vszë komt en üs kommintaer dêr op. Ik hoopje, dat ik hjir- mei dus op dit stuit de hear Miedema genöch yntor- mearre haw. Mar as wy op in bislissend stanpunt oer it plan wachtsje moatte, dan soe dat sa mar in healjier kostje en dat healjier hawwe wy perfoarst nedich, wolle wy yn 1975 bouwe kinne. En ik tocht, dat de hiele histoarje mei bitrekking ta it plan Aldlan, hwat dat oangiet, hjir in fingerwizing wêze moat; der kin sa mar in fortraging komme dy't in fearnsjier kostet en dan bidarje wy natuerlik yn in forskriklike bidelte mei de wenningbou. Dan heeft mevr. Visscher een opmerking gemaakt over de samenstelling van de Commissie voor het bin nenstadsplan en de persoonlijke unie tussen deze com missie en de Commissie voor de Monumentenzorg. Ik wil even een misverstand uit de weg ruimen, als dat al thans bestaat. Mevr. Visscher sprak van twee ambtenaren, maar het gaat hier maar om één ambte naar en ik dacht, dat mevr. Visscher dat ook wel wist de voorzitter van de Commissie voor het bin nenstadsplan is dezelfde als de voorzitter van de Com missie voor de Monumentenzorg, alleen hij is geen amb tenaar. Ik hoop, dat mevr. Visscher deze kleine, wat schoolmeesterachtig klinkende, opmerking wil aanvaar den. Ik heb niets tegen ambtenaren, maar ik heb er wel wat tegen, als men mij voor een ambtenaar aanziet, want dat is onjuist. (Mevr. Visscher-BouwerIs de heer Baart dan niet lid van beide commissies De heer Baart is geen ambtenaar; hij oefent een vrij beroep uit; hij zit ook niet in de Commissie voor het binnenstads plan. (Stem: De heer Achterhof.) De heer Achterhof vervult in beide commissies een vrij grote, vrij belang rijke rol. (Stem: En dat is een ambtenaar.) Ja, dat is een ambtenaar. De heer Spoelstra wilde Camminghaburen een geac cidenteerd aanzien geven. Dat lijkt natuurlijk heel erg leuk en, als die aecidentering in ons landschap zou pas sen, zou men de toepassing ervan ook niet behoeven te laten, maar ik geloof, dat we hier niet aan vervalsing- van ons landschap moeten gaan doen. Ik zou niet van gebieden rondom Leeuwarden een soort Appelscha wil len maken (Stem: Dan hoeven we niet meer naar het Zwarte Woud.) (De heer B. P. van der Veen: Een ter penlandschap.) Dat zoiu natuurlijk, voor wat Cam minghaburen betreft, ook een vervalsing zijn. (De heer Heidinga: U houdt toch wel van wat versiering langs de vaarten en zo.) Ja, daar houd ik wel van en dat kan ook wel in dit plan, maar die bosjes zijn mij wat te duur. Als de heer Spoelstra bedoelt, dat we moeten proberen het gebied zoveel mogelijk een landschappe lijk element terug te geven, dan heeft hij gelijk. Maar- men moet het niet zien als een soort restauratieproces, want dat is het niet. Ik dacht, dat je moet proberen, om bij het karakter van het gebied passende landschap pelijke elementen in het bebouwingsplan in te voegen, die relatie hebben met het gebied, zoals het vanouds is geweest. Maar landschappelijk gezien, zat er uit de rapportering van het zoeven door mij genoemde insti tuut is dat ook gebleken niet zo veel interessants in, zelfs geen geofysische elementen. (Stem: Brandgan- zen zitten er wel.) Brandganzen zitten in de Groote Wielen. Dan nog de opmerking van de heer Van der Veen over de Bullepolder. Ik dacht, dat het verstandig was, de gehele ontwikkeling van dit gebied even rustig op zijn beloop te laten; we komen bij de behandeling van de structuurnota toch vanzelf bij de befaamde „U" te recht. Ik wil de heer Van der Veen reeds nu wel zeggen, dat wij ten aanzien van de universitaire voorzieningen in de toekomst niet alleen rekening houden met de Bullepolder, maar zeker ook willen denken aan bin nenstadselementen die in het kader van de ontwikke ling van het universiteitsproces een belangrijke rol zou den kunnen spelen. Ik denk hier bijv. aan het stadsver- zorgingshuis en ik ben ook zo vrijmoedig om in alle openhartigheid te zeggen, dat we daarbij ook de kazerne niet buiten beschouwing zullen laten en waarschijnlijk zullen er ook andere grote elementen in de binnenstad zijn, die voor het universitaire leven, dacht ik, toch bijzonder interessant zouden kunnen zijn. En dan is het ook nog zo dit ter voorkoming van ieder misver stand dat er niet een eenzijdig universitair milieu zal moeten ontstaan, maar we zullen ervoor moeten zorgen, dat er van een gevarieerd milieu kan worden gesproken, waarbij dus ook wonen mogelijk is en re creatieve elementen in de wijk aanwezig kunnen zijn. (De heer B. P. van der Veen: Dat is natuurlijk hele maal fout, als U tenminste dat campus-idee bedoelt, zoals bij de Twentse Hogeschool.) Nee, nee juist niet, gewone, doodgewone bewoners, zoals de heren Van der Veen, Tiekstra, de Secretaris, de Burgemeester. Dat lijkt me gezellig. Dan hebben we misschien een „prof" als buurman, resp. een aantal studenten; dat lijkt mij wel een levendige toestand. Ik ben aan het eind van mijn beantwoording, nu de heer Muller nog even. (Mevr. Visscher-BouwerMag ik nog even iets zeggen? Ik heb al verschillende keren geprobeerd er tussen te komen, maar dat gelukte mij niet. U heeft mij zopas op een fout gewezen, maar ik heb, dacht ik, geen antwoord gekregen op mijn vraag.) Dat hebt U wel, mevr. Visscher. (Mevr. Visscher-Bou wer: Maar niet in de zin zoals ik het bedoelde. U heeft gezegd, dat de heer Achterhof als ambtenaar lid van beide commissies is; de deskundigheid betwijfel ik niet.) Ja, maar ik heb eraan toegevoegd, dat het van zelfsprekend is, dat de gehele Commissie voor de Monu mentenzorg bij de ontwikkeling van en de discussie over het binnenstadsplan is betrokken. Ik formuleer het misschien iets anders dan zonet. Dat komt m.i. aan de orde, zodra al het discussiemateriaal op tafel ligt. De Commissie voor de Monumentenzorg is één van de or ganen, die intensief bij dit werk moeten worden be trokken. (Mevr. Visscher-Bouwer: Maar dan niet, als het plan praktisch klaar is; dat bedoel ik.) Ik heb al gezegd: Wij komen niet met een panklaar stuk. Wij komen met een stuk, waarover gepraat moet worden. En dat gesprek willen we welbewust uitlokken. Aan het eind van het gesprek, de inspraakprocedure of hoe men het ook wil noemen, zal de Raad mogelijk, gebruik makende van al de stof, tot een panklaar plan komen. (Mevr. Visscher-Bouwer: Ik had zo graag tussentijds al eens iets willen weten, willen worden ingelicht en voorgelicht in de Monumentencommissie.) Ik dacht, dat we, vóór we gaan praten, zo goed mogelijk moeten be palen, waarover we willen praten. En wat er ontbreekt, dat horen we dan vanzelf wel. (Mevr. Visscher-Bouwer: Ik ben het niet met U eens.) De Voorzitter: De heer Tiekstra heeft het in het algemeen gesteld: We zullen ons en dan sluit ik aan op de enorme discussie die we gisteren hebben gehad over de commissies op een bepaald moment zekere beperkingen moeten opleggen. Als alles alle commissies door zou moeten die er waarschijnlijk ook wel iets mee te maken hebben, dan komen we er nooit. Dat moet U niet verkeerd opvatten, maar zo is het wel. Maar na tuurlijk zal en dat ben ik volledig met mevr. Vis scher eens vooral de Monumentencommissie haar zienswijze over het binnenstadsprobleem naar voren moeten brengen, vóórdat de Raad een beslissing neemt. Dus daar zijn we het wel over eens. Maar om in deze fase al andere commissies bij dat werk in te schakelen, dat is praktisch niet te doen. Dat moet U echt van mij aannemen. De heer Muller: Ten aanzien van het ophogen van Camminghaburen dit: Er is op het plan Camminghabu ren een netwerk getekend en voor de verschillende pun ten is aan het Laboratorium voor Grondmechanica ge vraagd hoeveel er opgehoogd moest worden om te ko men tot een hoogte van 60 plus F.Z.P., 80 plus F.Z.P. en 1.50 plus F.Z.P. De getallen uit hun antwoord heb ik echt niet in mijn hoofd, maar die wil ik nog wel graag eens laten zien in de Commissie Openbare Werken. Die geven dergelijke grootheden aan, dat het naar onze mening noodzakelijk is nu te gaan ophogen, willen we daar in 1975 nog kunnen bouwen. De heer Heidinga heeft gezegd: Op de plaatsen waar woningbouw komt, gaat de ophoging later toch weer verloren aan ontgraving. M.i. is dat slechts ten dele het geval. Wanneer we uitgaan van een bouwpeil van onge veer 40 cm boven straatniveau in dit geval ligt het straatniveau op 80 plus F.Z.P. dan kom ik op een bouwpeil van 1.20 plus F.Z.P. Als we rekening houden met een vloerdikte van ongeveer 20 cm, dan ligt de onderkant van de vloer op 1 m plus F.Z.P. en dan komt de werkvloer te liggen op ongeveer 60 plus of misschien 50 plus F.Z.P., als men 50 cm kruipruimte neemt, maar altijd nog boven het huidige maaiveld. Ten aanzien van de woningbouw is het m.i. toch wel zinvol behalve natuurlijk daar waar de palen komen deze ophoging te hebben. Voor de tuinen en het groen is het, dacht ik, ook plezieriger van te voren de zettingen te hebben, dan dat er naderhand nog verdere ophoging moet ko men misschien één, twee of drie keer want dat wordt een vrij dure zaak. En waar haal je later de grond ook vandaan? Wat betreft de wegen het is op het ogenblik uiter aard niet bekend, waar die komen te lopen zal er wel geen verschil van mening over bestaan, dat de zet tingen voor de aanleg dienen plaats te vinden, niet alleen met het oog op de rioleringen, maar ook vanwege de wegenconstructie zelf. Ik denk in dit verband even aan Lekkumerend-oost, waar we zeer recent opgehoogd heb ben misschien had het al opgehoogd moeten zijn daar ligt nog maar vrij korte tijd een weg in en die heeft al aanmerkelijke zettingen ondergaan. Datzelfde heb ben we feitelijk in de Fennen ook geconstateerd. Ik dacht, dat dit de vragen waren van de heer Heidinga. (De heer Tiekstra (weth.De heer Heidinga heeft ge vraagd, of er überhaupt opgehoogd zal moeten worden.) (De heer Heidinga: Nee, dat hebt U niet goed be grepen.) Ik dacht, dat ik hiermee de vraag van de heer Heidinga had beantwoord. Wat U noemt, was de vraag van de heer Van der Veen. Voorts is er gevraagd: Wat is er aanbesteed? Aan besteed is tot nu toe eigenlijk alleen het gemaal voor Camminghaburen en er is dus prijsopgave gevraagd voor het ophogen en voor het graven van de grote water partijen. De oppervlakte aan water die gegraven wordt, is nog te gering; bij de verdere uitwerking van het vlekkenplan zal er meer water-oppervlakte in gebracht moeten worden en die vijvers zitten dus nog niet in dit bestek. De heer Van der Veen heeft gevraagd: Moet er über haupt opgehoogd worden? Het verschil tussen het peil voor de woningen het maaiveld en de waterstand die wij wensen, is ongeveer 1.20 m. Wij zitten hier on geveer op een straatpeil van 1.40 plus F.Z.P. dat is een minimum en de boezemstand is ongeveer 20 plus F.Z.P. Wanneer we van dat peil uitgaan, dan betekent dat dus bij een ophoging van Camminghaburen tot 80 plus F.Z.P., dat we dan komen op een peil 1.20 m daar beneden gelegen, dit is 60 min F.Z.P.. Dan zitten we al dik in het veen. Dat betekent, dat we het veen bloot gaan leggen, dat betekent uitdroging van het veen, dat betekent kans op brand in die veenlagen. Dat verschijn sel heeft zich twee jaar geleden voorgedaan bij de Kleine Wielen. Toen die plas drooggelegd is, hebben we daar maandenlang veenbranden gehad onder de wegen in de Kleine Geest. En laat ik dit vooropstellen: Door de enorm dichte grondslag van de kleisoorten in Camminghaburen is in grote delen van het jaar constant het grondwaterpeil maaiveld, wat ook buitengewoon onplezierig is. (De heer B. P. van der Veen: Men ontpoldert toch elders wel, ook op veen.) Als hier geen veen zat en de grondslag beter was, dan was het zeker te overwegen. (De heer B. P. van der Veen: Ik dacht, dat er een soortgelijke situatie in Delft was; het kan dus blijkbaar wel.) Het is mij niet bekend, of in Delft het veen zo dicht onder de oppervlaktke zit als hier in Camminghaburen. Maar dan is het natuurlijk nog de vraag: Werken ze daar op het ogenblik in een polder? (De heer B. P. van der Veen: Die polder is, vermoed ik, wel al een jaar klaar.) Dan kan ik me toch moeilijk voorstellen, dat niet zó op gehoogd wordt, dat het veen nat blijft. Want dat is voor ons juist de reden geweest, dat wij hebben gekozen voor 80 plus F.Z.P. en niet voor 60 plus F.Z.P. Dat was om het veen nat te houden. De Voorzitter: Mag ik na deze uitvoerige beantwoor ding nu vragen, of er punten zijn overgebleven die men op dit moment vastgelegd wil zien om ze in de plenaire zitting weer aan de orde te stellen? De heer J. de Jong: Ik zou graag terug willen ko men op de sanering- en reconstructiegebieden en op punt 17: het terrein voor de universiteit. De Voorzitter: Zoudt U dat laatste punt eigenlijk niet beter ter sprake kunnen brengen, als we over de structuurnota spreken? Want daar krijgen we twee aparte zittingen over. Dat punt komt in die samenhang natuurlijk absoluut ter sprake. Het is maar een vraag. Maar ik dacht, dat het daar ook beter tot zijn recht zou komen. De heer J. de Jong: Er is hier natuurlijk wel re gelmatig overleg over het betreffende gebied geweest. Je zou je kunnen voorstellen, dat, als je het daar hele maal mee eens bent, je de aankopen daar zou moeten stopzetten. Dat zou eens aan de orde kunnen komen. De Voorzitter: Als het nog één of twee jaar zou duren, voordat de discussie over de structuurnota wordt gehouden, dan zou ik me kunnen voorstellen, dat U zoudt zeggen: Ik wil niet zo lang wachten. Maar U kunt er echt van uitgaan ik heb het zojuist ook al gezegd in antwoord op een opmerking van de heer Hei dinga dat het in ons voornemen ligt, de eerste dis cussie over de structuurnota beslist te doen plaats heb ben vóór de vakantie dat wordt het algemene in formatieve gesprek en de tweede, waarin de beslis sing moet vallen, in augustus, uiterlijk begin september. Dus die gehele problematiek komt op korte termijn aan de orde en bij de behandeling daarvan zullen dit soort problemen duidelijk tot hun recht komen. De heer J. de Jong: Wanneer U dit toezegt, dan heb ik daar natuurlijk geen bezwaren tegen. (De Voorzitter: Dat zeg ik U toe; daar mag U natuurlijk op vertrou wen.) Dat doe ik dan ook, Voorzitter. De Voorzitter: Het andere punt no. 8 is ge noteerd. De hear Miedema: Oer it punt Utwreidingsplan Wurdum wie de biantwurding troch de Wethalder my dochs wier net konkreet genöch om dêr nou sa mar genoegen mei to nimmen. Ik leau, dat sa'n doarp der rjocht op hat, dat it nouris in kear wit, hwannear't it hwat wurde kin. Ik bihald my dus it rjocht foar om dêr yn de bigreatingssitting op werom to kommen. De FoarsitterDus it oanpakken fan it utwrei dingsplan Wurdum? Punt 19a. De hear Miedema: Dêr hinget mei gear 19b, de oan- keap eventueel. De Foarsitter: Ja, mar wy sille dus notearje: Punt 19: Utwreidingsplan Wurdum en dat claime Jo? (De hear Miedema: Ja.) De heer Heidinga: Ik had niet verwacht, dat de heer Muller zou ingaan op het financiële aspect van de kwestie van de ophoging van Camminghaburen, maar dat is wat ik eigenlijk bedoel. Dat kan ik echter bij punt 4 van het Grondbedrijf dat geclaimd is: „Zouden de huurkosten in de nieuwbouwwijken niet verlaagd kunnen worden door kosten voortvloeiende" enz. rustig met Uw toestemming dan, mijnheer de Voorzitter ter sprake brengen. (De Voorzitter: Het is een finan cieel punt, daar hoort het ook wel bij.) Op het ogen blik gaat het niet om het technische aspect daarom trent heeft de Raad al besloten; daar stap ik af. Het is duidelijk een financieel punt. Het werk wordt op 19 maart aanbesteed; dus op 31 maart, als de begroting behandeld wordt, is het nog niet gegund. Dan zijn we nog vrij. De Voorzitter: Dan wordt Uw naam genoteerd bij de heren J. de Jong en Knol, die punt 4 Grondbedrijf hebben geclaimd. Dan hebben we de koppeling meteen vastgelegd. De heer Tiekstra (weth.): Ik neem aan, dat de heer Heidinga er geen bezwaar tegen heeft, dat we ook nog een stuk informatie in de Commissie Openbare Wer ken, resp. in de Commissie Grondbedrijf geven. Dan hebt U meer „grond" om te praten. Of minder grond om over te praten! De Voorzitter: Zijn er meer leden, die punten willen claimen voor de plenaire zitting? De heer Van Haaren: Niet zozeer een punt, maar ik dacht het in mijn algemene beschouwingen te ver werken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 7