13 12 bedragen terug te betalen, die in de stukken voorko men? Zal men daar een obligatielening voor sluiten daar moet dan ook rente voor betaald worden en weegt liet voordeel van het een wel tegen het na deel van het ander op? Dit is dus gewoon een stukje informatie, dat U mij zoudt kunnen geven, want daar zal men zich wel op bezonnen hebben. Vervolgens deze vraag. In de statuten, onder art. 21, lid 1, onder f, wordt voorgesteld, dat aan de commis sarissen wordt opgedragen het rechtspositiereglement vast te stellen, behoudens delegatie aan de directeur. Nu heb ik gewoon het idee, dat zoiets niet aan de di recteur gedelegeerd moet worden; een rechtspositie reglement moet m.i. vastgesteld worden door meer per sonen dan de directeur. Ik zou het daarom op prijs stellen en ik weet meerderen mèt mij, alleen zij hebben tot nog toe vergeten het te zeggen dat die delegatie niet aan de directeur wordt verleend. De heer Heidinga: Als de motie van de P.v.d.A.-P.P.R. en de andere ondertekenaren in stemming komt, dan zal ik daar tegen stemmen. Mocht het voorstel van B. en W. in stemming komen, dan hoop ik, dat U mij de gelegenheid wilt geven voor een stemverklaring, want ik ben ook tegen dat voorstel. Ik vind echter wat in de motie wordt gesteld niet de weg. Als men deze methode moet gebruiken om de zaak in de doof pot te krijgen, dan is dat toch echt beneden mijn stand. (De heer Vellenga: Er is hier geen sprake van in de doofpot stoppen.) Ik ben hierop tegen, want op deze manier gaat het voorstel van B. en W. de vernieling in. Zonder meer. En ik leen mij er niet voor om langs een omweg dit te bereiken. De Voorzitter: Nu ik constateer, dat niemand meer het woord verlangt, stel ik voor, dat we een beetje vroeg nu meteen, het is nu 10 uur de tweede koffiepauze houden. Dan gaan we straks in snel tempo de rest van de agenda afhandelen. De Voorzitter heropent, om 22.45 uur, de vergadering. De heer Engels: Het College heeft zich beraden dat heeft enige tijd gekost en in die tijd heb ik mij met mijn fractie ook beraden. Overwegende, dat het voorstel van de P.v.d.A.-P.P.R. c.s. dreigt te wor den aangenomen overwegende, dat dit het grote na deel heeft, dat de combinatie Noordwest-Friesland in de lucht komt te hangen en geen enkele termijn heeft, waarop ze enige zekerheid heeft; overwegende, dat dat wel eens tot gevolg kan hebben, dat ze zou kunnen gaan praten bijv. met Dokkum en combinatie en dat Leeuwarden dan wel eens in een heel vervelende po sitie zou kunnen worden gemanoeuvreerd; tenslotte overwegende, dat een zoveel mogelijk eenstemmige uit spraak van de Raad toch wel van belang zou zijn, zijn wij bereid het voorstel van P.v.d.A.-P.P.R. c.s. te steu nen, indien men daaraan een datum zou willen verbin den (een uiterlijke termijn), laat ik zeggen 1 januari 1972. Als dus vast staat, dat men vóór 1 januari 1972 dat is acht maanden na deze - uit sluitsel kan geven over het overleg met andere ge meenten en met G.S., dan zijn wij bereid het voorstel van uitstel te steunen, in het vertrouwen, dat het, als het dan weer terugkomt, nog zin heeft ook voor Fra- neker, Harlingen enz. Indien het langer moet duren dan 1 januari 1972, dan brengt dat voor ons de aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid met zich mee, dat er voor Noordwest-Friesland een te lange tijd ver loopt en dan zullen wij tegen het voorstel stemmen. De Voorzitter: Dat betekent dus mag ik het zo interpreteren dat, als in deze motie een termijn van nu tot 1 januari 1972 wordt genoemd, wij dus vóór 1 januari a.s. in ieder geval bij de Raad terug moeten komen met dit geval en dat vóór 1 januari dan gega randeerd een nieuwe discussie in deze Raad moet plaats hebben, ongeacht wat het resultaat van ons overleg zou zijn. Mag ik dan vragen, voordat wij ant woord geven, of de indieners van de motie eventueel bereid zijn, een datum van 1 januari 1972 in die motie te aanvaarden? Of moeten we de vergadering dan nu opnieuw schorsen? De heer Knol: Het hangt natuurlijk van U af, of U in die tussentijd tot 1 januari 1972 overleg kunt plegen op een dusdanige wijze, dat het ook een goed overleg is. Ik zie dat wat donker in, want eerst gaat de vakantie al van die tijd af. De Voorzitter: Maar dat is een ander punt. Wij kunnen het natuurlijk alleen maar proberen. Als een termijn van drie weken zou worden gesteld, dan zou het nooit kunnen. Of wij er in slagen op de genoemde datum: 1 januari 1972, resultaat te bereiken, is punt twee. Maar vóór 1 januari moet het natuurlijk wel mogelijk zijn voldoende overleg te plegen en met een rapport in de Raad te komen. U kunt ons echter nooit om een positief resultaat vragen. Maar wij kunnen v/el ons best doen om er zoveel mogelijk van te maken. De heer Knol: Wij hadden zonder meer verwacht, dat U het zo snel mogelijk zoudt doen en daarom wil de ik geen datum aan de motie verbinden. De Voorzitter: Mijn vraag is dus want dan ko men wij verder: Zijn de vier indieners van de motie bereid al of niet de datum te aanvaarden? Dan kun nen wij daarop reageren. De heer Vellenga: Ik dacht, mijnheer de Voorzitter, dat het op prijs gesteld zou worden eerst het ant woord van het College af te wachten, omdat daaruit ook een bepaalde gezindheid kan blijken, die mede van invloed kan zijn op het tempo van de te voeren onder handelingen. En ik dacht, dat het voorstel van de heer Engels, dat ons wat rauwelings bereikt, toch wel enige overweging verdient. En al luisterend naar Uw uiteenzetting, zouden wij beter ons standpunt kunnen bepalen. Mevr. Woudstra-PeeneWij zijn in ieder geval voor het inbouwen van een termijn. Als het kan, moet je de zaak groot opzetten, maar het mag niet al te lang duren. De Voorzitter: Dus U, als een der indieners van de motie, zoudt wel bereid zijn die datum van 1 januari 1972 erin te brengen? (Mevr. Woudstra-Peene: Ja.) En hoe denken de andere indieners van de motie erover De heer J. de Jong: Zelfs als ik zou aannemen, dat een nieuw rapport tot stand kwam, kan ik mij voorstellen, dat een termijn van nu tot 1 januari 1972 te kort is. Ik ben er een voorstander van, dat deze zaak snel wordt aangepakt. De Voorzitter: Dus U bent niet bereid de datum van 1 januari 1972 te aanvaarden? De heer J. de Jong: Ik dacht, dat de termijn te kort is. Ik wacht mèt de heer Vellenga af, hoe het College er tegenover staat. De heer Hovinga: Ik ben wel bereid deze datum in de motie te aanvaarden. De Voorzitter: Nu kunnen wij als College natuur lijk wel een verhaal afsteken, maar ik dacht, dat het van belang is, dat wij U van onze kant laten weten, of de vorm van de motie voor ons aanvaardbaar zou zijn met de datum van 1 januari 1972. Ik ben gedwon gen toch enkele ogenblikken de vergadering te schor sen, want ik moet even met mijn collega's overleggen. Ik zelf kan U direct geen antwoord geven. De Voorzitter schorst, om 22.50 uur, de vergadering. De Voorzitter heropent, om 22.55 uur, de vergadering. De Voorzitter: Dames en heren, ik kan U mede delen, dat het College unaniem van mening is, dat de vorm van de motie voor ons wel aanvaardbaar is als daar de datum van 1 januri 1972 in wordt opgenomen, want het betekent, dat wij ook tegen Noordwest-Fries land duidelijk kunnen zeggen: Wij laten U niet in de mist zitten; van de Raad van Leeuwarden komt er vóór 1 januari a.s. een uitspraak. En ondertussen trach ten wij natuurlijk na te gaan wat hier in zit, of ver dere verbanden te realiseren zijn en daarover zullen wij dan de Raad vóór 1 januari a.s. informeren. Noord west-Friesland mag het misschien jammer vinden, dat er nu geen beslissing is genomen, maar er is hiermee toch wel duidelijk aangegeven, dat er van geen afwij zing sprake is en dat we met elkaar een moedige po ging zullen doen voor de zaak nog een breder verband te zoeken. Daar wil ook het College graag achter staan. Kunt U ermee instemmen, dat wij op deze wijze de motie aanvaarden? Of moet er nog gestemd worden? Niemand vraagt stemming. Dan is de zaak aldus af gehandeld. De heren W. S. P. P. de Leeuw, Ir. C. B. van Ardenne en G. Fuykschot verlaten de vergadering. Punt 18 (bijlage no. 169). Mevr. Visser-van den Bos: Ik zou even willen zeg gen, dat ik grote waardering heb voor de wijze waarop het College zich hier beraden heeft t.a.v. de gezins zorginstellingen en dat het besloten heeft, ondanks de gewijzigde subsidieregeling van het Rijk, deze instel lingen toch te helpen. De heer Heetla (weth.)Namens het College zeg ik mevr. Visser hartelijk dank voor haar woorden van erkentelijkheid. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 19 (bijlage no. 171). De heer Vellenga: Bij het vorige debat is geconsta teerd, dat de zaak van de gasvoorziening zo'n jaar of vijf, zes geleden ook in deze Raad is behandeld. De termijn is wat het stadhuisplan betreft korter, maar toch wel op drie jaar te stellen. Een jaar of drie ge leden hebben wij in de Raad in andere samenstelling met een College ook in andere samenstelling over het hele stadhuisvraagstuk gediscussieerd. Ik zal die discussie niet oprakelen; ik geloof, dat dat alleen maar tijd ver morsen zou zijn. Een aantal stellingen en uitgangspun ten van toen zijn ook in rapporten vastgelegd. Er was destijds een meerderheid in het College die zei: Als het enigszins mogelijk is, moet het stadhuis op deze plaats gehandhaafd blijven. Er was en is een minderheid die de voorkeur zou geven aan vestiging van het stadhuis in de omgeving van het Rengerspark. Een aantal an dere plaatsen zijn ook wel ter discussie gesteld, maar zijn langzaam maar zeker, althans vanuit de Raad, af gewezen op verschillende motieven. De stadhuiscommissie heeft in meerderheid zich nu ook verklaard heel duidelijk en wat die verklaring betreft eigenlijk unaniem voor het zo mogelijk blij vend situeren van het stadhuis op de huidige plaats. Daarbij hebben natuurlijk overwegingen van historie, traditie en gewenning een rol gespeeld. Het is heel duidelijk, dat het bestaande stadhuis, het gebouw waarin wij ons nu bevinden, een heel duidelijk gegeven is in dit geheel. Daarvan uitgaande in alle betekenissen van het woord uitgaande zou je er dus aan moeten denken dit bestaande stadhuis, hetzij uit te breiden met vleugels, hetzij te omringen met bepaalde gebou wen. Nu gaat het er dus om welke functies je toekent aan zo'n stadhuiscomplex. Het is een zaak van huis vesting van het bestuur en het ambtelijke apparaat; het heeft ook heel duidelijk een functie t.o.v. het pu bliek, de burgers die hier voor verschillende zaken naar toe moeten; huwelijken worden er voltrokken en het is ook een ontmoetingsplaats omdat hier tal van besprekingen en vergaderingen plaats vinden, de laat ste jaren zelfs in toenemende mate. Het handhaven van het stadhuis op deze plaats schijnt dus veel voor te hebben, ook als je denkt aan het oppeppen van dit gedeelte van onze binnenstad. Daarvan uitgaande roept dat aan de andere kant een aantal vragen op, waarop wij moeten proberen vanavond althans in principe een antwoord te geven. De mensen die er altijd al voor geporteerd waren een stadhuiscomplex op deze plaats te doen verrijzen, waren natuurlijk in genomen met de mogelijkheden die zijn ontstaan door het vrijkomen van het Hof, het Paleis of hoe je dat gebouw ook maar zou willen noemen. Destijds, aan het einde van de discussie een jaar of drie geleden, was er al gespeeld met de mogelijkheid aan de noord westkant van Hofplein en Raadhuisplein bepaalde voor zieningen te treffen. Daarvan uitgaande ligt dus nu een bepaalde constructie van de stadhuiscommissie en van Uw College voor ons om te denken aan het stad huis, al dan niet inclusief het oude gebouw van de Hoofdwacht mijn fractie zegt inclusief plus het Paleis, plus d'Ojevaer, plus de raadhuispleinpanden als ik die zo zou mogen noemen. Wij hebben meer moeite en ik hecht er aan om in het begin van mijn betoog dat punt al aan te snijden omdat het consequenties heeft voor de rest van het geen ik ga zeggen met de derde conclusie die deze Raad vanavond zou moeten trekken. Die conclusie gaat n.l. over het afbreken van gebouwen tussen Grote Hoogstraat en St. Jacobsstraat. Wij zouden ons er in kunnen vinden, dat, als dat nodig is, het gebouw van het Kadaster afgebroken wordt. Wij hebben meer moeite met het afbreken van de andere panden, deels in de St. Jacobsstraat, deels in de Grote Hoogstraat gelegen. Wij vragen ons af, of wij de middenstanders in beide straten echt een dienst bewijzen maar ook breder gezien het hele functioneren van deze straten een dienst bewijzen - door zo rigoreus die panden te gaan afbreken. Wij dachten, dat het de moeite waard zou zijn, dat Uw College nog eens in overleg treedt met de organen van de middenstand die daartoe het eerst geroepen zijn en mogelijk ook met de betrokken winkeliersverenigingen St. Jacobsstraat èn Grote Hoog straat met de laatste vereniging is tot ongenoegen van deze mensen tot nu toe weinig of geen overleg gevoerd overleg gaat plegen om te weten te komen hoe zij tegenover deze zaak staan. Als het mogelijk zou zijn deze panden te handhaven en een duidelijke middenstandsfunctie te hergeven of te laten behouden, dachten wij, dat dat het geheel ten goede komt. Het aanzien van die straten zal het ook stellig dienen. Wij kunnen ons voorstellen, dat, als wij ervan uitgaan, dat dat zou lukken, het gebouw van het Kadaster zal wor den afgebroken en dat de vrijkomende ruimte voorlo pig als parkeerterrein wordt aangewezen. Maar dat is dan voor ons een voorlopige conclusie omdat wij de vraag van blijvend openlaten of later bebouwen zouden willen voorlegen aan de mensen die zich gaan bezig houden met het structuurplan voor de binnenstad. Onze eerste keuze voor bebouwing is dan vast en zeker niet een eventuele dependance van het stadhuis van hieruit gezien aan de overkant van de St. Jacobsstraat. Dat is iets wat wij pas in allerlaatste instantie zouden begeren. Daar zouden wij bij voorbaat niet vanuit wil len gaan. Wij kunnen ons daar wel kantoorruimte voorstellen, mogelijk met een onderlaag van winkels, om tegemoet te komen aan de dingen die ik zopas heb genoemd. Zelfs is in onze kring wel gedacht aan de mogelijkheid maar dat is natuurlijk ook een kwestie van oppervlakte en bouwlagen hier het ge bouw van de Openbare Leeszaaal en Bibliotheek te gaan vestigen, zo mogelijk ook weer op een onderlaag van winkels. Maar dat betekent dus afgezien van de bespiege lingen waar ik nu even mee bezig was dat conclusie 3 door onze fractie niet zonder meer kan worden on derschreven. Wanneer ik deze dingen zo naar voren breng, komt dat vanuit ons uitgangspunt, dat wij het beloop èn van de St. Jacobssstraat èn van de Grote Hoogstraat ongewijzigd zouden willen laten. Ook de breedte, ook het profiel van deze straten willen wij onaangetast laten, omdat het wezenlijke aders zijn in dit deel van de binnenstad. Wij zijn van mening, dat je de functies daarbij, en aan de eisen van de tijd, moet gaan aan passen. Dat betekent ook, dat wij van mening zijn, dat het hele bebouwingsblok zo U wilt de hele formatie van zaken en winkels tussen Gouvemeursplein, Klokstraat en Klokplein in tact gelaten moet worden. Hetzelfde geldt voor het bebouwingsblok tussen Auckamastraatje en Maria Annastraatje en zo U wilt ook tussen Raadhuisplein en Nieuwestad. Wij zou den ons zelfs kunnen voorstellen, dat je nog een leuk straatje gaat maken tussen het Herenwaltje en de Weerd om met bepaalde lussen en slingers te kunnen werken in dit deel van de binnenstad, in het verlengde van de Klokstraat en het Maria Annastraatje, omdat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 8