10 dacht, dat het Gemeentebestuur van Amsterdam zijn krachten ook niet al te zeer moet onderschatten die zaak gewoon hard aan te pakken. De laatste brief hierover dateert van 31 januari 1972 en is gericht aan de Minister van Economische Zaken, die ook nog iets te maken heeft met de herstructurering van onze bin nenstad. (De heer B. P. van der Veen: Dat was een brief op poten, hoop ik.) Nou, nee, we hebben de nor male weg gevolgd; handen en voeten heeft hij wel, maar poten niet. Het is dan ook een brief van de Gemeente! De Voorzitter schorst, om 21.10 uur, de vergadering voor de koffiepauze. De Voorzitter heropent, om 21.30 uur, de vergadering. De Voorzitter: Ik zou, voordat Wethouder Tiekstra met het beantwoorden van de vele vragen verder gaat, van mijn kant graag een enkel woord willen zeggen over de gevangenis, waarmee ik me ook nogal heb bezig ge houden. En het lijkt me toch wel nuttig in deze verga dering, dat wij, mede ook naar aanleiding van enkele vragen die de heer Heidinga stelde, zo concreet moge lijke informatie geven. Wij waren het op zichzelf met Justitie al voor een groot deel eens over het overbren gen van het huis van bewaring naar een andere plaats. Om de medewerking van Justitie te krijgen moesten wij een plaats aanwijzen (een voorlopige; het is nog helemaal niet definitief), die voor dit Ministerie accep tabel was voor de vestiging van een nieuw huis van bewaring. Wij zijn het eens geworden over een plaats die ligt oostelijk van de plaats waar de Miro wordt gebouwd, nogal ver in de richting van de Greuns. (De heer Tiekstra (weth.)Aan het eind van de Tijnje- dijk.) Dus ten noorden van de nieuwe verbindingsweg met het industrieterrein, ten zuiden van de Potmarge en ten westen van de Greuns, iets verder dan waar eerst het Handelscentrum zou komen. (De heer B. P. van der Veen: Bij het woonwagenkamp.) Nog iets ver der. Die plaats kan het Ministerie van Justitie dus aan vaarden. Toen kwam de moeilijkheid en daar doel de de heer Van Haaren zeer terecht op dat Justitie ons heeft medegedeeld, dat in hun urgentievolgorde Leeuwarden de eerste jaren per se niet aan de beurt zou zijn. U zult stellig ook in de krant gelezen hebben destijds, dat Justitie toen is gekomen met de idee het huis van bewaring over te brengen naar de gevangenis. Men wilde nogal rigoureuze verbeteringen aan brengen in de gevangenis om het huis van bewaring daar een reeks van jaren in onder te brengen. Zoals Weth. Tiekstra ook al stelde, hebben wij daar ik wil het even met een dik woord zeggen een bikkel hard „nee" op laten horen. Wij hebben tegen alle be- leidsinstanties in Den Haag die hiermee te maken heb ben, gezegd, dat wij er ons tot het uiterste tegen zou den verzetten, dat in de gevangenis nog verbeteringen zouden worden aangebracht; dit zou impliceren, dat het gebouw dan wellicht nog een kwarteeuw ter plaat se zou moeten staan, want dat is natuurlijk de con sequentie, als men daar enorme investeringen in steekt. Als dat voor twee of drie jaar zou zijn, gaf dat voor ons geen enkel probleem. Wij hebben dus gezegd: Onder geen beding. Daarmee zit Justitie dus nogal klem. Wij zijn vervolgens ook met het Mi nisterie van Economische Zaken gaan praten en met het Ministerie van Volkshuisvesting. Ik heb een ge sprek gehad met Staatssecretaris Buck en deze heeft toegezegd wat Weth. Tiekstra zojuist heeft ge memoreerd, n.l., dat vast staat, dat de gevangenis valt onder „sanering en reconstructie"; in dat kader wordt ook subsidie voor de afbraak gegeven. De ge noemde Staatssecretaris heeft ons medegedeeld, dat hij alle medewerking zal verlenen voor zover het in zijn vermogen ligt om de gevangenis van de hui dige plaats te doen verwijderen met het oog op de reconstructie en de structuurverbetering van onze bin nenstad. In dat kader hebben wij gezegd, dat wij uiterlijk 1975 die plaats schoon moeten hebben; dat is n.l. het moment, dat wij in het tracé, waarop de heer Heidinga doelde: NieuwekadeOosterkade (dus van de kazerne af) op dat punt moeten zijn aange land, terwijl we op datzelfde tijdstip daar ook van het zuiden uit moeten komen (tracé Oostergoweg)vanaf 1975 moeten we met de zuidtangent bezig zijn. Dit plan hebben wij op tafel gelegd en dat is op zichzelf aan vaard. Op het ogenblik is in Den Haag de strijd bezig om een extra bedrag beschikbaar te stellen ten behoeve van Leeuwarden, en m.n. voor de structuurverbetering van onze stad, een extra bedrag, zodat er inderdaad binnen vrij afzienbare tijd een nieuw huis van bewaring ge bouwd kan worden en de gevangenis kan worden afge broken. Ik heb er veel vertrouwen in; men is stellig van plan ons te helpen. Of men het waar kan maken, weet ik niet, maar ik verwacht inderdaad vrij veel medewerking hiervoor. (De heer Van Haaren: Ik hoop het voor de stad en de gedetineerden, maar ik ben toch minder optimistisch dan U bent.) Nee, maar U hebt de onderhandelingen ook niet gevoerd. (De heer Van Haaren: Amsterdam zit met dezelfde moeilijkheden.) Maar ik weet niet, of men daar dezelfde toezegging heeft als wij op dit moment hebben. De heer Tiekstra (weth.)Dan kom ik nog even terug bij de heer Heidinga, die het zeer illustratieve voorbeeld heeft genoemd van de takkenbos en de takken afzonderlijk, maar als hij het goed vindt, zou ik met hem willen afspreken, dat nog vóór de plenaire zitting wordt gehouden, in overleg met de Commissie Ruimte lijke Ordening wordt uitgekiend, welke plannen stuk voor stuk binnen het kader van de sanering en recon structie dienen te worden afgewerkt. Maar dat „stuk voor stuk" zo opgevat, dat de dienst zich dan ook echt op bepaalde plannen kan concentreren. Als de heer Heidinga met deze toezegging genoegen neemt, dan zie ik van verdere beantwoording van zijn desbetreffende vraag af. (De heer Heidinga: Ja, akkoord.) Nu kom ik even op de ophoging van Camminghabu- ren; dat is een project met nogal technische aspecten, vooral met grond-technische aspecten. Ik zou het op prijs stellen, mijnheer de Voorzitter, dat U daarover zo meteen de heer Muller even het woord geeft. Ik wil wel heel duidelijk stellen, dat reeds in de vijftiger jaren door de toenmalige adjunct-directeur van de dienst Openbare Werken, Ir. Lub, de heer Heidinga wel be kend, al een plan is opgemaakt met een kostenraming over de consequenties van volledige bemaling van dit gebied. Dat had een vrij hoge financiële uitkomst. Het leek er dus op, dat het nogal een dure zaak zou worden. Daar komt m.n. bij de grondslag in dit gebied en daar zal de heer Muller het een en ander over vertellen. Het is vanzelfsprekend, dat er op het ogenblik een be leid is voor gedeeltelijke ontpoldering. Ik kan de Raad ter informatie dit zeggen, dat op grond van de mach tiging die de Raad het College heeft verleend, prijs opgave is gevraagd, die waarschijnlijk wel haast bin nen zal zijn. Weet de heer Muller of de heer Quak dat ook? (De heer Muller: De prijsopgaven moeten vóór of op 19 maart a.s. binnen zijn.) Dus uiterlijk tweede helft maart moeten de prijsopgaven van de betrokken bedrijven binnen zijn. Ik hoop, dat de heer Muller de raadsleden een zodanige informatie zal geven, dat zij zich met de verdere gang van zaken ook blijven ver enigen. Vervolgens heeft de heer Heidinga gezegd: Nu op schieten met het plan-Wirdum. Wij hebben destijds welbewust gezocht naar een oplossing, waarbij we dus ook een afrondingsplan voor Wirdum zouden kunnen maken. Het is de Raad bekend, dat ik toen ook nogal nadrukkelijk heb gewezen op de plaats die Lekkum in deze programmering zou moeten innemen. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan, dat beide plannen naast elkaar tot ontwikkeling kunnen worden gebracht, maar ik hecht er ook veel waarde aan, dat Lekkum, wat betreft zijn afrondingsplan, zo zoetjes-aan eens gewaar wordt waar het aan toe is. Je kunt tenslotte voor Lekkum niet aan twee plannen tegelijk zitten werken. En ik vind, dat we het belang van Lekkum in deze programmering bepaald niet uit het oog mo gen verliezen. Ik zeg dat, omdat in de ontwikkeling van de plannen voor Wirdum het plan, zoals het er nu ligt, uiteraard nogal een aanzienlijke uitbreiding heeft ondergaan. Dat zal ook niemand ontkennen. Ik zou verder willen wijzen op het feit, dat een aankoopbeleid op minnelijke basis bevorderd kan wor den, zodra wij weten, welke de begrenzingen van het plan zullen zijn. Ik wil hierbij even attenderen op het overleg in de voorbereiding van het plan-Goutum, waarbij telkens welbewust is gezocht naar een zoda nige plan-opzet en begrenzing, dat daarop zo weinig mogelijk snijschade etc. ontstond. En in dat verband is het dus van belang, dat je de kavelgrenzen zo goed mogelijk uitzoekt, waarmee je dus ook de capaciteit van het plan kunt bepalen. Als de plangrenzen bekend zijn, dan kan de directeur van het Grondbedrijf ook concrete opdracht krijgen om tot verwerving over te gaan. Ik wil verder nog even memoreren, dat er op het ogenblik inderdaad overleg wordt gevoerd met ge- interesseerden, die mogelijk tot plan-ontwikkeling zul len willen overgaan, maar dat merkt de Raad dan wel, als dat aan de orde komt. Daar speelt wel bij het proces dat ook even is aangeduid, n.l. dat er door ontwikkeling van bepaalde, voor het dorpsformaat ambitieuze woningbouwplannen, met het sociale kli maat in zo'n dorp wat gaat gebeuren. Dat is een punt, dat we met het bestuur van Dorpsbelang Wirdum nogal diepgaand hebben besproken en waarover ook een vrij grote mate van overeenstemming bestaat. Het bestuur van Dorpsbelang heeft n.l. grote vrees, dat, wanneer er in één keer een vrij grote uitbreiding tot stand komt, dit betekent, dat het dorpsmilieu een des integratieproces ondergaat. D.w.z., dat er een zo groot aantal nieuw-komers aanwezig zullen zijn, dat daar door het nu bestaande milieu vrij zwaar belast zou kunnen worden. Dat is een verschijnsel, waarmee een aantal dorpen nogal sterk is geconfronteerd. (Ik meen, dat de heer Hemstra hierover een opmerking maakte.) Vandaar dus, dat we het met het bestuur van Dorpsbelang eens zijn geworden, dat er toch een bepaalde temporisering in die groei moet zijn om te bereiken, dat de integratie van de nieuw-komers in het dorpsmilieu zo goed mogelijk kan verlopen. Wij moeten er voor oppassen, dat en dat is wat de heer Hemstra ook noemde, geloof ik de dorpen niet worden tot slaapwijken van de stad. Dat kan natuurlijk ook niet. Dit dus in antwoord op vragen van de heren Heidinga, Miedema en Hemstra. (De heer Rijpma: We moeten er ook voor oppassen, dat, als dit dorp geen uitbreidingsmogelijkheid biedt voor Leeuwarders die buiten willen wonen, die Leeuwarders niet in gebieden gaan wonen, waar ze niet meer bijdragen aan de kos ten die Leeuwarden maakt.) Het lijkt mij juist, dat we woonmogelijkheden in de dorpen binnen ons eigen ge bied scheppen, maar ik dacht, dat de principiële be slissing over de keuze van de woonplaats altijd bij de inwoners van onze gemeente zelf blijft, en ik betwijfel het gewoon ik dacht, dat de heer Rijpma dat ook wel weet of wij, gezien de prijzen op basis van de grondkosten ook in de dorpen met de „buitendor pen" die mag ik toch zo noemen zouden kunnen concurreren. Daar is natuurlijk enige twijfel over mo gelijk. Overigens gaat ook in die dorpen de begrenzing van de grootte een rol spelen. Zodra men een bepaald inwonertal overschrijdt, wordt men geconfronteerd met andere voorzieningen, op basis van het formaat dat men wil verwerven. En ik dacht, dat bij ons overleg met de nabuurgemeenten over de structuurnota toch wel duidelijk is gebleken, dat ook de besturen van die ge meenten bepaald wel oog hebben voor dit probleem. Ook aan de groei van hun dorpen is duidelijk een grens. (De Voorzitter: Ik dacht, dat wij in dat patroon voor al ook mee moeten doen, dat heeft onze aandacht. Daar moet geen misverstand over bestaan.) (De heer Rijpma: Maar als wij te sterk gaan temporiseren, omdat an ders de inbreng te zwaar gaat wegen wat is „te" dan zouden wij onze eigen dorpen voor onze in woners niet toegankelijk maken.) Natuurlijk heeft de heer Rijpma gelijk in die zin, dat er geen wetenschap pelijk bewijsbare groeitendens is aan te geven. Maar we pretenderen ook niet, dat wij de hoogste wijsheid zouden bezitten. We zien echter wel de verschijnselen die tot enige voorzichtigheid manen. Vraag 20a betreft de ontwikkeling van de bouw van de bejaardenwoningen op Werkmanslust. Kort even de zaak samenvattend, merk ik op, dat er een bestemmingsplan kan worden uitgewerkt op basis van een zeer voorlopige opzet, die door de architect van de woningbouwstichting „Patrimonium" voor de bouw is gemaakt. Maar bij het ontbreken van een rechts geldig bestemmingsplan hebben wij niet de rechtsmid delen, die wij nodig hebben om tot verwerving van de \*2è tot op heden niet verworven kavels te komen. Er zijn gevallen bij ik ben bezig een vraag van de heer Heidinga te beantwoorden waar we niet tot over eenstemming konden geraken vanwege het simpele feit, dat de betrokken eigenaar een te hoge koopprijs vraagt, ook gevallen, waarin we door huwelijkssitua ties, bijv. echtscheiding, niet tot onderhandeling kun nen komen en ook gevallen, waarin de betrokken eige naar of eigenares onderhandelingsonbevoegd is, omdat hij of zij in een bepaalde inrichting opgenomen is. Wij onderzoeken op het ogenblik de mogelijkheid, die in de Onteigeningswet is gegeven en die heel weinig is gebruikt: onteigening op basis van een bouwplan in het belang van de volkshuisvesting. Of die onteige- ningsgrond hier bruikbaar is, is op het ogenblik niet vast te stellen, maar er wordt overleg over gepleegd met de betreffende departementen. Een andere zaak is, dat na de parlementaire behandeling van de her schrijving en aanvulling van de onteigeningsgronden, een nieuwe onteigeningswetgeving ontstaat; verwacht kan worden, dat nog dit jaar de nieuwe Onteigenings wet in het Staatsblad zal verschijnen. Als de Tweede Kamer klaar is met alle perikelen van Breda, het Noorden des Lands e.d., dan komt ze weer aan het „gewone" werk toe. Maar dat zou, als ik goed ge ïnformeerd ben, pas na de volgende week het geval kunnen zijn. Dan komt de behandeling in de Eerste Kamer nog. Ik herhaal: Wij overwegen dus hantering van de zoeven door mij genoemde onteigeningsgrond die beschikbaar is. Ik kan de raadsleden wel zeggen, dat het niet waarschijnlijk is, dat wij zonder onteige ning de voor de realisering van dit plan beschikbare gronden in handen kunnen krijgen. Over het rapport-Priemus kan ik kort zijn. Het ligt in de bedoeling van het College, dat hierover ook een extra raadszitting wordt gehouden. Het is vanzelf sprekend, dat de stedebouwkundige ontwerpers van de plannen met de inhoud van dit rapport rekening hou den. Het woningmarktonderzoek is ingesteld op voor stel van Ir. Vink, toen deze begon met het plan Cam- minghaburen. Vandaar ook, dat wij, toen al de resul taten van dat onderzoek los kwamen, zo gelukkig waren de heer Priemus al voor dit doel „gestrikt" te hebben. Over de verwerving van Camminghaburen is een vrij exacte vraag gesteld. Het noordelijk gebied is op 6 ha na op het ogenblik in eigendom bij de Gemeente, van het zuidelijk gebied ongeveer de helft. Verder is de situatie deze de heer Miedema heeft kennelijk een raadsvergadering gemist dat bij het ophogingsplan voor het noordelijk gebied inderdaad de waterpartijen worden gemaakt, want de waterhuishouding moet na tuurlijk ongestoord kunnen blijven functioneren. Je moet dus watergangen maken en die worden op dit ogenblik gemaakt. Maar dat behoeft op zichzelf geen probleem te zijn, want, zou men tot een andere beslis sing komen ten aanzien van de structurele opzet van het plan, dan is dat niet zo moeilijk ongedaan te maken. (De heer Rijpma: Maar het kost wel centen.) Ja, maar als we ermee zouden wachten, zou het nog meer geld kosten. Want de raadsleden moeten zich terdege realiseren de heer Heidinga heeft er al even op ge attendeerd dat we niet zo één-twee-drie in dat ge bied kunnen bouwen. En op het ogenblik is de tijd- planning, de netwerk-planning zodanig, dat we heel, heel krap in onze tijd zitten, willen we er inderdaad in slagen om in 1975, in het noordelijk gedeelte althans, met de bouw te beginnen. (De hear Miedema: Wie it net mooglik dér oerliz oer to fieren?) Der hat ynfor- meel oerliz west. Formeel oerliz oer it flekkeplan Cam minghaburen, dus it komplete, offisiéle plan, sil, as ik op dit stuit myn öfspraek hanthavenje kin it hinget noch efkes fan de lju op it Provinsjehüs óf 21 maert pleats hawwe, mar neffens de ynformaesje fan de hear Van der Wal, dy't ik nou hear, wurdt it de 23e. As wy it kommintaer üt it formele oerliz haw we, kin dit plan frij gau yn prosedure gean. Dan kinne wy ynhaldlik yngean op de advizen dy't üs birikt haw we en ik tocht, dat it mooglik wêze moast, dat it plan, as it in bytsje wol, yn de foarm fan in flekkeplan mei hwat dêrta biheart, noch yn it twadde healjier fan 1972 by de Ried komme kin. De Kommisje Romtlike Oardering hat it al hawn, mar dy krijt it natuerlik noch werom mei it kommintaer dat üt it oerliz fuort-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 6