7 binnen afzienbare tijd kan hierop reactie worden ver wacht. e. De rijksbijdrage is op grond van de Woon- wagenwet in beginsel mogelijk. Hierover is advies ge vraagd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeen ten." De conclusies hieruit zijn: 1. Aanvaarding in principe, zoals op 13 april is gebeurd, is naar het oor deel van mijn fractie voorlopig voldoende. 2. Art. 26 is mogelijk overbodig. 3. De eerste twee a drie maan den geen verdere definitieve beslissingen nemen, al vorens: a. G.S. als belanghebbende in dezen met fi nanciering van het kamp in Leeuwarden over de brug komen; b. het Rijk subsidieert in de kosten, zoals de Minister in zijn beleid heeft laten aankondigen. 4. Het treffen van voorzieningen, die voldoen aan de Woon- wagenwet, en zeker, wanneer het Rijk subsidieert. Mijn fractie stelt U dan ook voor om de behande ling van het voorstel, zoals het nu op de agenda staat dit is een mondeling voorstel, mijnheer de Voorzit ter twee a drie maanden uit te stellen, tenzij aan de voorwaarden die wij gesteld hebben, reeds in een eerder stadium is voldaan. De heer Van Haaren: In de vergadering van 13 april heb ik vrij uitvoerig uiteengezét, waarom mijn fractie niet akkoord gaat met de gemeenschappelijke regeling. Met name hebben we genoemd als bezwaren tegen deze Woonwagenwet, dat de zaak te eenzijdig door ambtenaren is opgezet, dat er te weinig inspraak is geweest van de woonwagenbewoners zelf en dat de woonwagenbewoners geïsoleerd worden in regionale centra, die veel lijken op een soort concentratiekampen. Ik heb er net nog één bezocht in de buurt van Alkmaar (het enige wat ontbrak was de schoorsteen van het crematorium). Ten aanzien van Drachtster Compagnie hebben we gezegd: Er is geen onderzoek geweest in zake de behoefte aan en de wenselijkheid van juist deze plaats. En we hebben er vooral op gewezen, dat de wet op twee gedachten hinkt, n.l. enerzijds de integratie van de woonwagenbewoners, de aanpassing dus aan de maatschappij, en anderzijds de isolatie in woonwagen centra, die ver van wooncentra zijn gelegen, twee be grippen, die volkomen tegenstrijdig zijn. Op 13 april kreeg ik bijzonder weinig respons weerklank op deze door mij naar voren gebrachte punten en het doet mij genoegen, dat de heer Bouma erop wijst, dat in de Kamer m.n. de P.v.d.A.-fractie ook een aantal van dit soort punten naar voren heeft gebracht, dus toch wel ernstige bezwaren tegen de regeling heeft. Er zijn allerhande onderzoeken geweest de heer Bouma heeft ook daarop gewezen en de Minister zal met een beleidsnota komen. Ik hoop inderdaad, dat een aantal dingen die ik fundamenteel fout vind in deze Woonwagenwet, misschien toch alsnog kunnen worden recht getrokken. Deze Raad heeft echter al een principe-besluit genomen, waarbij het systeem, ver vat in de gemeenschappelijke regeling, wordt goedge keurd, maar ik ben het helemaal met de heer Bouma eens, dat we er voorlopig toch maar even mee moeten wachten het voorstel dat nu voor ons ligt goed te keuren. Hij heeft gezegd, dat de financiering door G.S. eerst maar eens rond moet zijn, maar waar het mij vooral om gaat, is, dat nu toch eindelijk eens de voor zieningen in het kamp moeten worden getroffen. We hebben hier een aantal foto's laten circuleren; daarop ziet U nogmaals ten overvloede de afschuwelijke, on menselijke toestand, die op het ogenblik nog steeds in het kamp heerst. We hebben als Raad besloten om daarin iets te veranderen en terecht. Maar nu moet dit ook gebeuren. Dat moet rond zijn, voordat wij meegaan met deze regeling. Laten G.S. nu eerst eens met de goedkeuring komen en over de brug komen met de gelden. Als dat maar in orde is. Nogmaals de hele regeling bevredigt mij niet, maar de Raad heeft die aangenomen. Ik stem van harte in met het voor stel van de heer Bouma: Laten we wachten tot eerst de voorzieningen zijn getroffen, die in dit kamp, voor al omdat nu in de winter de zaak werkelijk weer hopeloos is, dringend noodzakelijk zijn. De heer Rijpma: Wij zijn niet bepaald specialisten op het gebied van woonwagenbewoning en de catego rieën die we ten aanzien van woonwagenbewoners moe ten onderkennen. Wij zijn bij onze gesprekken in de fractie hierover uitgegaan van het feit, dat je, dacht ik, op het ogenblik twee categorieën kunt onderscheiden (een zeer globale onderscheiding waarschijnlijk)de ene categorie woonwagenbewoners is duidelijk gebon den aan een bepaalde plaats en kan nauwelijks meer zo geheten worden (ze wonen nog in woonwagens, maar ze hebben hun vaste standplaats die ze niet meer verlaten)de andere is zeer kortstondig aanwezig op bepaalde plaatsen en heeft geen enkele binding met de plaats en met de regio. Wij menen, dat het voorstel dat voor ons ligt, duidelijk niet slaat op de situatie, die we in Leeuwarden hebben. We hebben in de Raad beslist, dat wij in onze Gemeente een kamp houden van mensen, die aan Leeuwarden gebonden zijn, en dat wij het kamp zodanig zullen inrichten, dat zij daar ook menselijk kunnen wonen. Wij dachten, dat dit dan ook gescheiden moest worden beschouwd van de re geling, die B. en W. ons voorstellen. Om ons kan art. 26 geschrapt worden, want het slaat niet op die woon wagenbewoners, waarvoor, zoals wij menen, het regio nale kamp op het ogenblik opgezet wordt. Dat regio nale kamp is bestemd voor trekkende bewoners en op het ogenblik is er, voor zover wij weten, in Friesland geen kamp aanwezig, waar deze mensen ontvangen zullen kunnen worden. Als deze mensen Friesland ook beschouwen als een land, waar zij regelmatig komen, dan zou het jammer zijn, dat wij, doordat wij nog over bepaalde punten van een regeling discussiëren, de aanleg van een opvangkamp voor trekkende woon wagenbewoners nodeloos uitstellen. Onze concrete vraag aan de Wethouder is dan ook: Hebben wij in Friesland de mogelijkheid voor opvang van trekkende bewoners? Men heeft in de krant kunnen lezen, hoe het hun vergaan is in Zeeland en in het overige zui den van ons land. Als deze mensen onze kant uit ko men, moeten ze dan op het Zaailand staan? Is dat de enige plaats waar ze terecht kunnen? Of zijn er an dere opvangmogelijkheden? Want ons kamp in Leeu warden is niet berekend op de opname van trekkende bewoners; het is daarvoor ook niet ingericht. De hear Singelsma: Ik kin allinnich herhelje hwat ik op 13 april meidield haw en dat is it stanpunt, dat wy yn de Steaten ek altyd forkundigje, n.l., dat wy derop tsjin binne, dat wy bipaelde boargers konsin- trearje yn ien kamp. Wy binne tsjin elke ghetto-foar- ming. Mei dizze minsken is ek net praet oer de gong fan saken. Yn it algemien is yn de rounte fan wen- weinbiwenners in greate antipathy tsjin dit soart re gelingen. En ik wol dan ek nei foaren bringe, dat ik de forklearring, dy't ik op 13 april hjir öflein haw, hanthavenje wol. Ik bin der dus tsjin, dat wy mei- dogge oan dizze mienskiplike regeling foar ien kamp yn Fryslan. De heer Faber: Ik zou me willen aansluiten bij de woorden van de heren Bouma en Van Haaren; dat lijkt me voldoende. De heer Weide (weth.): Ik geloof niet, dat wij er goed aan doen in herhaling te treden van de dis cussies die wij op 13 april over het regionaal woon wagencentrum hebben gehad. In de sindsdien verstre ken tijd is er ten aanzien van het Leeuwarder kamp weinig of niets gebeurd. (Daar kom ik dadelijk nog wel even op terug.) Het is inderdaad wel mogelijk, dat men binnen het Ministerie van C.R.M. op dit mo ment, ook gehoord de beraadslagingen die in de Kamer zijn gehouden, bezig is met een beleidsombuiging. En in dat verband heb ik er persoonlijk ook geen bezwaar tegen, dat wij met het meedoen aan de gemeenschappe lijke regeling enkele maanden wachten. Aan de andere kant zijn daar ook wel enige bezwaren tegen, want ik dacht, dat meedoen op dit moment de enige erkenning is van ons woonwagenkamp, een erkenning, waar de bewoners zelf en wij als Raad ook om hebben ge vraagd. Bovendien kan ik zeg het heel voorzichtig deze regeling op dit moment ook een middel zijn om andere bewoners min of meer te weren. Ik zeg „het kan", maar dat hoeft ze nog niet in te houden. Wat de vraag van de heer Rijpma betreft: Hebben wij hier opvang voor andere, trekkende, woonwagen bewoners?, die hebben wij op dit moment niet en ik dacht, dat het ook zaak was, dat er zo snel mogelijk een standplaatsverordening wordt klaar gemaakt, zo dat men de zaak duidelijk kan omschrijven. Al zou Leeuwarden meedoen aan een gemeenschappelijke re geling, ook dan nog kunnen wij een standplaatsver ordening opstellen. Mij is ter ore gekomen, dat op dit moment intern wel aan een concept-verordening wordt gedacht. Ook dit is weer een ontwikkeling die wij in de gaten moeten houden. Wat ons kamp betreft, ik ben het met alle sprekers eens, dat er sinds april nog bijzonder weinig is ge beurd, maar de Raad moet van mij aannemen, dat wij zowel bestuurlijk als ambtelijk aan alle kanten heb ben getracht het krediet voor verbeteringen zo snel mogelijk goedgekeurd te krijgen. Ik heb dan ook een stille hoop na het laatste contact, dat ik hierover op de Provinciale Griffie heb gehad, dat onze aanvrage stellig als eerste punt van de urgentielijst, die U in de krant hebt kunnen vinden, zal worden goedgekeurd. Intussen hebben wij echter niet stil gezeten. We heb ben, gezien de enorme noodsituatie die in het kamp heerst, een aantal maanden geleden voorlopig alvast één toiletwagen geplaatst. Bij mijn bezoek vorige week aan de Wielenpölle is mij ook duidelijk gebleken, dat dit feit, hoewel het maar een kleine bijdrage tot ver betering was, door de bewoners op prijs werd gesteld. Bovendien hebben wij, omdat het een wens van de bewoners zelf was, een wens, die ook in het kader van de discussies van 13 april naar voren kwam, hoge prioriteit gegeven aan het zoeken naar een woning voor een paar bewoners, die te kennen hadden gege ven de woonwagens te willen verlaten en opgenomen te worden in een woning binnen het gebied van de Wielenpölle. Voor één der bewoners is dit al gereali seerd en voor de andere zal het spoedig gerealiseerd worden. Ik heb er, als de Raad daartoe mocht besluiten, persoonlijk niet zo veel bezwaar tegen het meedoen aan de gemeenschappelijke regeling voorlopig even te laten rusten, maar wij moeten niet te lang wachten. Wij zullen van onze kant stellig de vinger aan de pols houden m.b.t. de beleidsombuigingen die er bin nen C.R.M. plaats hebben, en de contacten met C.R.M. onderhouden, want regeling van deze zaak is, dacht ik, dringend noodzakelijk. De heer Van Haaren: De Wethouder heeft er geen bezwaar tegen, maar ik had gehoopt, dat er misschien van de kant van de P.v.d.A. iets van een motie of van meer aandrang zou komen om toch de zaak te laten liggen, ik geloof zeker, dat de Gemeente met name de heer Weide niet stil heeft gezeten, dat men wer kelijk geprobeerd heeft een einde te maken aan die volkomen onhoudbare toestand, ik dacht, dat het aan houden van deze zaak toch een beetje druk zou kun nen uitoefenen om te bewerkstelligen, dat de voor zieningen nu spoedig kunnen worden gerealiseerd. Ik zit er mee, ik kom er niet helemaal uit. Het is gewoon een vraag aan de Wethouder; hij kent deze gehele zaak; hij heeft de onderhandelingen meegemaakt en zou kunnen weten, dat het al dan niet gunstig zou kunnen zijn de zaak aan te houden om druk uit te oefenen om dat te verkrijgen wat de gehele Ge meenteraad wil en wat zo dringend noodzakelijk is. De heer Vellenga: Even iets over de orde, mijnheer de Voorzitter. De Raad wordt wat in een vacuüm ge bracht, als een Wethouder zegt, bereid te zijn bepaalde suggesties uit de Raad over te nemen. Dat heeft de heer Weide twee maal heel duidelijk gezegd en de genen, die op uitstel hebben aangedrongen, stellen die uitspraak van de Wethouder op prijs. Alleen wij kun nen niet verder gaan, tenzij er op een bepaalde manier snel door ogenblikseming of anderszins beraad in het College plaats heeft dat beraad kan ook mon deling gebeuren en dan kan het College zeggen: wij doen het wel of wij doen het niet. Voor het geval B. en W. nee zeggen, vraag ik om schorsing. Wordt er een voorstel ingediend, dan wordt dat waarschijnlijk aangenomen en de kous, is af. Om tijd en moeilijkheden te besparen, dacht ik, dat het zin zou kunnen hebben, dat het College zich aansluit bij de opvatting van de heer Weide. Dan zijn we snel klaar en kunnen we voor de koffie nog wat anders doen. De heer Heidinga: Is nu juist, wat de heer Van Haaren zegt, n.l., dat de beslissing die wij nemen ten opzichte van Smallingerland, invloed kan hebben op ons eigen kamp Dat wil ik wel graag van het College horen, want die heeft er m.i. natuurlijk geen enkele invloed op. (De heer Rijpma: Ik dacht, dat het an dersom was.) Ja, dat het tegengesteld was. (Stem: Het heeft er niets mee te maken.) De Voorzitter: Wij moeten de discussie zuiver hou den, want zo krijgen we verwarde beelden. Dit zijn twee dingen die volkomen los van elkaar staan. Wij kunnen m.i. gevoeglijk spreken over dit raadsvoorstel; ik dacht, dat de Raad ervan uit mag gaan en ik zou dat ook heel concreet willen zeggen dat de kredietaanvrage, die bij G.S. ligt, elk moment kan af komen. (De heer Heidinga: Voor ons eigen kamp?) Ja, voor ons eigen kamp. Dat staat volkomen los van de vraag, of wij al dan niet in een gemeenschappelijke regeling treden en of daarin al dan niet een art. 26 wordt opgenomen. Dus ik stel voor, niet meer de vraag in de discussie te betrekken, of deelneming aan de regeling het aangevraagde krediet voor ons eigen kamp in gevaar kan brengen. Dat is niet het geval. Ik moet nog even dit opmerken: Weth. Weide heeft ook duidelijk gezegd: „Dit is mijn persoonlijk stand punt." En het is niet zo gebruikelijk om dat één, twee, drie te zeggen. Het College heeft een voorstel gedaan en vraagt, wat de Raad van dit voorstel denkt. De heer Bouma heeft gezegd mondeling een voorstel te doen. Ik zou willen vragen, of hij dat voorstel, dat hij in eerste instantie mondeling heeft gedaan ik wil hem graag meteen het woord geven wil laten volgen door een schriftelijk voorstel, want een mon deling voorstel betekent in de behandeling van het onderwerp verder niets. De heer Bouma: Ik dacht, dat ik wel mondeling een voorstel kon doen, maar als U dat niet voldoende acht, dan wil ik dat wel schriftelijk doen. De Voorzitter: Ja, U moet dat wel even schriftelijk doen; dat staat in het Reglement van Orde. Het hoeft niet ingewikkeld te zijn. De heer Bouma: Als het College dus dit punt niet van de agenda afvoert, stel ik, als U dat nodig acht, schriftelijk voor om de behandeling De Voorzitter: Nee, ik moet U zeggen laten we dat in alle duidelijkheid stellen Wij hebben de Raad een voorstel gedaan. Dat staat los van het krediet voor het eigen kamp; dat zit in de molen en de voorzienin gen gaan we binnenkort realiseren. Daar mag U op rekenen. Verder doen wij een voorstel dat is de consequentie van de discussie van april en ook van het overleg, dat wij met G.S. en andere gemeenten hebben gehad deze gemeenschappelijke regeling te aanvaarden en het is aan de Raad te zeggen, of hij het daarmee eens is ja of nee. De heer Vellenga: Ten aanzien van de procedure stelt een aantal raadsleden vragen over de mogelijkheid van uitstel. Dan is er iemand die spreekt namens het College, want hij is de portefeuillehouder. (De Voor zitter: Ik heb al gezegd, dat hij persoonlijk heeft ge sproken.) Hem is opgedragen op de vragen uit de Raad te antwoorden. (De Voorzitter: Ja.) Tijdens die beantwoording zegt hij van zijn kant: „Ja, persoonlijk kan ik me daar best in vinden." Nu, op dat moment is de Raad even, wat dat betreft, op een zijspoor geran geerd, (De Voorzitter: Ja, inderdaad.) want nu kun nen er twee dingen gebeuren: U, mijnheer de Voorzit ter, zou wel of niet met stemverheffing kunnen zeg gen: Ik ben dat niet eens met de heer Weide, maar dat hebt U niet gedaan. De andere mogelijkheid is, dat U aanneemt stilzwijgend dat hij de gevoe lens van het College vertolkt. U hebt dus als voor zitter van deze Raad en van het College, nadat de heer Weide, de portefeuillehouder, had gesproken, op U moeten nemen aan de Raad duidelijk te maken wat wel of niet het standpunt van het College is. De Voorzitter: Ja, akkoord, mijnheer Vellenga. En daar was ik ook net druk mee bezig en ik dacht, dat ik ook bijzonder duidelijk was. (De heer Vellenga: U bent het niet met de heer Weide eens en U vindt, dat er gestemd moet worden.) Er moet in ieder geval een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 4