van B. en W. Op vragen met betrekking tot de ge
bouwen, die de heer Adema zou willen betrekken, heeft
de heer Tiekstra al geantwoord.
De Commissie Verbouw Beurs zal er aan de hand
van het schetsplan van de heer Kalma, die hiermee in
middels bezig is, rekening mee houden, dat in de Beurs
een definitief onderkomen aan het dansinstituut van
de heer Adema kan worden aangeboden. Of dat echter
gerealiseerd kan worden in dit toekomstige multifunc
tionele gebouw, hangt nog van talloze factoren af.
Wat de krantenberichten over de uitspraken van C.R.M.
tijdens de behandeling van de begroting van dit Mi
nisterie betreft, ik dacht en ook dat heb ik tegen
over de pers gezegd dat de soep nooit zo heet ge
geten wordt ais ze wordt opgediend. En ik geloof
ae middelen zijn beperkt dat er wel enige vertra
ging zal ontstaan, maar ik geloof niet de plannen
zijn ook nog niet besteksklaar dat dit van bijzonder
grote invloed zal zijn op de realisering van de ver-
nouw van de Beurs.
De kwestie van liet jaarlijks galabal zal ik met het
bestuur van de Stichting Culturele Centra bespreken;
dit onderwerp komt in onze geregelde besprekingen
met de mensen van Zalen Schaaf, Harmonie, Prin
sentuin enz. in het kader van de nauwe samenwer
king, ongetwijfeld aan de orde.
De hear P. van der Veen: It is my bikend, dat de
hear Adema yndied net de earste gadingmakker is
foar de pannen foaroan yn de Skrans, mar ik haw fan
nimseis oigrepen, dat hy wol yn ünderhanneling is mei
de man, uy't as earste gadingmakker oanmurken
stiet en dat dy neffens de hear Adema dan mis
kien wol genegen wie earne oars plak to sykjen, byg.
op it ynaustryter rein. Mar de hear Adema skynt ek
wer nei de Gemeente west to hawwen en ik krige fan
him de yndruk, dat dêr nochal hwat biswieren leinan.
Men sei: „Wy sitte dêr strak mei de tunnel, dy't makke
wurde moat, en it spoar, dat forhege wurde sil; it
wurdt dêr in hiele tastan. Dei' silie wol hiel hwat bi
swieren wêze." As ik de hear Adema goed biharke
haw, soe hy tige ynnommen wêze mei dit plak, omt dit
in plak is, nwer't hy gjin oerlêst jowt, hwat de muzyk
ensift. oanmlanget, en hy hat ai in flier besteld foar
it oare pan, oan ien fan de singels, hwer't er dus nou
net yn komt, en dy flier soe hy hjir dan wol pleatse
kinne. Ik soe dus oer de biswieren fan gemeentekant
noch wol efkes ynformearre wurde wolle.
De hear Tiekstra (weth.): Eins soe ik bigjinne wolle
mei to sizzen: Nou bigryp ik der neat mear fan. For-
line wike woansdeitomoarn om krekt to wezen
hat de hear Adema my oer de pannen fan de eardere
feiling opskille mei de meidieling, dat se him oanbean
wiene. Ik sei doe: „It liket my frjemd ta, hwant de
Gemeente is yn ünderhanneling mei immen, dy't der
bilangstelling foar hat. Dus se kinne Jo net oanbean
wêze, mar it liket my it béste ta, dat ik Jo dizze rie
jow, ófsjoen fan eventuele biswieren, dy't der bistean
kinne: soargje, dat ik fan 'e middei op myn keamer in
brief fan Jo haw, hweryn Jo dit pan freegje. As nr. 1
dan gjin bilangstelling mear hat, kinne wy altyd sjen,
oft Jo der yn kinne." Dit is dus noch yn bihanneling en
foar safier as ik wit, wie dyjinge, dy't op nr. 1 stie,
oant nou ta noch net birikber, ündanks dat men for-
line wike en seis hjoed noch bisocht hat om forbining
mei him to krijen. Dêr moat ik op dit stuit mei fol-
stean. Dat hat it rjochtstreekse kontakt west tusken
Adema en my. (De hear P. van der Veen: Mar der hat
kontakt west mei in oare Wethalder.) (Stem: Wie
van de vijf?)
De Voorzitter: Nee, nee, niet „wie van de vijf"; één
Wethouder, Weth. Tiekstra; die behandelt dit en die
heeft antwoord gegeven. Het is heel duidelijk. Het is
de Raad gebleken, dat de heer Adema volledig in con
tact staat met de Wethouder en dat kan verder op dit
moment geen probleem zijn, dacht ik.
Kunnen we van dit onderwerp afstappen?
De brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub K.
De heer Bouma: Mijn fractie heeft er met genoegen
kennis van genomen, dat het College in beginsel posi
tief tegenover dit probleem staat. We hebben het ook
gewaardeerd, dat er een ambtelijke werkgroep is inge
steld, die a. een inventarisatie opmaakt van alle speel
plaatsen, dus ook plaatsen, die niet bij scholen liggen;
en b. nagaat, in hoeverre meer speelpleinen bij scholen
na de schooluren opengesteld kunnen worden. We zou
den het College willen vragen het rapport van deze
werkgroep, zodra dit klaar is, te gelegener tijd in deze
Raad ter discussie te stellen. We zouden graag kennis
nemen van het resultaat van deze inventarisatie.
We zouden hierbij willen opmerken, dat in de brief
van de heer Van Dam nog wordt gevraagd om er bij
de bijzondere scholen op aan te dringen ook hun speel
plaatsen open te stellen. Uw antwoord spreekt daar
over niet.
Tenslotte geven B. en W. in overweging de brief van
de heer Van Dam voor kennisgeving aan te nemen en
hem overeenkomstig het door hen aan de Raad mede
gedeelde te berichten. Ik zou, als ik U mijn vraag i.z.
de terdiscussiestelling enz. positief zou beantwoorden,
willen voorstellen de brief niet voor kennisgeving aan
te nemen en de heer Van Dam overeenkomstig het
door U medegedeelde en het door mij voorgestelde te
berichten.
De heer Van Haaren: Ik wil me graag aansluiten
bij de vorige spreker, die al een aantal opmerkingen,
die ik had willen maken, overbodig maakt. Wij zijn er
ook blij om, dat U hier positief tegenover staat, maar
we vinden, dat Uw antwoord toch wat onnodig vaag
is. U zegt: „Sedert enige tijd beraadt een ambtelijke
werkgroep zich over deze problematiek." Hoe lang is
dat „sinds enige tijd" En wie zitten er nu in zo'n
werkgroep? U zegt ook nog: „Een groot aantal speel
plaatsen is reeds opengesteld." Waarom antwoordt U
ons niet wat duidelijker door te zeggen om hoeveel
en om welke speelplaatsen het hier gaat? Ik stel deze
vragen en verzoek om meer precisering, ook omdat mijn
fractie zo dikwijls het gevoel heeft onnodig onvoldoen
de te worden geïnformeerd. (De Voorzitter: Nu, dat
is dan ten onrechte.) Dat is een andere zaak.
De heer Ten Brug (weth.): Ik heb begrepen, dat
zowel de heer Bouma als de heer Van Haaren de
laatste dan met bepaalde kanttekeningen toch wel
akkoord gaan met ons voorstel om te reageren op de
brief van de heer Van Dam, zoals wij hier voorstellen.
De heer Bouma wijst er terecht op, dat het wel een
beetje moeilijk is die brief op ons voorstel voor
kennisgeving aan te nemen en bovendien de heer Van
Dam overeenkomstig het vorenstaande te berichten.
Dat lijkt ook wat ingewikkeld. Ik geloof inderdaad, dat
de juiste omschrijving zou moeten zijn: „de heer Van
Dam overeenkomstig het vorenstaande te berichten."
Dat is korter en maakt het voor ons ook wat gemak
kelijker.
De heer Bouma heeft er terecht - nog op ge
wezen, dat de heer Van Dam niet alleen spreekt over
de schoolpleinen van de openbare scholen, maar ook
medewerking vraagt enz. m.b.t. de schoolpleinen van
de bijzondere scholen. Het is natuurlijk duidelijk, dat
de Gemeente over de schoolpleinen van de bijzondere
scholen niets te vertellen heeft. Dus wij kunnen moei
lijk nu al in de rechten treden en dat kunnen we
nooit van de besturen van de bijzondere scholen.
Wanneer echter uit het rapport van de werkgroep,
waarvan ik zojuist hoor, dat het vandaag zou zijn
binnengekomen, maar dat in ieder geval nog niet op
mijn tafel is beland, zou blijken, dat het heel goed
mogelijk is de zaak zo te regelen als hier wordt voor
gesteld, dan stel ik mij voor: 1. de Raad te informeren
hoe we ons dat hadden gedacht dit in antwoord op
de vraag van de heer Bouma en 2. de besturen der
bijzondere scholen minstens in kennis te stellen met
ons besluit en te vragen, of er voor hen ook aanlei
ding zou zijn dienovereenkomstig te handelen. Het zou
wel een rare situatie zijn, als we hen niet „minstens
in kennis stelden", want dan zou het naar buiten lijken
alsof de bijzondere scholen niet zouden willen, terwijl
ze met het probleem niet zouden zijn geconfronteerd.
Maar voor we daar aan toe zijn, moeten we eerst we
ten wat de inhoud van het rapport van de werkgroep
is. De heer Van Haaren vroeg o.a., wanneer die werk
groep begonnen is, maar dat doet op het ogenblik he
lemaal niet -meer ter zake. Het belangrijkste is na
tuurlijk, dat het rapport binnen is. De heer Van Haaren
zegt: U bent zo verschrikkelijk vaag. De inventarisatie
van „wat en hoe" en „hier en daar" is nog niet dui
delijk. Ik denk aan het schoolplein van de Van Sytza-
maschool, waarop wij indertijd veel werktuigen heb
ben geplaatst, maar waar we later moeilijkheden had
den met de bekende tegels onder deze werktuigen.
En hier en daar zijn er nog wel andere schoolpleinen
ook buiten de schooluren opengesteld, die ik zo echter
niet kan opnoemen. Maar uit genoemd rapport zal blij
ken wat we reeds hebben en wat aanbeveling verdient
om te doen. Een bewuste vaagheid is hier niet bij; we
hadden de concrete gegevens op dit moment niet.
Besloten wordt de heer Van Dam overeenkomstig het
door B. en W. gestelde te berichten en de woorden: „de
brief van de heer Van Dam voor kennisgeving aan te
nemen" te schrappen.
De heer Wiersma is om 20.05 uur ter vergadering
gekomen.
Sub L.
De Raad gaat ermee akkoord, dat B. en W. zullen
handelen overeenkomstig het door hen meegedeelde.
Sub M.
De heer Van Haaren: Uw antwoord is wel juist,
zakelijk, formeel, en noem maar op, maar als ik het
onderschrijf, dan voel ik me toch een vertegenwoor
diger van een zelfgenoegzaam klootjesvolk. Kan die
hartekreet van Abbé Pierre niet wat doorklinken Kun
nen we nu gewoon niet iets geks doen en zomaar
koppelgemeente worden van een vluchtelingenkamp
Kunnen we niet als Raad besluiten iets te doen om
een voorbeeld te geven? Kunnen we bijv. als fractie
voorzitters straks in de koffiekamer niet bijeenkomen
om een comité van actie te vormen om iets te gaan
doen? Ik blijf, mijnheer de Voorzitter, met Uw zo
ontmoedigend, hopeloos verstandig, antwoord emotio
neel in de kou staan. En in de kampen van Oost-Ben
galen verrekken de mensen! Roep straks in de pauze
het seniorenconvent bijeen en laat een plan van actie
maken of laten we, als dat niet kan, gewoon met een
stel raadsleden van alle fracties deze zaak eens onder
ogen zien. Met Uw antwoord zijn we er toch eigenlijk
niet.
De heer Vellenga: Mij losmakend overigens van de
argumentatie van de heer Van Haaren, waar hij wel
of niet bij hoort, zou ik het volgende willen zeggen:
Ik kan mij voorstellen, dat zo op het eerste gezicht
hier niet een taak ligt voor een individuele gemeente.
En ik kan mij ook voorstellen, dat U dan in Uw pre
advies zegt: Dit is primair mogelijk een zaak van de
NOVIB en mogelijk ook een zaak van de Stichting
Friesland voor Ontwikkelingssamenwerking. Aan de
andere kant is hier, geloof ik, wel sprake van een stuk
immens leed, waarbij duizenden, zelfs miljoenen men
sen betrokken zijn. Dat heeft er in het verleden van
tijd tot tijd toe geleid, dat de collectiviteit van de ge
meenten in Nederland zich toch wel geroepen achtte
om tot bepaalde activiteiten te komen. Ik zou me best
kunnen voorstellen, dat dat ook in dit geval zo is,
zonder dat je nu precies zou kunnen uitmaken, waar
een bepaald opvangcentrum, waar bepaalde activitei
ten het best gerealiseerd zouden kunnen worden. Ik
geloof, dat dat ook een zaak zal moeten zijn van over
leg met de betrokken organisatie, waar het hier om
gaat. In dat verband zou het, dacht ik, zin kunnen
hebben, dat wij niet alleen aan deze stichting meedelen:
Praat eens met de NOVIB en praat eens met de
Stichting Friesland voor Ontwikkelingssamenwerking,
maar dat wij hun ook de tip geven om eens in overleg
te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeen
ten en dat wij ook zelf, als gemeente Leeuwarden, een
brief aan deze Vereniging richten met als inhoud, dat
ook wij vinden, dat nagegaan zou moeten worden, of
op het terrein van de gemeenten toch niet sprake zou
kunnen zijn van bepaalde taken terzake en dat wij
over hun inzichten hieromtrent toch wel nader ge
ïnformeerd zouden willen worden. Dan weet je, hoe
je het moet aanpakken en dan weet je, waar je be
paalde dingen zou kunnen concentreren, maar dan laat
je toch als gemeenten enigermate merken, dat je wel
vindt, dat hier een taak zou kunnen liggen, ook vanuit
de gemeentelijke sfeer, t.a.v. een vraagstuk, dat zo
important is en waarbij zoveel mensen in zeer benarde
omstandigheden betrokken zijn.
De Voorzitter: Ik zou willen aansluiten bij wat de
heer Vellenga zojuist opmerkte: Het College heeft zich
met het geven van dit antwoord hier ook stellig niet
zomaar af willen maken. Ook wij zijn ervan overtuigd,
dat we hier worden geconfronteerd met een „immens
leed" om Uw uitdrukking, mijnheer Vellenga, te ge
bruiken. Ik zou me daar graag bij willen aansluiten;
wij zijn ons dat ook volledig bewust. Wij hebben alleen
geconcludeerd ik mag zeggen toch wel met oog
voor de realiteit dat hier voor een individuele ge
meente op zich geen taak ligt. Dat is ook de reden,
dat wij betrokkenen menen te moeten verwijzen naar
de NOVIB, eventueel naar de Stichting Friesland voor
Ontwikkelingssamenwerking, want daar doen vele ge
meenten aan mee; daarin werken vooral veel jongelui,
die zich m.n. met dit soort problematiek bezighouden.
Als we dan iets moeten doen, laten we in dat verband
er dan over denken en eventueel bepaalde stappen on
dernemen. Dat leek ons zinniger dan als individuele
gemeente hier verder in te duiken. Er is onzerzijds
geen enkel bezwaar tegen, ook te verwijzen naar de
V,N.G., en ook overigens de suggestie van de heer
Vellenga te volgen. Wij hebben dus vooral het zwaar
tepunt hierbij willen leggen, dat er voor een individuele
gemeente in dezen eigenlijk geen taak is, maar ik kan
me indenken, dat men zich in de collectiviteit van ge
meenten wellicht er eens over kan beraden, of hier
bepaalde stappen zouden kunnen worden gedaan. Het
lijkt mij ook beter dan dat hier achthonderd zoveel
gemeenten allemaal afzonderlijk in deze zaak duiken. Ik
wil dus die suggestie graag overnemen, mijnheer Vel
lenga, in aanvulling op wat wij hier gesteld hebben.
Besloten wordt overeenkomstig het door B. en W.
voorgestelde, met de aanvulling, door de Voorzitter
genoemd.
Punt 3 (bijlage no. 419).
De heer Van Haaren: Ik vraag alleen de aanteke-
dat mijn fractie geacht wil worden te hebben tegen
gestemd.
De Voorzitter: Dus de heer Van Haaren krijgt aan
tekening, dat hij tegen is. (De heer Van Haaren: Mijn
fractie.) Dat kan niet, mijnheer Van Haaren; een lege
stoel is geen onderdeel van een fractie.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W., met aantekening, dat de heer Van Haa
ren tegen is.
Punten 4 t.e.m. 8 (bijlagen nos. 415, 407, 428, 425 en
410).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 9 (bijlage no. 434).
De heer Knol: In dit voorstel zitten enkele punten,
die mij niet helemaal duidelijk zijn. In de eerste plaats
de huurverhogingen op zich. De huren van de kantoren
gaan in het algemeen met 10 pet. omhoog, de kiosken
geven huurverhogingen te zien van 0, 10 en 13 pet.,
terwijl tenslotte de café's in huur verhoogd worden met
percentages, variërend van 0 tot 12 en 17. Een bepaalde
lijn kan ik hier niet in ontdekken. Dan de termijn
waarvoor deze nieuwe huren worden aangegaan. Die is
5 jaar, dit in tegenstelling tot de huren in de woning
bouw, waar men per jaar de huren verhoogt. Vervol
gens heb ik de huren onderling eens vergeleken op
basis van het aantal verhuurde m2's en dan kom ik
tot de volgende opstelling: De café's komen dan op
een huurprijs van f 33,39 en f 52,per m2, de kanto-