Voorzitter: De uitdrukking „voor kennisgeving
aannemen" heeft formeel een wat andere betekenis
dan men er dikwijls aan geeft. Voor kennisgeving aan
nemen betekent echt niet, dat het betreffende stuk een
bureaulade in gaat en dat er verder niets aan gedaan
wordt. Het is een uitdrukking die betekent, dat het
betreffende stuk verder niet meer in behandeling be
hoeft te komen. Wij hebben niet alleen acte de pre
sence gegeven; leden van het College hebben ook mede
gediscussieerd op deze hearing. Ik hoop, mijnheer Bou-
ma, dat dit een voldoende explicatie is?
De heer Bouma: Ja.
"V F
Punten 3 t.e.m. 15 (bijlagen nos. 163, 160, 162, 158, 154
157, 159, 153, 155, 156, 164, 161 en 165).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 16 (bijlage no. 167).
De hear Miedema: Mei hwat it Kolleezje hjir yn it
riedsbrief stelt, kinne wy, leau ik, wol akkoart gean.
Ik tocht, dat dit allegearre korrekt en krekt is. It
Kolleezje hat folslein gelyk; it kin net oars. Dat ik
dan dochs it wurd freegje, komt omt men by in punt
as dit konfrontearre wurdt mei it feit, dat de Ried
troch syn yn 1965 nommen tarissingsbislüt mei de
(miskien tsjintwurdige) eigener hwant dy koe it
witte in hiel gebiet yn de stêd op in frij markant
punt finael op slot set, hwat forbettering oangiet. Ik
leau, dat wy wol each hawwe moatte foar dizze frij
earnstige saek en dat it bisünder sinfol wêze soe, as
wy op in tige koarte termyn dit soarte fan dingen
dochs ris mei elkoar bisjogge. Mar dit sil wol wachtsjc
moatte oant it nije struktuerplan ré is. Troch it nim-
men fan sa'n bislüt nou üngefear seis jier forlyn
wurdt ek elts partikulier inisiatyf yn sa'n hoeke lam
lein en dat giet neffens my to fier. Wy moatte yn
dizzen bisünder foarsichtich wêze.
De hear Tiekstra (weth.): De tarissingsforoarde-
ring hat noch rjochtskrêft oant en mei 20 jannewaris
1974. Dy is n.l. noch foar 5 jier goedkard en de Onder
stelling is, dat yn dy perioade fan 5 jier oare foar-
skriften yn itselde gebiet fan tapassing wêze kinne,
resp., dat der nei forrin fan de libbensdür fan dizze
foroardering mooglikerwize in tarissingsbislüt op groun
fan de nije wetlike regeling komme kin, hwertroch it
ynsjoch yn de problematyk dy't oan de oarder is, düd-
liker wurde kin. Ik wol der byg. op wize, dat it ünder-
siik nei it opstellen fan in forkears- en forfiersplan
yntusken op gong komt, dat wy de tiid, dy't wy foar
dat ündersiik rekkene hawwe, ek op in jier stelle. Dat
bitsjut, dat wy, sjoen de üntjowing fan it ynsjoch, dat
wy krije kinne fia it ündersiik en dit sjoen tsjin de
eftergroun fan it forrinnen fan dizze foroardering, wol
binnen inkele jierren witte moatte hwat wy wolle. As
wy yntusken de tarissingsforoardering tapasse
as oant nou ta en yn dy sin ütwurkje, dan leau ik, dat
dy oan har bidoeling biantwurde hat. Mear kin ik
der op dit momint net fan sizze.
Ik réalisearje my, dat dit net in folsleine foarljoch-
ting wie, mar ik leau ek net, dat de hear Miedema op
dit stuit in oar antwurd forwachte hie.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 17 (bijlage no. 168).
De heer Knol: Bij de bestudering van dit agendapunt,
inhoudende een voorstel tot het aangaan van een fusie
tussen het Gasbedrijf van de gemeenten Harlingen,
Franeker, Het Bildt, Barradeel, Menaldumadeel, Leeu-
warderadeel en het Energiebedrijf van onze eigen Ge
meente door middel van de oprichting van de N.V.
Frigas, rijst onmiddellijk de vraag, of met dit voorstel
wordt voldaan aan de opdracht van de Raad, gegeven
op 23 februari 1966. Dit raadsbesluit bevatte drie op
drachten aan het College:
a. het instellen van een onderzoek naar de bestuur
lijke, financiële en bedrijfseconomische aspecten van
de concentratie van de aardgasdistributie. (Dit on
derzoek diende betrekking te hebben op de volgende
samenwerkingsvormen: één provinciaal gasbedrijf, één
provinciaal energiebedrijf en een aantal regionale gas
bedrijven met een overkoepelend orgaan voor de sa
menwerking tussen deze bedrijven)
b. het zoveel mogelijk waarborgen van de finan
ciële en bestuurlijke belangen van de gemeente Leeu
warden bij welke samenwerkingsvorm dan ook;
c. het omtrent het resultaat van dit onderzoek zo
snel mogelijk verslag uitbrengen aan de Raad.
Aan de hand van deze opdrachten aan het College
zou mijn fractie m.b.t. het raadsvoorstel, zoals het nu
voor ons ligt, enige kanttekeningen willen plaatsen.
In de eerste plaats blijkt uit de besprekingen met
enkele gemeenten op 28 januari 1968 geen al te groot
enthousiasme voor het tot stand brengen van één pro-
vineiaal werkend gasbedrijf; nog wel zou onderzocht
worden in hoeverre een samenwerkingsvorm kon wor
den gevonden op het gebied van onderlinge hulpverle
ning, uitwisseling van gegevens en ervaringen, stan
daardisatie van materiaal en apparatuur enz.
Mijn fractie zou daarom de volgende vragen graag
beantwoord zien:
1. Met welke gemeenten werd deze bespreking ge
voerd
2. Welke bezwaren bestonden bij deze gemeenten
tegen de oprichting van één provinciaal werkend gas
bedrijf
3. Is de nadere samenwerking op het gebied van
hulpverlening, standaardisatie enz. wel tot stand ge
komen Zo niet, wat waren hier dan de moeilijkheden
In de opdracht aan het College wordt ook gespro
ken van de waarborging van de financiële belangen
van de gemeente Leeuwarden in deze aangelegenheid.
Bij de bestudering van het Rapport Gasvoorziening
Noordwest-Friesland, blijkt, dat, indien tot deelneming
in de op te richten N.V. Frigas wordt overgegaan,
voor Leeuwarden een winstuitkering van f 1.287.000,
verwacht zou kunnen worden in 1972, waarbij wordt op
gemerkt, dat de winstverdeling van de N.V. Frigas is
gebaseerd op het aantal aansluitingen per deelnemen
de gemeente, zonder daarbij echter rekening te hou
den met het gemiddelde gasverbruik per aansluiting.
Om echter de nadere financiële consequenties voor de
gemeente Leeuwarden te kunnen overzien, missen wij
in Uw voorstel een prognose voor het jaar 1972 en
volgende jaren van de uitkering aan de gemeente
Leeuwarden uit de afdeling Gas van de Energiebe
drijven, indien niet tot toetreding tot de N.V. Frigas
wordt overgegaan.
De heer J. de Jong: In de vergadering van 16 juli
1965 gaf de aardgasvoorziening in Friesland de Raad
stof tot lange discussies. We hebben dit uigebreid in
de ons toegezonden handelingen kunnen lezen. Het
College heeft toen zijn adviezen teruggenomen om te
trachten een eensluidend voorstel aan te bieden. In
februari 1966 werd het hierop betrekking- hebbende be
sluit door de Raa<
die alle deuren ope
niscb zeker de moe
zoek. Hoewel getr:
lange tijd met een
ruim vijf jaar gedi
sultaat in behandel
Vooruitlopend op
ontwikkeling t.a.v.
citeit ik doel hi
distributie van bei
loop van vijf jaar i
Naar mij is verteh
geweest. Omliggenc
te voelen voor sarnenw tuning mei uccuwaiucu. uw.
ons aangeboden voorstel biedt dan ook het grootst
haalbare. En hierbij kun je stellen: „Hadden we het
liever niet anders gezien?" Maar laten we het toch
maar eens proberen. Laten we goed bedenken, dat
hier geen weg terug is. En nu kan ik twee kanten op:
Ik zou verder kunnen gaan het uitvoerige rapport met
alles wat daarbij behoort uiteen te rafelen en vele on
derdelen met enige wrevel en sarcasme aan te vallen.
Ik doe dat niet, omdat ik mij dan bij voorbaat negatief
zou opstellen. Ik kan ook mijn waardering uitspreken
voor het vele werk, dat hieraan verricht is, al is de
uitkomst nu niet direct aanmoedigend. Ik heb zonder
meer voor het laatste gekozen. Een positief woord van
erkentelijkheid voor de samenstellers. Dat er niet meer
in zat, is hun schuld niet. Het totaal is echter zo po
sitief gesteld, dat het gewoon opvalt, dat tegenvallers
uitgesloten zijn. Helaas liggen de kaarten vandaag-de-
dag geheel anders. We hebben de ogen toch niet ge
sloten voor de algehele economische ontwikkeling. We
weten hoe moeilijk het is de gemeentelijke touwtjes
aan elkaar te knopen. We kunnen toch moeilijk, dacht
ik, een zeer goed geleid en winstgevend bedrijf, gezien
de financiële positie van onze gemeente, in een specu
latieve waagschaal leggen. Waarom moeten we het
enige goed renderende bedrijf dat we hebben, afsto-
ten? Zijn we bang, dat anders dit gemeentelijk bedrijf
tussen de wal en het schip komt? Ik zie dat niet.
Waarom zou dit bedrijf dan wel ingelijfd moeten wor
den? Bij de nu gevormde concentratie in Friesland
heeft Leeuwarden altijd nog het grootste bedrijf, bo
vendien het meest aantrekkelijke, gezien zijn grote
dichtheid van aansluitingen. Het rapport geeft een
winstprognose, maar hoe ziet het eruit, als de combi
natie eens anders uitvalt? Het lijkt mij overbodig nu
reeds in te gaan op cijfers. Het zou een eindeloos ver
gelijken worden, waaraan, dacht ik, ook de Raad
maar je kunt nooit weten niet de minste behoefte
heeft. Wij hebben allen hiervan kennis kunnen nemen.
De afzonderlijke resultaten van de bedrijven spreken
een duidelijke taal. Ik kan mij dan ook voorstellen,
dat de andere gemeenten hier wel wat in zien. Hier
opent zich een financiële mogelijkheid, mede ten laste
van Leeuwarden, voor noodzakelijke vervanging van
vier oude netten en tevens gemakkelijke financiering
voor nieuwe aanleg in uitgestrekte gebieden. Daar en
nergens anders voor tolereert men Leeuwarden. Indien
de thans in het rapport genoemde bedrijven zouden
beschikken over veilige, goede netten en goede resul
taten, zouden deze gemeenten dan ook interesse heb
ben getoond? Ik dacht het niet. Was het niet, dat
Leeuwarden op breed terrein van meer dan lokale be
tekenis, grote kosten draagt ik noem hier de Mu
ziekschool, de Frieslandhal, het Frysk Orkest, de Cul
turele Centra, het Princessehof, het Groene Ster-plan,
diverse sportvoorzieningen, o.a. Cambuur ik zou
hier gemakkelijker tegenover staan. Ik dacht, dat wij
eens moesten ophouden met overal maar ja op te zeg
gen. De tijd van het isolement is voorbij. Maar als
straks door de landelijke overheid zal worden aange
geven, hoe de ontwikkeling, de samenvoeging of wat
dan ook zal plaats hebben, lijkt het mij nu, na vijf jaar
onderzoek, onaanvaardbaar voorbarig in dit stadium
de voor onze Gemeente zo dringend noodzakelijke in
komsten op prognose van dit rapport speculatief te
doen zijn. En daar zitten we nu. Wanneer de Wethou
der in de Commissie Energiebedrijven stelt, dat we na
alle moeite en discussies niet nee kunnen gaan zeggen,
dan komt dit vreemd op mij toe. En ik zou dan ook
ujt-
imen:
kun-
3 cru.
1, dat
tgen
viteit
pport,
fel te
goed
iuden,
tratie
ggen,
groot
Sn zo
zullen er nog meer mogenjKneaen zijn. ivraar bij al
deze overwegingen vraag ik mij tenslotte af, of dit
rapport niet veel en veel verder gaat dan de opdracht,
die als onderdeel was gesteld. Daarbij mis is verslag
van de punten b en c, onder A 1 gesteld, m.a.w.Wat
waren de motieven van de reeds gevormde concentra
ties, die altijd nog veel kleiner zijn dan Leeuwarden
en die toch niet mee wilden doen? Waarom had één
energiebedrijf voor de provincie Friesland geen kans
van slagen Is er overleg geweest met G.S. Het komt
mij voor, dat de Raad na vijf jaar de motieven van het
niet-slagen van wat dan ook in een beknopt rapport
nodig had gehad ter algemene beoordeling. Wij hebben
hier althans niet het rapport, zoals in de opdracht is
aangegeven, maar een onderdeel daarvan, hetwelk
neerkomt op een nieuwe bedrijfsvorm met statuten en
al, alsof we vanavond alleen maar commissarissen
hebben aan te wijzen en akkoord hebben te gaan met
benoeming van een directie van N.V. Frigas, tevens
directie van het overblijvende gemeentelijk elektrici
teitsdistributiebedrijf. Op zich zelf vind ik dit een on
juiste zaak, maar zover zijn we nog niet.
Ik heb mij zoveel mogelijk beperkt om het rapport
niet in details aan te snijden en ik wacht met belang
stelling de inbreng van het College af.
vnnrlor1 ovo-Qn c
rorrano o r
Op blz. 1, le kolom van het verslag van de handelingen
van de afdeling IV van de Gemeenteraad van Leeuwarden
van 2 maart 1971, dient in de 11e regel van boven tussen
A. Klomp en Ir. C. L. Rijpma vermeldH. Meijerhof.