10 11 goeding aan de grote fracties, waarover de heer Schaaf- sma zijn twijfels heeft. De grote fracties hebben meer leden en moeten daardoor voor telefoonkosten, het op vragen van stukken e.d. meer uitgeven, althans als zij hun werk goed doen, en ik dacht, dat we daar van uit mogen gaan. Ik vind het koppelen van de hoogte van de vergoeding aan het aantal leden van de fractie niet irreëel. Er zijn bepaalde onkosten die elke fractie heeft, en daarop steunt dan ook de minimum vergoe ding. Daar waren we het in het seniorenconvent ook roerend over eens. Ik zou toch met klem willen vragen dit voorstel wel te willen aanvaarden. De heer Schaafsma: Ik wil beginnen met te zeggen, dat ik de opmerking over het dineetje inderdaad gek scherend bedoeld heb. Toch meen ik te moeten stellen, dat het niet waar is, dat het raadswerk voor de Raad voor een grote fractie een veelvoud van de kosten van die voor een kleine fractie zou meebrengen. Ik ben het wel met U eens, als U zegt, dat bij een grote fractie het werk verdeeld wordt en dat er meer getelefoneerd wordt, ook door de leden onderling i.v.m. de communicatie; allemaal tot Uw dienst, maar een grote fractie krijgt door deze regeling een vergoeding die een veelvoud is van de minimum vergoeding. En ik wens het te betwij felen, dat i.v.m. een agenda van 24 punten, zoals die nu voor ons ligt, door een grote fractie als de P.v.d.A.- P.P.R. of C.C.P. veel meer werkzaamheden zijn ver richt dan door een kleine fractie. (De heer Vellenga: Wij krijgen deze vergoeding natuurlijk niet alleen voor de kosten die het prepareren op de agenda met zich brengt. Als U dat meent, zou dat een enorme denkfout zijn.) Dat is natuurlijk zo. De werkzaamheden voor de commissies komen er ook bij, maar toch zie ik dat veel voud van de kosten niet. En dan lijkt het mij toch weer een soort verhoging van het presentiegeld. Ik zie mijn presentiegeld als een onkostenvergoeding, ondanks een uitspraak van de Hoge Raad. Naar mijn mening komt er door deze vergoeding een tweede vorm van presen tiegeld. Dat is mijn standpunt. De Voorzitter: Ik heb, dacht ik, voldoende gemoti veerd, dat inderdaad de kosten toch wel mede afhanke lijk zijn van het aantal leden van een fractie. Verlangt iemand stemming? De heer B. P. van der Veen: Mijn fractie wenst de aantekening, dat zij tegen dit voorstel is. Mevr. Dijkstra-Bethlehem: Voor mij geldt dat ook. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. met aantekening, dat mevr. J. Dijkstra- Bethlehem en de heren J. de Jong, J. Schaafsma en Mr. B. P. van der Veen wensen te worden geacht tegen te hebben gestemd. De Voorzitter schorst, om 21.00 uur, de vergadering voor de eerste koffiepauze. De Voorzitter heropent, om 21.20 uur, de vergadering. Punt 17 (bijlage no. 34). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 18 (bijlage no. 37). De heer Knol: De discussie naar aanleiding van dit raadsvoorstel zal zich voornamelijk toespitsen op de vraag, of de rechten die betaald moeten worden voor het ophalen van huisvuil bij particulieren, al dan niet de kosten moeten dekken. In de begrotingszitting van vorig jaar is dit punt ook al ter sprake gebracht, re den waarom onze fractie enkele vragen heeft ingediend omtrent dit onderwerp in verband met de begroting voer 1972. Op deze vragen weten we op dit moment nog niet de antwoorden. Om nu terug te keren tot het raadsvoorstel, hierin wordt gesteld, dat de begroting 1972 van verschillende onderdelen van de Reinigingsdienst op dit moment niet meer reëel is. Dit wordt veroorzaakt door kostenstij gingen ontstaan na het opmaken van de begroting. Deze kostenstijgingen worden uitgedrukt in een aan geven van de verhoging van de tekorten op de diverse onderdelen, zonder dat nader wordt gespecificeerd waar en in welke mate deze kostenstijgingen plaats vinden. M.a.w., de begroting 1972 van de verschillende onder delen van de Reinigingsdienst zouden we met het aan nemen van dit raadsvoorstel nu al goedkeuren, zonder dat we weten in hoeverre deze begroting gewijzigd zou moeten worden, als we rekening houden met de door U gesignaleerde kostenstijgingen. Dit is voor onze fractie een onverteerbare zaak, reden waarom wij U verzoe ken dit voorstel nu terug te nemen en bij de begro tingsbehandeling weer op de agenda te plaatsen, onder overlegging van de gewijzigde begroting 1972 van de diverse onderdelen van de Reinigingsdienst. We hebben dan bovendien de beschikking over de antwoorden op de door ons gestelde vragen betreffende het al dan niet kostendekkend zijn van de reinigingsrechten voor particulieren. Mevr. Woudstra-Peene: Ik kan het met het voor stel van de heer Knol in zoverre wel eens zijn, dat ik ook erg nieuwsgierig ben naar de antwoorden op de door de Raad gestelde vragen over dit onderwerp. Ik vind het jammer, dat we nu al moeten beslissen, ter wijl er nog een aantal gegevens moet komen. In ieder geval wil ik nu vragen wat het, in geld uitgedrukt, zou uitmaken, als we het storten van 1/2 m3 afval gratis laten. Het lijkt mij een psychologi sche flater dat te belasten. Wij moeten blij zijn, dat de mensen hun rotzooi komen brengen. Als zij er nu ook nog f 5,per m3 voor moeten betalen, dan zullen er waarschijnlijk meer mensen hun afval op een braak liggend terreintje of in een slootje gooien. Ik zou graag willen, dat het storten van /2 m3 per keer voor par ticulieren in ieder geval gratis blijft. Mevr. Dijkstra-Bethlehem: Ten aanzien van het eer ste punt van de raadsbrief, het privaattonnenrecht, wil ik er, zoals ook al eerder door mij is gesteld, van uit gaan, dat waar ook maar mogelijk snel een overscha keling dient plaats te vinden naar een closet. In die zin zou de verhoging van f 125,naar f 200,ook kunnen meewerken aan het versnellen van het op ruimen van de privaattonnen. Hierbij speelt voor mij echter nog een groot vraagstuk een rol, en misschien is het mogelijk, dat de Gemeente hierop invloed uit oefent. Het is mij n.l. bekend, dat, ondanks het feit, dat de gestelde heffing plaats vindt van de eigenaren van de betreffende woningen, er gevallen zijn, waarin de eigenaren de belasting op privaattonnen doorbe rekenen in de huren. Dat betekent, dat de huurders die reeds met een onding als een ton zitten, nog eens extra worden belast door de doorberekening. Ik zou daarom aan het College willen vragen, of het U be kend is, dat dit in de praktijk inderdaad gebeurt en zo ja, kan de Gemeente dan geen dwang uitoefenen om dit te voorkomen in het belang van de huurders? De heer Heidinga: Als belangrijkste vraag is naar voren gekomen: Kunnen we dit voorstel nu behandelen of is het beter dat we het aanhouden? Ik wil U meteen wel zeggen, dat ook in onze fractie de gedachte leefde, dat het verstandiger was, dit voorstel aan te houden en te bezien bij de begroting, omdat het eigenlijk een onderdeel van de begroting is en je dus op de begro tingsbehandeling vooruit loopt. Er zijn verschillende vragen ingediend. We willen allemaal graag de ant woorden weten. Bij de begrotingsbehandeling kunnen we deze zaak veel beter bezien en beoordelen in veel breder verband. Naar onze mening geldt precies hetzelfde voor punt 22 van de agenda, het subsidiëren van de jeugdwerk instellingen. Ook dat punt behoort bij de begroting te worden behandeld en niet nu. De Voorzitter: We kunnen ons het beste houden aan de behandeling van dit agendapunt. Nu ik de betogen van de heren Knol en Heidinga heb gehoord, zou ik willen vragen of zich nog een lid van de Raad bij hun voorstel aansluit. Dan hebben we n.l. een motie van orde. De heer Faber: Ik sluit mij daar graag bij aan. De Voorzitter: Er is dus nu een motie van orde en de behandeling daarvan gaat voor. Ik breng in dis cussie of we dit punt van de agenda wel of niet nu behandelen. I's dat niet het geval, dan hoeft Weth. De Jong ook niet te antwoorden op de gestelde vragen. De heer Knol heeft gevraagd dit punt tot de begro tingsbehandeling uit te stellen en de heer Heidinga is vragenderwijs hierop ingegaan. Sluit hij zich bij het voorstel van de heer Knol aan? (De heer Heidinga: Ja.) De Raad moet zich ervan bewust zijn, dat dit een be langrijk facet is -daar zijn wij het mee eens dat stellig ook bij de begroting zal spelen. Aan de andere kant is het zo, dat in dit voorstel staat, dat de nieuwe rechten ingaan per 1 april en daarop zijn de bedragen die in de begroting worden genoemd, gebaseerd. Als we dit voorstel uitstellen tot de begrotingszitting, dan kunnen de nieuwe rechten nooit per 1 april ingaan. De begrotingszitting vindt plaats op 30 en 31 maart, meen ik, althans rond die data. Ook al zou U in maart dit voorstel aannemen, dan zou de nieuwe regeling pas 1 juni of 1 juli kunnen ingaan. Daardoor krijgen we, of we willen of niet, een groter gat in de begroting. Met dat probleem zitten we. We moeten dus nu even praten over het al dan niet doorgaan van de behandeling van dit voorstel. (De heer Vellenga: Hoeft er niet een schriftelijk voorstel tot uitstel te worden ingediend?) (Gelach) Nee, nee, ik houd mij strikt aan het Reglement van Orde. Een voorstel van orde kan mondeling worden gedaan, mijn heer Vellenga. De Voorzitter schorst de vergadering enkele minuten voor overleg in het College. De Voorzitter: Ik kan U zeggen, dat het College akkoord gaat met de motie van orde die is ingediend door de heren Knol, Heidinga en Faber. Het punt wordt van de agenda afgevoerd en komt bij de begrotingsbe handeling terug. Punt 19 (bijlage no. 38). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 20 (bijlage no. 39). De Voorzitter: In de eerste alinea van de raads brief U hebt het misschien al gezien moet een kleine correctie worden aangebracht. Er wordt een be drag genoemd van f 158.000,en dat moet f 148.000,— zijn. Deze correctie heeft op het aan de achterzijde af gedrukte besluit geen invloed. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het mondeling door de Voorzitter gewijzigde voorstel van B. en W. Punt 21 (bijlage no. 6). De heer De Vries: Het punt van de subsidiëring van de gezinsvoogdij-instellingen heeft gespeeld in de raads vergadering van 27 september 1.1. Aan het College is toen gevraagd om een nader onderzoek en een nader gesprek met Humanitas teneinde tot een duidelijke standpuntbepaling t.a.v. de motivering waarom het College meent in deze zaak niet mee te moeten gaan, te komen. Als we nu kijken naar de raadsbrief van 29 december 1971, bijlage no. 6, dan moeten we be ginnen met te stellen, dat de motivering die B. en W. hebben gegeven, op ons niet die indruk heeft gemaakt, die ons kan doen besluiten mee te gaan met Uw voor stel het subsidie af te wijzen. In de eerste plaats even een correctie. Ergens mid den in de raadsbrief staat: .,De wethouder van Sociale Zaken en Bejaardenaangelegenheden heeft in deze ver gadering de toezegging gedaan bereid te zijn contact op te nemen met de beide instellingen (meer gezins voogdij-instellingen zijn er niet in Leeuwarden) ten einde nadere informatie te verkrijgen." Dat is niet juist, want in plaats van twee hebben we drie gezinsvoogdij instellingen, n.l. Humanitas, Pro Juventute en de R.K. Vereniging, waarvan ons medelid mevr. Visser-van den Bos bestuurslid is. (De heer Vellenga: Daar heeft de Wethouder zo gauw niet aan gedacht.) Dat begrijp ik. Als U in Uw motivering stelt, dat deze zaken, wat de personeelskosten betreft, voor 100% subsidiabel zijn, dan is dat op zichzelf juist, maar de subsidiabele las ten zijn bij lange na niet de werkelijke exploitatielas ten. Er zijn kosten die voor het Rijk niet subsidiabel zijn. U zegt in Uw voorstel, dat U waardering hebt voor het werk van de gezinsvoogdij-instellingen, maar met die waardering alleen komen we er niet. Als we van avond besluiten dit subsidie niet toe te kennen, dan heeft dat tot consequentie, dat de gemeente Leeuwar den t.a.v. deze zaken een zeventiental andere gemeen ten die wel subsidiëren, min of meer in de kou laat staan. Het betekent, dat de kosten van de gezins voogdij-instellingen in Leeuwarden, die vanuit onze gemeente juist het grootste aantal cliënten tot zich zien komen, mee gedragen worden door de bijdragen van buitengemeenten zonder daarin zelf bij te dragen, en ik dacht, dat dit ook een argument kan zijn voor de Raad om te zeggen: „Dit is een foutieve zaak, wij zullen deze bijdrage wel moeten verlenen." U stelt voorts op blz. 2 van de raadsbrief, dat de gezinsvoogdij-instellingen in de preventieve sfeer even tueel aanspraak kunnen maken op een uitkering van het Rijk, op grond van een rijkssubsidieregeling. Dat is als mededeling op zichzelf niet onjuist, maar het betekent wel, dat dit moet passen in de rijksregeling voor bijzonder gezins- en wijkwerk. Wanneer de in stellingen een beroep op die regeling zouden willen doen, zou dat betekenen, dat men daarvoor een apart instituut in het leven zou moeten roepen, dat men dan eerst toestemming zou moeten hebben van C.R.M. tot aanstelling van één of meer maatschappelijk werkers voor deze nieuwe instelling en het zou ook betekenen, dat het Rijk daarin voor 45 tot 50% zou subsidiëren en dat voor de rest van de kosten een beroep zou moe ten worden gedaan op de gemeenten. In dat geval zouden we een veelvoud kwijt zijn aan middelen, dan waarvoor Humanitas en Pro Juventute op dit moment een beroep doen op onze Gemeente. Waar gaat het nu concreet om? Het gaat concreet om 367 pupillen; 367 x f 10,als bijdrage in de kos ten van organisatie maakt een bedrag van f3.670, Het is een fractie van het totale begrotingsbedrag van Leeuwarden, „zelfs niet in een promillage uit te druk ken", om iemand uit deze Raad te citeren. (Gelach) Daarom heb ik het genoegen namens de fractie van Axies en mijn fractie het volgende voorstel aan U voor te leggen: „De Raad van de gemeente Leeuwarden; in verga dering bijeen op 31 januari 1972; gelezen de raads brief, gedateerd 29 december 1971, bijlage no. 6; ge hoord de besprekingen; besluit: ingaande 1971, tot we deropzegging, tot het verlenen van een subsidie in de exploitatietekorten aan de drie in de gemeente Leeu warden werkzame gezinsvoogdij-instellingen, tot een bedrag van maximaal f10,per pupil per jaar." Het voorstel is mede-ondertekend door de heer Van Haaren. De hear Jansma: Fiif july forline jier hat dit oan de oarder west, op 27 septimber hat it oan de oarder west, hjoed prate wy der wer oer. Trije kear is skip- persrjocht, ik soe sizze, trije kear is Humanitas-rjocht. Ik haw it brief lézen hweryn Humanitas en Pro Ju ventute harren stanpunt motivearje. Hja wolle harren wurkterrein ütwreidzje troeh mear to dwaen yn de pre- vintive sfear. Yn tsjinstelling mei Axies en P.v.d.A.- P.P.R. binne wy it wol iens mei it Kolleezje hwannear't dit seit, dat yn prinsipe in subsidiearring mooglik is op groun fan de rykssubsydzjeregeling foar it alge- mien maetskiplik wurk en by üs witten is dat ek in subsydzje fan 100 pst. Dêrom, tinke wy, moatte Pro Juventute en Humanitas net yn it foarste plak by de Gemeente wêze. It is üs fraksje ek noch opfallen, dat troch beide ynstellingen op gjin inkele manear mei sifers oantsjut is, dat der bygelyks in tokoart is fan f 3.500,ek net in bigreate tokoart; dér binne ek gjin sifers fan op it kleed kommen. Wy hawwe fansels wol greate wurdearring foar it wurk fan dizze beide ynstellingen en net allinne foar dizze twa, hwant ik bin it mei de hear De Vries iens, der is ek noch in ynstelling net neamd wurden. Hy hat de folsleine namme net neamd; nou 't it mei de beide oare wol bard is, wol ik de tredde ek neame, it is de „Vereniging voor gezinsvoogdij en patronage". Wy soene dizze forieningen eins noch wol in bipaelde rie meijaen wolle; wy wolle it net sünder mear negatyf sjen. Wy tinke oan de mooglikheit, dat hja bipaelde

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 6