13
gemeenten dan ook niet verder gaan dan 25% van
datzelfde bedrag. Maar liet is een correctie op de alge
mene regeling, dat de gemeenten 25% van de gemid
delde kosten per kind betalen en de ziekenfondsen
75%. Alleen wanneer er moeilijkheden zouden komen
met de ziekenfondsen, kan deze bepaling worden toe
gepast. Maar de praktijk heeft tot nu toe uitgewezen,
dat de bedragen, die deze stichting in rekening heeft
gebracht en die ze ook nu in rekening zal moeten
brengen, aanmerkelijk beneden het bedrag blijven, dat
de Centrale Raad voor de Tandheelkunde als richtbe
drag aanhoudt. Ik dacht, dat dat in de buurt van
f 35,of f 36,lag. De ziekenfondsen hebben zich
dus veilig gesteld door te zeggen: „We doen niet meer
dan 75% van een bepaald, elk jaar vast te stellen,
maximum." En dan vinden wij, dat de gemeenten zich
dan ook veilig moeten stellen, voor wat hun aandeel
betreft. Ik weet niet, of dat voor de particulieren,
waarover de heer Schaafsma het had, wel helemaal
opgaat. Hij stelt deze mogelijkheid: Het bedrag van
de particulieren is in een bepaald geval hoger geraamd
dan achteraf de werkelijke kosten zullen blijken te
zijn. In het geval van de zeer ongunstige ziekenfonds
situatie want dan pas speeit dit gaan de ge
meenten ook niet verder dan 25%, en een derde van net
ziekenfondsbedrag, en dat zou minder kunnen zijn dan
het kwart van het bedrag, dat de particulier in re
kening gebracht is. Blijft open natuurlijk, dat een vol
gend jaar zo is altijd met de particuliere tarieven
gemanipuleerd rekening wordt gehouden met het
te veel betaalde, door dus dat jaar een klein beetje
beneden dat bedrag te ramen. Wanneer dan inderdaad
het bedrag van de gemiddelde kosten wordt aange
houden, zal er na verloop van tijd van een nivellering
sprake zijn. Ik geef toe, dat het zich kan voordoen
maar dat heb je altijd met tarieven dat de cor
rectie, die een volgend jaar op een bedrag, dat een
particulier in rekening is gebracht, wordt aangebracht,
niet meer precies ten goede komt aan al die mensen,
die het jaar daarvoor het hogere bedrag hebben be
taald. Dat is een situatie, die t.a.v. tarieven van bijv.
verpleeghuizen ook veelvuldig voorkomt.
Ik herhaal: Ik dacht, dat je H en I moet lezen tegen
B; ze vormen een correctie op B.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 37 (bijlage no. 270).
De hear Hemstra: Op dit stik fan saken soe ik
graech hwat neijere ynformaesje hawwe wolle. Wy
kinne n.l. wol in moai forhael tusken de stikken smite,
mar it docht bliken, dat allinnich de lanboukoöperaes-
jes en de slachthuzen natuerlik foar in twadde
merkdei portearre binne. It liket my ta nei ynfor
maesje dat de Bond van Friese Veehandelaren hjir
krekt hiel oars tsjinoer stiet.
En hwat dogge wy yn de takomst mei Snits? Nou
kinne wy wol tinke: Snits draeit noch wol in pear jier
troch, mar it is natuerlik in feit, dat Snits diels op-
'skreaun is.
Ik fyn de opmerking dy't Grins makke hat, ek tige
torjocht. Dy skriuwt n.l., dat it him tige forwündere
hat. Ik bin forbaesd, dat soks nou al sa gau yn de
stikken stiet. Ik soe fan de Wethalder hjir graech hwat
mear düdlikheit oer hawwe wolle. De üntjowing fan de
féhannel is tsjintwurdich sa, dat dy net mear nei de
merk ta groeit; dy hannel giet hjoed-de-dei mear tus
ken féhanneler en boer. Ik bin miskien in bytsje pessi-
mistysk, mar ik tocht, dat wy üs yn de kommende tiid
noch wolris de fraech stelle sille: Hoe kinne wy üs iene
dei yn 'e wike aenst noch yn stan halde?
Mevr. Dijkstra-BethlehemN.a.v. de raadsbrief be
treffende het instellen van een tweede veemarktdag zou
ik in de eerste plaats een paar volgens mij tegenstrij
dige zaken aan de orde willen stellen.
B. en W. zeggen in dit stuk, dat het mede aan hun
initiatief te danken is, dat een beslissing over een
tweede veemarktdag in Utrecht en 's-Hertogenbosch
is aangehouden. En zij geven vervolgens als hun me
ning te kennen, dat beslissingen over het instellen van
nieuwe veemarktdagen niet incidenteel mogen worden
genomen. Zonder meer echter stellen zij de Raad voor,
het besluit te nemen tot het instellen van een tweede
veemarktdag en wel op dinsdag. Uit dit stuk blijkt, dat
er alleen overleg is geweest met B. en W. van Sneek,
waarbij volgens mij Uw College kon weten, dat bij dit
gemeentebestuur bezwaren zouden bestaan. En dit over
leg heeft dus plaats gevonden onder het motto: „Wij
doen het toch." Buiten Sneek zijn er echter nog markt
dagen op dinsdag in Purmerend, Doetinchem en Gro
ningen en uit de brief van Groningen, die nu voor ons
ligt, blijkt, dat Uw College ook in generlei zin met
o.a. Groningen via de bestuurlijke organisaties of an
deren overleg gepleegd heeft, dit in tegenstelling met
Uw eigen mening, dat tot het instellen van nieuwe
veemarktdagen niet incidenteel mag worden besloten.
Reeds bij het vluchtig lezen van deze raadsbrief rij
zen er bij mij nog meer vragen, o.a. inzake het trans
port, de markt op dinsdag, het standpunt van de Bond
van Veehandelaren en het uitgebreide nadere overleg.
Het is mij en het zal bij meerdere raadsleden even
eens het geval zijn onmogelijk de vragen, welke de
brief van Groningen oproept, in zo'n korte tijd te
bezien. Ik zou Uw College daarom in overweging willen
geven dit punt tot een nadere datum aan te houden
om de raadsleden voldoende gelegenheid te geven een
weloverwogen besluit te nemen.
De heer Wiersma: Wat door de heer Hemstra naar
voren is gebracht n.a.v. de instelling van een tweede
marktdag kan ik ten dele onderschrijven. Als lid van
de Commissie voor het Marktwezen en het Slachthuis
heb ik aan de discussies over deze zaak in de com
missie deelgenomen. En het is niet zo heel lang gele
den, dat wij ergens in de Frieslandhal hebben mogen
horen van diverse lieden, die verschillende groeperingen
vertegenwoordigden, hoe men daar dacht over het in
stellen van een tweede veemarktdag op dinsdag, zoals
het hier gesteld is. Men kwam er op die avond, dacht
ik, niet helemaal uit. Er waren vertegenwoor
digers uit de kringen van de slachthuizen, men
sen dus, die vee kopen om het te slachten en dan te
exporteren, maar er waren ook vertegenwoordigers van
de veehandel en deze laatsten waren beslist niet voor
zo'n tweede veemarktdag geporteerd, althans voor een
groot gedeelte, en voerden daar goede en, naar ik
dacht, duidelijke bezwaren tegen aan. Op die avond
hebben wij ons dan ook afgevraagd, voor zover wij
daar als leden van die commissie aanwezig waren, of
wij zonder meer mee zouden kunnen gaan, wanneer
het instellen van een tweede veemarktdag ter sprake zou
komen in deze commissie en wij hebben tijdens de
vergadering van die commissie dan ook het nodige
erover gezegd, o.a., dat er overleg gepleegd zou moe
ten worden met het Gemeentebestuur van Sneek. Over
Groningen is niet gesproken. Groningen begint er nu
zelf over. Ik til niet zo zwaar aan de marktdag in
Sneek, omdat die dat is ook wel duidelijk gebleken
uit de discussies, die erover geweest zijn, een geheel
ander karakter heeft. De markt op zich heeft niet
zoveel te maken met de markt van Leeuwarden.
Wat de markt in Groningen betreft, ik kan mij voor
stellen, dat ook het Gemeentebestuur van Groningen
wel eens over de streep gaat door niet altijd overleg
te plegen over een aantal zaken, die Groningen aan
belangen en waarin Leeuwarden ook wel een belang
rijke bijdrage zou kunnen leveren of eens gehoord zou
kunnen worden. Ik geloof niet, dat we ook daar zo
bijzonder zwaar aan moeten tillen. Ik dacht, dat het
enige vrij grote bezwaar, dat aangevoerd wordt door
de veehandel, ons een klein beetje moet doen remmen
in deze zaak. En die rem zou ik er wat op willen zet
ten door even in te haken op wat op blz. 2 van de
raadsbrief staat, n.l. „Ook de Commissie van advies
voor het Marktwezen en het Slachthuis deelt onze me
ning, dat de instelling van een tweede veemarktdag
noodzakelijk is." Wij hebben echter niet gesteld, dat
het instellen van een tweede veemarktdag noodzake
lijk is. We hebben wel gezegd, dat we eraan mee zou
den willen werken en dat we het ook wenselijk zou
den vinden, wanneer alle partners, die hiermee te ma
ken hebben en m.n. diegenen, die ervoor moeten zor
gen, dat het vee op de markt komt, gehoord zouden
worden. En ik dacht, dat de veehandel een zeer be
langrijke partner is. De ontwikkeling op het gebied
van de veehandel is m.i. zo, dat bepaalde veehandela
ren, die vee kopen, maar dat ook weer verkopen, dit
lang niet altijd doen via de markt. Ze zijn zelfs in
staat, vooral om de transportkosten en ook de tarie
ven van de markt ontlopen, dit vee gewoon recht
streeks bij hun klanten te brengen. Die veehandel is
dus toch wel bijzonder belangrijk. Ik zou daarom een
klein voorstel bij U willen indienen. In het besluit dat
volgt op de raadsbrief, staat o.a. in het derde lid: ,,te
bepalen, dat Burgemeester en Wethouders het tijdstip
vaststellen, waarop dit besluit in werking treedt." Ik
zou de woorden „Burgemeester en Wethouders" gaarne
vervangen zien door „de Gemeenteraad". Dan krijgen
wij als Gemeenteraad alsnog de kans daarover te
spreken.
Ik ben het beslist niet met mevr. Dijkstra eens, wier
woorden de indruk wekken, als zou zeer binnenkort die
tweede marktdag al in werking treden. Ik geloof, dat
die bedoeling helemaal niet uit de raadsbrief spreekt.
De ontwikkelingen zullen gevolgd moeten worden. We
zouden daar als Raad over kunnen praten en we zou
den misschien een beetje meer de gelegenheid moeten
krijgen dit in de commissie nog eens aan de orde te
stellen. Want wij hebben in de commissie nimmer het
verslag gehoord of gekregen van de discussies, die
gehouden zijn met het Gemeentebestuur van Sneek en
daar hadden wij toch zeer nadrukkelijk op aangedron
gen. Ik zou het volgende voorstel willen indienen:
„De Raad, op 16-8-1971 in vergadering bijeen; be
sluit: in de bepaling van lid III van het besluit m.b.t.
een 2e marktdag de woorden „Burgemeester en Wet
houders" te vervangen door „de Gemeenteraad"."
Het voorstel is mede-ondertekend door de heer
Eijgelaar.
De heer J. de Jong: Ik behoef aan wat de heer
Wiersma hier heeft gesteld ook als commissielid weinig
toe te voegen. Alleen, ik dacht, dat deze raadsbrief een
heel ander doel had, n.l., dat wij in Den, Haag een claim
kunnen leggen op een eventuele tweede marktdag en
dat de veemarktkalender in gezamenlijk overleg (lan
delijk dus), zodanig zal worden vastgesteld. Ik dacht,
dat dit eigenlijk de gehele trend is geweest van het
overleg in de commissie. Vandaar, dat ik dus even
vreemd ophoorde van mijn mede-commissieleden, die
dit uit de raadsbrief anders lezen. Ik wil wel graag
onderstrepen wat de heer Wiersma hier zegt. Ik zou
ook willen, dat in plaats van dat Burgemeester en Wet
houders op een bepaald moment vaststellen wanneer
dit besluit in werking treedt (dus wanneer de vee
marktkalender landelijk zal aangeven, dat Leeuwarden
de kans krijgt voor die tweede aag), het de Raad is,
die het besluit neemt.
De Voorzitter: Heeft de heer Wiersma nog behoef
te daar even op in te haken
De heer Wiersma: Ja, ik zou wel even willen reage
ren op wat de heer De Jong heeft gezegd. Ik ben ter
zake misschien wel een beetje in gebreke gebleven,
maar het is beslist niet mijn bedoeling geweest te
stellen, dat de tweede marktdag niet ingesteld zou
moeten worden. Ik geloof zelfs, dat we er bijzonder
goed aan doen om, zoals U het stelt in het eerste ar
tikel, de marktdagen vast te leggen „op dinsdag en
vrijdag". Ik stel het noemen van twee dagen wel op
prijs, want dan is de Raad toch altijd nog in staat om
„dinsdag en vrijdag" te wijzigen, wanneer de ontwik
kelingen nog eens zodanig zouden zijn, dat we helemaal
van de vrijdag moeten afstappen en bijv. naar de don
derdag moeten gaan.
De heer De Vries: Ik wilde nog graag een informa
tie van de Wethouder. De heer J. de Jong heeft net
gesteld dat het er niet om gaat, dat een tweede markt
dag definitief doorgaat, maar dat het een kwestie van
open overleg is en dat de agenda nationaal wordt vast
gesteld. Akkoord. Maar laten we eens aannemen, dat
het overleg Leeuwarden een andere dag aanbiedt. Hoe
staan B. en W. dan tegenover de maandag en de
woensdag
De heer De Jong (weth.)Misschien is het het beste
ter beantwoording van de vragen, die de heer Hem
stra heeft gesteld de teneur van de raadsbrief, waar
de heer De Jong het ook over gehad heeft, nog even
duidelijk te schetsen. Wij zijn met de veemarktkalender
in aanraking gekomen, omdat Utrecht en Den Bosch
op een gegeven moment getracht hebben uitbreiding
van het aantal marktdaggen te verkrijgen. Rotterdam
zou zijn slachtveemarkt liquideren per 1 januari 1974.
's-Hertogenbosch vroeg de diverse betrokken gemeen
ten: Wilt U eraan meewerken, dat wij een tweede en
een derde veemarktdag kunnen krijgen op maandag en
dinsdag? En Utrecht vroeg hetzelfde. Van onze kant
is daarop gezegd: Is het dan niet beter dit in landelijk
verband eens te bespreken Er is toen door de Ge
meentebesturen van de steden met de grootste vee
markten zo'n 10 of 12; daar waren Groningen en
Sneek ook bij overleg gepleegd in Den Haag. Toen
kon ieder zijn zegje zeggen en dat is ook van onze
kant gebeurd. We hebben daar afgesproken over onge
veer een jaar in september 1971 weer bijelkaar te
komen, als wij gehoord zouden hebben, hoe deze zaak
eigenlijk ligt. Zijn er dan wensen en verlangens, dan
kunnen die op tafel gelegd worden. Dit wisten Sneek
en Groningen ook. Van een geheime bespreking was
dus geen sprake.
Wij hebben deze zaak hier toen aan de orde gesteld
in breed verband, bij al degenen, die er, wat hun werk
enz. betreft, bij betrokken zijn. Die bijeenkomst heeft
in de Frieslandhal plaats gevonden. De Burgemeester
heeft een duidelijke uiteenzetting gegeven m.n. over
de structurele achtergrond m.b.t. de landelijke ontwik
keling van het veemarktwezen. En daarbij heeft hij dus
gesteld: Wat wij nu hebben, dat houden we zo niet. Er
is hier sprake van een stuk ontwikkeling, waarbij we
duidelijk zien, dat de tendens van concentratie zich
verder doorzet en dat we er rekening mee moeten hou
den, dat we op iets langere termijn met wijzigingen in
de veemarktkalender te maken krijgen. Wij zullen er
verstandig aan doen ons daar goed op te bezinnen.
Deze kenschetsing van het standpunt van Leeuwarden
is op zichzelf niet aangevochten door de diverse spre
kers. Er is wel gezegd, m.n. van de kant van de vee
handel: U zegt dat allemaal wel en we zullen direct
het argument niet kunnen ontzenuwen, dat die ont
wikkeling er is, maar we hebben wel ernstige bezwaren
om op dit moment zo'n tweede marktdag in te stellen.
Die bezwaren heeft men ook duidelijk uiteengezet. Als
gevolg daarvan is dit gehele probleem weer in de
Commissie voor het Marktwezen en het Slacht
huis besproken. Van onze kant is toen gezegd: Wij
willen toch wel, voordat de vergadering i.z. de vee
marktkalender in september gehouden wordt, iets ver
der zien te komen. We hebben dus met een claim van
twee nieuwe veemarktdagen voor Utrecht en Den
Bosch te maken en wij hebben zelf ook het gevoel, dat
wij, als deze ontwikkeling in structureel opzicht voort
gaat ik denk alleen al aan de mogelijkheid van de
vierdaagse werkweek, waardoor de vrijdagmarkt in
Leeuwarden een flinke knoei zou kunnen krijgen
tijdig onze claim op tafel dienen te leggen. Dit wil
helemaal niet zeggen, dat wij van plan zijn op zeer
korte termijn tot die tweede veemarktdag over te gaan,
maar wel willen we, nu er over deze claims gesproken
wordt, onze claim er naast leggen, met onze
motivering voor een tweede veemarktdag. Niet omdat
Utrecht of Den Bosch zo'n tweede marktdag geclaimd
hebben, doen wij het ook, maar we hebben deugdelijke
motieven om zo'n tweede marktdag, ook van de kant
van Leeuwarden bezien, te claimen. Nu zeg ik het
volgende niet om Sneek afbreuk te doen, maar over
iets langere termijn gerekend en dat is juist onze
bedoeling is de verhouding LeeuwardenSneek toch
wel iets anders dan wij ons wel eens voorstellen.
De Sneker markt heeft het laatste halfjaar een gun
stige ontwikkeling doorgemaakt, staat in de krant,
maar op iets langere termijn bekeken kan het volgen
de gesteld worden: in Sneek is het landelijk marktaan
deel in de runderenaanvoer van 1964 tot 1970 terug
gelopen van 1.2 tot 0.6, de kalverenaanvoer van 0.3 tot
0, de „nuka's"-aanvoer van 8.4 tot 6.8 (De heer De
Vries: Wat zijn dat?) Nuchtere kalveren. en de
schapenaanvoer van 15.7 tot 14.5. Er is hier dus sprake
van een ineenschrompeling of, zo U wilt, een teruggang.
In Leeuwarden is het landelijk marktaandeel in de
runderenaanvoer van 1964 tot 1970 gestegen van 14
op 15.2, de kalverenaanvoer van 8 op 6,5, de nuka's-