7
6
Ik wil mij nog aansluiten bij de opmerking, gemaakt
door mevr. Woudstra en mevr. Dijkstra. Ik vind de
wens, vervat in het schrijven, dat van de Vereniging
Dorpbelang Hempens-Teerns is ontvangen, eigenlijk
heel billijk. Ik moet zeggen, dat men daar recht op
aansluiting heeft, vooral als je in aanmerking neemt,
dat soortgelijke kleinere dorpsgemeenschappen in an
dere gemeenten, wel worden aangesloten. En ik zou
dan ook graag de toezegging willen hebben, dat de
aansluiting van Hempens-Teerns wel gerealiseerd
wordt.
De heer De Jong (weth.): De heer Knol heeft aan
sluiting gezocht bij het besluit van 23 februari 1966
en heeft aan de hand daarvan nagegaan, wat er van
de opdrachten, die de Raad destijds aan het College
heeft verstrekt, is terecht gekomen. Hij vraagt m.n.
naar de brief van 28 januari 1968, waarin sprake is
van een samenwerking tussen een viertal gemeenten
in Friesland: Leeuwarden, Smallingerland, Sneek en
Heerenveen, op incidenteel niveau. Er is toen in on
derling overleg tussen deze gemeenten voor dit doel
een commissie ingesteld en deze heeft op 20 augustus
1968 aan de gemeenten gerapporteerd. Dat rapport
handelde over de mogelijkheden i.z. voorlichting op
het gebied van de levering van gas voor huishoudelijk
gebruik, industrieel gebruik, levering aan architecten
e.d. Verder was er een onderdeel marktanalyse en
marktprognose en voorts aanwijzingen, hoe men zich
in verbinding zou kunnen stellen met grondeigenaren
en overheidsinstanties tot het betrachten van samen
werking. Andere punten waren: de opleiding van per
soneel, de samenwerking op administratief gebied, on
derlinge hulpverlening en uitwisseling van gegevens.
Deze punten zijn destijds in de besprekingen tussen
de colleges van B. en W. en in de commissie uit die
colleges naar voren gebracht om eens na te gaan, in
hoeverre daar iets aan te doen zou zijn. Het rapport
heeft bij de verschillende gemeentebesturen gecircu
leerd en het antwoord is 7 april van dit jaar binnen
gekomen. Daaruit bleek, dat hier praktisch maar twee
a drie puntjes van zijn overgebleven, zodat wij eigenlijk
kunnen stellen: Als dat nu alles is wat uit deze vorm
van samenwerking is overgebleven, dan is het eigen
lijk de moeite haast niet waard.
Nu zal ik aan de hand van de vragen, die ook door
de heer Engels gesteld zijn, nog even nagaan, welke
besprekingen er precies, gevoerd zijn nadat de Raad
zich op 23 februari 1966 hieromtrent heeft uitgespro
ken. U weet, dat op dat moment al verschillende din
gen bekend waren m.b.t. deze samenspreking en dat
we al niet meer helemaal blanco stonden. Eén van de
mogelijkheden, die onderzocht moest worden: samen
werking in één provinciaal gas- en elektriciteitsbe
drijf, is afgestuit op een mededeling van G.S. Dat
staat ook in de raadsbrief van 10 mei 1965. G.S. voel
den destijds wel voor een provinciaal gasbedrijf, maar
niet met inbreng van het P.E.B. Dit punt is in de zit
ting van 12 mei 1965 van Provinciale Staten behan
deld. Er is een amendement ingediend door de Staten
en daarin werd gesteld: Wij spreken ons uit voor één
provinciaal gasbedrijf. Toen kwam de vraag: Hoe rea
geren de gemeenten hierop? Omstreeks diezelfde tijd
speelde dit probleem ook al bij de gemeenten; uit de
raadsbrief van 23 februari 1966 blijkt, dat de gemeen
ten, die op 17 februari 1965 bijelkaar geroepen waren,
zich niet zo bijzonder gunstig uitlieten over één pro
vinciaal gasbedrijf, zonder dat daar het P.E.B. in ge
bracht zou zijn. 21 april 1965 heeft de afd. Friesland
van de Vereniging van Ned. Gemeenten zich hier ook
nog eens mee beziggehouden en in die kring voelde
niemand ervoor tot een provinciaal gasbedrijf te ko
men op de basis, zoals die door Provinciale Staten was
aangenomen. Toen wij dit punt in februari 1966 in de
Raad behandeld hebben, werden wij dus met dit pro
bleem geconfronteerd. We hebben ons nogmaals in
verbinding gesteld met G.S., maar dezen handhaafden
hun standpunt. Dat was dus één gegeven, waarmee wij
verder moesten werken. Toen is geprobeerd met de
vier grootste gemeenten tot overleg te komen; daar
hebt U zojuist over gehoord van de heer Knol. Er is
een samenspreking tussen de bedoelde vier gemeente
besturen geweest en daarin stelden Smallingerland en
Sneek uitdrukkelijk als voorwaarde, dat, als zij zou
den medewerken, dit alleen mogelijk zou zijn, indien
ook het P.E.B. ingebracht zou worden. Zij peinsden er
anders niet over. Ook dat was een gegeven, waarvan
we zouden kunnen uitgaan, maar toen was de kring al
kleiner geworden. We constateerden, dat we niet aan
konden sturen op één provinciaal gasbedrijf, waarin
alle gemeenten zouden kunnen samenwerken. Toen
hebben we ons afgevraagd: Met wie zouden we nu nog
overleg kunnen plegen, waarbij we min of meer in de
lijn zullen moeten blijven van datgene wat in de Raad
besproken is. We hebben ons in de eerste plaats in
verbinding gesteld met Noordwest-Friesland, omdat in
dat district geleidelijk aan een aantal bedrijven wel
voelde voor een samenwerking. Dat was gebleken uit
de gesprekken, die wij intussen gevoerd hadden. Toen
we één of twee vergaderingen met de gemeentebestu
ren in dat gebied gehouden hadden, hebben we ook ge
tracht nog Noordoost-Friesland hierbij te betrekken.
Daar liet men zich in eerste instantie vrij positief uit,
maar toen het aan de concrete uitwerking van de ge
gevens toe was, bleek men nog niet bereid te zijn,
direct met ons in zee te gaan op de basis, die nu neer
gelegd is in ons rapport. Dat wil niet zeggen, dat het
er niet van komt, maar we hebben het idee gekregen,
dat het waarschijnlijk gemakkelijker zou zijn na af
ronding van de zaak met Noordwest-Friesland met
Noordoost-Friesland om de tafeli te gaan zitten. Men
heeft niet gezegd: Het is voor eens en altijd van de
baan, maar: we zien op het ogenblik eigenlijk geen
kans op zo korte tijd met U mee te gaan op de voor
gestelde basis. We hadden intussen een half jaar ge
wacht op het antwoord van Noordoost-Friesland, maar
op een gegeven moment hebben we gezegd: Dan is
het toch maar beter verder te gaan zonder Noordoost-
Friesland; ze komen er t.z.t. wel op terug.
Zodoende zijn wij terecht gekomen in de situatie,
waarin wij U voorstellen op de basis van 1968 in een
bedrijf deel te nemen, waarbij zo'n 39.000 aansluitingen
worden ingebracht. We dachten, dat we daarmee in
de lijn handelden van het rapport, dat destijds door de
afd. Friesland van de P.v.d.A. is uitgebracht, dat zich
ook uitsprak voor een drietal regionale bedrijven. En
als we 106.000 aansluitingen door 3 delen, dan zitten
we met 39.000 aansluitingen toch wel boven de één
derde en we dachten ook, dat we, als we deze eerste
stap zetten, die thans de maximum haalbare is om uit
voering te geven aan het destijds door de Raad ge
nomen besluit, toch in dezen ook wel werken in de
richting van wat de Raad ons aan huiswerk opgege
ven heeft.
Dit als een kort historisch overzicht m.b.t. het over
leg, dat over deze zaak gepleegd is.
;Nu zegt de heer Knol: Met welke gemeenten zijn
deze besprekingen gevoerd? De eerste besprekingen
dus met de vier grote gemeenten, omdat we het gevoel
hadden, dat, zou aan deze zaak verder moeten worden
gewerkt, alereerst met die gemeenten tot overeenstem
ming gekomen zou moeten worden. We verwachtten
ook wel, dat de ernstigste bezwaren daar vandaan
zouden komen. Voor zover er nog van hulpverlening
tussen de vier grote gemeenten sprake kan zijn, moet
deze ook nu nog wel nagestreefd worden, maar, zoals
gezegd, er is van samenwerking met deze gemeenten
zeer weinig overgebleven.
De heer Knol heeft i.v.m. de waarborging van de
financiële belangen van de gemeente Leeuwarden (en
wel met het oog op de bij deelneming in de N.V. Fri-
gas in het rapport te verwachten winst voor 1972 van
f 1.287.000,gevraagd naar de prognose voor 1972
en volgende jaren van de uitkering aan de gemeente
Leeuwarden van de afdeling Gas van de Energiebe
drijven, als niet tot toetreding tot de N.V. Frigas
wordt overgegaan. We hebben destijds in het rapport
voor de middellange termijnplanning de winst voor
gaslevering gepland op f 1.270.000,dus dat ligt on
geveer in dezelfde lijn. We kunnen dus echt niet stel
len, dat de afwijkingen nu zo groot zijn. Er zijn wel
bepaalde nadelen aan de samenwerking verbonden,
maar die moeten ook niet overdreven worden.
Er zijn enkele nadelen en enkele voordelen die ik
wel even tegenover elkaar wil stellen. Een nadeel is,
dat in het gebied dat wij nu krijgen, de meteropneming
ten plattelande veel minder vlug kan gebeuren dan in
de stad, omdat de platelandsbevolking verspreid woont.
Een voordeel is, dat ten plattelande het verbruik per
aansluiting hoger is dan in de stad met de vele flats.
Dit geldt dus m.n. in de huishoudelijke sector. De on
derhoudskosten per aansluiting zijn lager, omdat de
netten op het platteland veel nieuwer zijn. Dit in te
genstelling met wat de heer J. de Jong beweerd heeft.
De bestratingskosten zijn op het platteland ook lager.
De Gasunie is over het algemeen t.a.v. het platteland
veel vrijgeviger m.b.t. de gasontvangstationsLeeu
warden heeft er één, Leeuwarderadeel vier.
In de stad levert het gas tegen grootverbruikersta-
rief de minste winst op; dat betreftt 45% van het
totale gasverbruik; blokverwarming levert nog minder
winst op, n.l. 2,6%, op basis van 1969. Dat zou op
basis van samenwerking ongeveer 50% kunnen zijn.
Wij hebben dus altijd een sector van 50%, die ons de
minste winst oplevert; de meeste winst zit in de huis
houdelijke aansluiting. Die verhouding is dus op het
platteland veel gunstiger. We hebben eigenlijk het idee,
dat de waarborgen, waar de Raad ons om gevraagd
heeft, redelijkerwijs aanwezig zijn bij de voorgestelde
samenwerking. We worden er financieel niet beter van,
maar in vergelijking met de prognose, die we destijds
gesteld hebben, hebben we het idee, dat de winstprog
nose bij het geïntegreerde bedrijf echt niet lager be
hoeft te zijn. We zouden dus niet met recht en reden
kunnen zeggen, dat we straks zullen gaan verliezen,
omdat we met anderen gaan samenwerken.
Het is ook niet een kwestie, die we enkel financieel
bekijken. Ik wil in dit verband de achtergrond van de
problematiek nog even duidelijk schetsen. We hebben
te maken met de Elektriciteitswet die op stapel staat
en waarvan wij een wetsontwerp aangeboden gekregen
hebben van de adviescommissie, die hiermee bezig ge
weest is. Dat wetsontwerp stelt, dat er op het moment,
dat het onderzoek gaande was, 111 elektriciteitsbedrij
ven in Nederland waren. Daarvan waren er 17 pro-
duktiebedrijven, welke 17 samen 73,15% van de hoe
veelheid elektriciteit produceerden en distribueerden.
Als men dan daarbij in aanmerking neemt, dat 10 dis
tributiebedrijven elk meer dan 0,75% van de totale
landelijke hoeveelheid elektriciteit afleveren, dan leve
ren 27 bedrijven van de 111 samen ruim 87% af. En
de rest, dus de 84 bedrijven, waartoe dat van Leeu
warden ook behoort, leveren de resterende 13%. Men
beluistert in het rapport van de commissie deze ten
dens: We moeten eigenlijk 24 distributierayons over
zien te houden. Er zijn dus al 27 bedrijven boven de
0,75% en wij zitten op 0,46%. U voelt dus wel, dat,
gezien deze ontwikkeling en aangenomen, dat dit wets
ontwerp straks aanvaard zal worden door de Tweede
Kamer enz., wij dan beneden de streep zitten.
Over het gas is nog geen rapport uitgebracht; dat
wordt binnen een half jaar, in elk geval dit jaar nog
wel verwacht. Er zijn 213 gasbedrijven en als men
uitgaat van de gedachte, die ten aanzien daarvan wel
eens eerder door de adviescommissie is geuit: „Wij
willen eigenlijk een 20 a 30 bedrijven overhouden", dan
zitten we in precies hetzelfde schuitje als bij de elek
triciteit. Dan zouden we ook hier beneden de streep
komen. Het kan best zijn, dat het nog wel 5 a 10 jaar
duurt voordat men op dat punt is aangeland, maar we
voelen toch wel, dat, als de tendens van het rapport
van de Adviescommissie concentratie elektriciteitsdis
tributie doorzet, er voor een Leeuwarder energiebedrijf
geen plaats zal kunnen zijn. We kunnen ons deze gang
van zaken op dit moment haast niet voorstellen, nu
het gasbedrijf zulke bijzonder goede resultaten heeft.
Maar dat houdt weer verband met het feit, dat we de
laatste jaren zo'n enorm grote gasafzet gehad hebben.
In 1963 hebben wij 10.720.000 m3 gas afgezet, in 1965
ruim 24.000.000, in 1967 ruim 48.000.000 en in 1969
ruim 110.000.000 m3. Bij zo'n enorme ontwikkeling ont
staat de situatie, dat de opbrengst de normale kosten
loonontwikkeling enz., met een vaak sterk explosief
karakter meer dan voldoende kan dekken, zodat we
dan goede winsten maken. Maar we zitten nu op 70%
van de theoretische topcapaciteit, dus de lijn, die tot
nog toe vrij snel omhoog gegaan is, gaat zo meteen
omlaag en dan krijgen we in de komende jaren de
situatie, waarbij de opbrengst van het gas niet meer
in die mate en tenslotte helemaal niet meer -de
stijgende exploitatiekosten kan dekken. En van
daar, dat wij op iets langere termijn gerekend ons
niet te zeer mogen vastklampen aan de opbrengstcij-
fers, die wij gelukkigerwijs de laatste jaren gekregen
hebben, die duidelijk goede resultaten lieten zien.
Ik wilde deze waarschuwing wel even laten horen,
omdat men zo spoedig geneigd is te denken in de rich
ting van: „Nu geven we hier zo'n prachtig bedrijf prijs;
dat is toch te gek om los te lopen." Ik bespeurde iets
van die teneur in het betoog van de heer De Jong.
Maar met alle begrip daarvoor het spreekt me er
gens wel aan zeg ik toch: De door mij geschetste
achtergrond moeten we terdege in de gaten houden.
Doen we dat niet en zouden we het maar op „het ram
melen van de pels" aan laten komen, totdat de lande
lijke overheid zou zeggen: U mag niet meer een eigen
energiebedrijf hebben, dan zouden we in een positie
zitten, waarin we maar zouden hebben af te wachten
wat het wordt. Dan zou ik liever met de opdracht
van de Raad voor ogen en attent op de ontwikkeling,
op de tendens van integratie en op de groei in de eco
nomie eieren voor mijn geld kiezen en zorgen er op
tijd bij te zijn. (De heer J. de Jong: Het verhaal van
de Wethouder is wel erg mooi, maar ik dacht, dat hij
verschrikkelijk veel uit zijn duim zuigt. Er is geen
sterveling, die hier vandaag aan de dag iets van kan
zeggen.) (De Voorzitter: U krijgt in tweede instantie
alle gelegenheid hierop in te gaan, mijnheer De Jong.)
Ik dacht, dat ik een verhaal gehouden had, dat niet
uit mijn duim gezogen is, maar dat steunt op concrete
cijfergegevens en ook op gegevens uit het Rapport van
de Adviescommissie concentratie elektriciteitsdistribu
tie, dat verkrijgbaar is en dat de heer De Jong ook zou
kunnen inzien. De Studiecommissie Gasvoorziening
"Noordwest-Friesland heeft in haar rapport ook de Com
missie Van Dam-Van Isselt (de Adviescommissie con
centratie gasdistributie) geciteerd, zodat men kan we
ten welke opdracht deze gekregen heeft en waar deze
moe bezig is. En dit ligt in dezelfde lijn. Ik zou nog
een derde rapport kunnen aanhalen: het rapport van
de P.v.d.A. omtrent de gasvoorziening. In dat rapport,
ook al een jaar of 5, 6 oud, wordt toch ook gezegd,
dat een bedrijf eigenlijk wel minstens 30.000 aansluitin
gen moet omvatten, wil men redelijk bij de tijd blijven.
En als ik daarbij nog in aanmerking neem, dat de
schaalvergroting zich sindsdien heeft voortgezet, dan
is mijn verhaal toch echt niet uit de duim gezogen,
maar stellig wel te verkopen. (De heer Vellenga: Zoudt
U niet een rapport van de V.V.D. kunnen citeren om
het de heer De Jong wat duidelijker te maken?) Ik zou
eigenlijk de heer De Jong willen vragen: Leest U nog
eens wat de heer B. P. van der Veen in 1965 in de raads
zitting, die tot 2, 3 uur 's nachts duurde, gezegd heeft.
Als ik dat goed op mij laat inwerken, dan zegt dat mij
meer dan tien rapporten. Dat klopt precies met wat de
heer De Jong hier stelt. Maar ik geloof, dat ik mag stel
len, dat dat puur negatief was. (De heer Vellenga: Dat
was dan ook na twaalven.) (De Voorzitter: Maar het
is nu helaas voor twaalven.) (Gelach)
Ik heb de behoefte gehad tegenover de toch wel ne
gatieve instelling van de heer De Jong een aantal ar
gumenten te plaatsen. Ik ben hem overigens dankbaar
voor zijn waardering voor het vele werk, dat de studie
commissie voor deze zaak gedaan heeft. Op zijn vraag:
Zijn tegenvallers hier uitgesloten?, antwoord ik: On
getwijfeld zullen er tegenvallers komen. Die krijgen we
zowel met een geïntegreerd bedrijf als met het indivi
duele bedrijf van Leeuwarden. Dat moeten we ons goed
realiseren. We zullen de juiste vergelijking moeten trek
ken. Als we vandaag-de-dag de bedrijven in Noordwest-
Friesland, die in een nog veel ongunstiger situatie ver
keren dan Leeuwarden, in de steek laten want zo
zou het min of meer zijn dan zouden die bedrijven
in de conceptie, die ik zojuist geschetst heb, helemaal
te klein zijn om te kunnen voortbestaan. Wat zou dat
gebied dan moeten gaan doen? Dat zou toch nog aan
sluiting moeten gaan zoeken en stel, dat men daar zou
zeggen: „Nu Leeuwarden ons in de steek heeft gelaten,
zoeken we aansluiting bij Noordoost-Friesland." Dat
zou tot gevolg hebben Noordoost-Friesland heeft nu
24.000 aansluitingen dat men dan met elkaar on
36.000 aansluitingen komt. Maar wij zouden op 30.000
blijven. M.a.w.: dan zou Leeuwarden in moeilijkheden
geraken. Wij zouden dan niet aan een aantal van 50.000
aansluitingen toe komen, een aantal, dat de Commissie-
Van Dam-Van Isselt toch wel als noodzakelijk heeft