20
tfstf
ders mee moeten doen? Er is niet zo gemakkelijk een
bestemming te vinden voor een gebouw in dat deel
van de stad.
Ik wil nog een derde mogelijkheid in de binnen
stad noemen, n.l. de Rijks H.B.B. Wij hopen, dat er
binnen een paar jaar een nieuw gebouw voor de Rijks
H.B.S. zal staan aan de Dammelaan. En dan komt
het grote gebouw in het centrum van de stad leeg.
Aan de hand van de door mij gegeven voorbeelden
kunt U zien, dat wij heus een deel van het weten-
scnappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs
kunnen realiseren in de binnenstad.
Ik meende dit te moeten zeggen in aansluiting op
de woorden van de Wethouder. Wij zijn steeds met
deze problemen bezig en er tekenen zich duidelijk pa
tronen af.
De heer Ten Brug (weth.)Wat mij wel bijzonder aan
trekkelijk lijkt net is misschien meer een gevoels
matige dan een verstandelijke benadering is de Ha-
masteeg. Ik zie het als een soort Oude Manhuispoort
met alle leuke dingen die daar ook zijn, maar dat moe
ten we verder maar vergeten.
Ik heb zopas nog vergeten bij het vorige hoofd
stuk een antwoord te geven op een vraag van mevr.
Visser over de Kampklas. Zij heeft mij daar per briefje
op gewezen. U weet, dat geiden beschikbaar zijn ge
komen om de nodige verbeteringen aan te brengen.
Intussen bereikten ons berichten uit de klingen van
de Kampraad, die inhielden, dat men er aan twijfelde,
of die school daar wel gehandhaafd moest blijven. U
weet, dat dit punt al eerder onderwerp van discussie is
geweest en dat wij toen zeer sterk de indruk hadden,
dat de ouders die school wilden houden. Wij hopen op
zeer korte termijn een bespreking te hebben met de
ouders, want het is natuurlijk de vraag of de Kamp-
raad representatief is voor de ouders van de school
gaande kinderen. Wij hebben al een eerste contact ge
had met de onderwijzer en met het Hoofd van de
School waar de Kampklas bij hoort. Die zijn van me
ning, dat het wel aanbeveling verdient de Kampklas
te handhaven; wij willen echter ook het oordeel van
de ouders horen. Wij willen op korte termijn een ge
sprek met de ouders hebben, opdat de zaak niet wordt
getraineerd. We zullen de verbeteringen met spoed
moeten aanbrengen of andere voorzieningen moeten
treffen.
De Voorzitter: De Wethouder heeft zo pas het ge
sprek genoemd, dat wij hebben gehad met Staatssecre
taris Schelfhout. Ik heb ik meen in mijn Nieuw
jaarsrede gezegd, dat wij stellig niet zonder hoop zijn
terug gekomen van het gesprek met de Staatssecreta
ris, dat wij vlak voor de jaarwisseling hebben gehad.
Er is contact geweest met Minister Van Veen. De Wet
houder en ik gaan binnenkort naar Minister Van Veen
toe; dat is met hem afgesproken. Ik wil U zeggen ik
zeg dit niet namens het College; ik neem het voor mijn
verantwoording dat, als de h.e.a.o. niet staat op de
structuurnota (de interimnota) voor het Noorden des
Lands, ik er niets meer van begrijp. Wij zullen dit de
Minister ook zeer duidelijk het klinkt wat oneerbie
dig aan zijn verstand brengen.
De heer Ten Brug (weth.): Het is goed nog even
te zeggen, dat de Staatssecretaris ons beloofd heeft,
dat hij aan de afd. Planning en Onderzoek zou opdra
gen een onderzoek in te stellen naar de h.b.o.-situatie
in Friesland. Ik heb net op de agenda van de volgende
COGVO-vergadering gezien, dat de nota h.b.o.-Fries-
land aan de orde zal komen. De nota heb ik nog niet
ontvangen, maar hij is blijkbaar klaar en komt binnen
kort in bespreking.
De Voorzitter: We komen zo van het een op het
ander. U weet waarschijnlijk, dat de Regionale Raad
voor de Arbeidsvoorziening de Regering ook heeft be
naderd over de h.e.a.o. Het is mij bekend, dat de heer
Bloemendal die speciaal voor de werkgelegenheids-
problematiek is aangesteld duidelijk stelt, dat er
een h.t.s. in Emmen en een h.e.a.o. in Leeuwarden moet
komen in het kader van de structuurnota Noorden
des Lands. Van alle kanten wordt er echt hard aan
gewerkt en dat is prettig. Wij zijn echt wel hoopvol
gestemd.
Nu stappen we van dit hoofdstuk af.
Hoofdstuk VIII, par. 5. Wetenschappelijk onderwijs.
De heer Buising: U schrijft in antwoord op vraag 1,
dat het bericht, dat Prof. Snijders van mening- zou zijn,
dat er van een universitaire vestiging in Friesland
maar moet worden afgezien, niet juist is. Dat vinden
wij fijn. Wij zijn er blij om, dat Prof. Snijders en
met hem het Universiteitsbestuur nog steeds staat
achter de uitspraken in het rapport „Universitaire
vestiging in Friesland".
Naar aanleiding van vraag 2 zou ik graag willen
weten, of het gesprek met Minister De Brauw al heeft
plaats gehad, en zo ja, wat de resultaten van dat ge
sprek zijn. Verder zou ik graag willen weten, of de op
pag. 37 van de aanbiedingsbrief genoemde stuurgroep
al van de grond is.
In vraag 3, en in het antwoord daarop, wordt ge
sproken over de huisvesting voor een eventuele uni
versitaire vestiging. Mijn vraag is, of er nu wel vol
doende aandacht wordt geschonken aan de bijkomen
de problemen, zoals o.a. huisvesting voor studenten.
Dat huisvestingsprobleem is overigens niet het enige
bijkomende probleem. Ik zal eens een ander voorbeeld
noemen. Als een student aan de Universiteit van Gro
ningen ziek wordt, geniet hij kosteloze geneeskundige
behandeling door een instituut, dat daar speciaal voor
is. Dat soort faciliteiten geldt helemaal niet voor stu
denten van het hoger beroepsonderwijs. Hebt U over
dit soort zaken al overleg gepleegd, bijv. met de werk
groep T.O.L.
De heer Ten Brug (weth.): ik onderschrijf, dat het
bijzonder plezierig is, dat achteraf bleek, dat het kran-
tebericht over Prof. Snijders onjuist is. Ik wist ook
wel, dat het bericht volkomen verkeerd in de krant was
gekomen. De Groninger groep die met de Friese groep
het rapport heeft opgesteld, staat nog volledig achter het
rapport. De opstellers van het rapport hebben onlangs
een gesprek gehad met Minister De Brauw. Uit de stuk
ken over die bespreking de Burgemeester kan me
misschien aanvullen; hij is er bij geweest heb ik
kunnen opmaken, dat het meegevallen is; U weet, dat
ik en niet ten onrechte, dacht ik me wel eens
negatief heb uitgelaten over het oordeel van Minister
De Brauw. De Minister heeft niet gezegd, dat er niets
van de plannen terecht zal komen. De stuurgroep is
inmiddels ingesteld.
U weet, dat er een werkgroep is ingesteld om de bij
komende problemen te bekijken, met name wat de voor
zieningen voor de studenten, zoals huisvesting, mensa
enz. betreft. Een nota daarover wordt de volgende
maand aan het College aangeboden, heb ik net gehoord.
Inderdaad bestaat er dat merken we nu een
schrijnende tegenstelling tussen de mogelijkheden (so
ciale voorzieningen) voor studenten van het hoger be
roepsonderwijs en die voor studenten van universitei
ten. Dat probleem is levensgroot op ons afgekomen door
de komst van Ubbo Emmius. De studenten die tot nu toe
de M.O.-opleidingen volgden in Groningen een op
leiding die te vergelijken is met Ubbo Emmius; Ubbo
Emmius is een andere, meer op de situatie waarin de
student later komt te verkeren gerichte opleiding
vielen zonder meer onder de universitaire voorzienin
gen (mensa, universiteitsverenigingen, medische bege
leiding enz.). De Groninger opleiding zal worden be
ëindigd en nu staan we voor dat probleem. Nu kun
nen er in Groningen wel oplossingen worden gevonden,
omdat de studenten van het hoger beroepsonderwijs
meedraaien in het geheel van de studentenvoorzienin
gen. Het is bekend, dat de studentenverenigingen
misschien „Het Corps" uitgezonderd ook open staan
voor studenten van het hoger beroepsonderwijs en ik
meen zelfs ook voor werkende jongeren. We krijgen in
Leeuwarden een geheel nieuwe situatie en ik geloof,
dat we dit probleem met de Minister moeten bespreken.
Ik kan mij voorstellen, dat dit ook een rol kan spelen
bij de gedachte van Minister De Brauw over de inte
gratie van het hoger beroepsonderwijs en het universi
taire onderwijs. Minister Veringa dacht aanvankelijk
aan een uiteindelijk samenvallen van deze beide vor
men van onderwijs; bij een huishoudschool heb je
een beetje oneerbiedig gezegd een praktijkstroom en
een theoriestroom en zo dacht hij zich ook ongeveer de
verhouding tussen h.b.o. en universitair onderwijs. Dat
systeem zou direct levensgroot deze problemen met
de financiële consequenties met zich brengen. Het
wetsontwerp van Minister Veringa wordt geen wet,
maar het is niet zo, dat Minister De Brauw volledig
afgestapt is van een zekere integratie en samenwer
king tussen beide vormen van onderwijs; hij denkt
momenteel meer in de richting van het systeem van
de Mammoetwet, waarbij het mogelijk is van de ene
onderwijsvorm naar de andere over te stappen (van
h.a.v.o. naar Atheneum, van m.a.v.o. naar h.a.v.o. bijv.)
Hij wil wel een samenwerking, maar geen samenvallen.
Maar het brandende probleem, dat de heer Buising
heeft aangesneden, kunnen wij als Gemeente niet op
lossen. Wij kunnen wel proberen een aantal faciliteiten
te geven. Wij hebben dat ook al gedaan. De werkgroep
T.O.L. heeft een centrum gekregen in de Elizabeth-
straat; dat is voor elkaar gekomen in samenwerking
met de Provincie. In het betreffende gebouw was vroe
ger de Dienst voor de Sociaal Pedagogische zorg ge
huisvest. Daar kan nu het huisvestingsbureau, een data
bank, vergaderruimte etn dergelijke in komen. Van
daar uit kan een stuk studentenleven op gang komen.
Ik hoop, dat het enthousiasme waarmee men begon
nen is, blijvend zal zijn; èn voor de studenten in Leeu
warden èn voor de stad Leeuwarden is dit van bijzonder
groot belang.
Ik heb niet veel gezegd over het gesprek, dat heeft
plaats gehad met Minister De Brauw, want daarover
kunt U, mijnheer de Voorzitter, meer vertellen en het
is niet nodig, dat wij beiden daar diep op ingaan.
De Voorzitter: Dan zal ik nog een enkel woord zeg
gen over dat gesprek. Wij hebben zaterdag j.l. een
bijzonder uitvoerig gesprek gehad - op Lauswolt
met Minister De Brauw. Ik moet U zeggen, dat ik daar
met lood in de schoenen heen gegaan ben. Gelet op de
uitlatingen die de Minister gedaan had in de Tweede
Kamer en ook op andere plaatsen, waren wij allemaal
enigszins bevreesd, dat hij ons zou zeggen, dat hij nog
geen kijk op de problemen had, en dat hij ons niets in
uitzicht zou kunnen stellen, met andere woorden, wij
waren bang, dat hij zou zeggen, dat wij de eerste ja
ren van onze plannen af zouden moeten zien. Wij had
den ons goed geprepareerd. De Minister heeft veel tijd
genomen voor het gesprek en daar hebben wij veel
waardering voor. Wij hebben 4 uren met hem geconfe
reerd. Daaruit blijkt wel, dat hij de zaak niet even en
passant met ons heeft doorgenomen. Uit de discussie is
duidelijk gebleken een belangrijk punt, dat U ook zal
interesseren dat het Bestuur van de Universiteit van
Groningen en de Commissie Wetenschappelijk Onder
wijs Friesland nog steeds volkomen op één lijn praten;
wij zijn het volledig eens over datgene, wat wij willen
realiseren. Die eensgezindheid was bijzonder belangrijk
voor dat gesprek met de Minister. Duidelijk is geble
ken, dat de Minister bijzonder geïnteresseerd is in de
ontwikkelingen die hier gaande zijn. Hij heeft duidelijk
te kennen gegeven, dat, hoewel we niet binnen een x-
aantal maanden een universiteit zullen hebben, wij door
moeten gaan met het nagaan van de realisatiemogelijk
heden van een tweede vestiging van de Universiteit
van het Noorden des Lands in Leeuwarden. Hij vond
het ook aantrekkelijk, dat wij het met Groningen eens
waren, en dat wij zochten naar de weg om in nauw
samenspel met Groningen te komen tot een universi
taire vestiging in Friesland in het kader van een Uni
versiteit van het Noorden des Lands, en niet zonder
meer poogden te komen tot het stichten van een nieuwe
universiteit. De Minister heeft gezegd en zowel de
Groningers als wij hebben dat standpunt gedeeld
dat we het van de ontwikkeling kunnen laten afhangen
hoe nauw de samenwerking in de toekomst moet wor
den. In het begin zal er in ieder geval een nauwe sa
menwerking moeten zijn; dat is ook alleen maar in ons
voordeel en het is bijzonder verstandig daar naar te
streven. Op dit punt is er dus ook geen enkel verschil
van mening. Een ander heel belangrijk punt is, dat
uit het gesprek met de Minister duidelijk bleek, dat ook
hij het grote belang zag van het compleet doen zijn van
de set wetenschappelijk onderwijs en het zo volledig mo
gelijk doen zijn van het pakket h.b.o.-opleidingen; hij
was ook van mening, dat al die vormen van onderwijs
in één centra bij elkaar zouden moeten zijn. Ook al is
het niet één school, één gemeenschap, toch moeten er
mogelijkheden zijn verschillende kanten uit te gaan
en heel nauw samen te gaan en samen te werken. Uit
het gesprek bleek ook dat heeft de Minister niet
gezegd dat het Noorden des Lands te groot is om op
op deze basis met één centraal punt te kunnen werken.
Dat was voor ons een pluspunt; als er een tweede
vestiging komt, twijfelt niemand er aan, dat die in
Leeuwarden zal komen.
Ik ga hier niet dieper op in, maar uit wat ik gezegd
heb, mag U blijken, dat wij bijzonder content waren
met de wijze waarop de Minister deze zaak met ons
heeft willen bespreken en met de wijze waarop hij het
probleem heeft benaderd. Ik heb dit de Minister ook
gezegd. Ik mag zonder overdrijving zeggen, dat wij dit
gesprek na 4 uren zeer tevreden hebben beëindigd.
Nog één korte opmerking. De stuurgroep was nog
niet met haar werk begonnen. Wij verkeerden enigszins
in twijfel, alhoewel ik moet zeggen, dat die twijfel niet
van Friese kant kwam. De Groningers hadden geen
aarzelingen over het nut van de stuurgroep, maar zij
hebben natuurlijk ontzettend veel werk te doen. Voor
al een man als Prof. Snijders, die een grote rol zal
moeten spelen in die stuurgroep, heeft heel veel an
dere problemen aan zijn hoofd. Prof. Snijders heeft al
eens gezegd en vandaar de twijfel „Als de Mi
nister nu niets in uitzicht kan stellen, is het dan wel
een zinvolle zaak die stuurgroep bij elkaar te roepen.
Die structuurgroep zal meer moeten doen dan een
enkele keer vergaderen; die zal plannen moeten uit
werken." Ik kan U zeggen, dat wij het direct na het
gesprek met de Minister volledig eens zijn geworden
met het bestuur van de universiteit van Groningen over
het onmiddellijk laten functioneren van de stuurgroep.
Gisteren is de stuurgroep geïnstalleerd in de gebouwen
van de Rijksuniversiteit van Groningen. De heer Dijk
huis, de voorzitter van de Rijksuniversiteit, was daar
bij persoonlijk aanwezig, evenals de rector-magnificus,
Prof. Boitelle-." Ik heb het grote genoegen gehad de
Commissie Wetenschappelijk Onderwijs daarbij te mo
gen vertegenwoordigen. De werkzaamheden van de
stuurgroep zijn begonnen. Dus op dit front niet anders
dan positieve geluiden op dit moment.
Woctel
De heer Rmsing: Ik wil nog graag een opmerking
maken. Voor het geval dat mijn fractievoorzitter in
zijn algemene beschouwingen niet terugkomt op de
h.e.a.o., zou ik graag willen vastleggen, dat ik op dat
punt terugkom in de plenaire zitting al is het alleen
maar omdat ik het nodig vind, dat er behoorlijk op de
trom geslagen wordt.
De Voorzitter: Dat punt wordt genoteerd. Als
niemand meer iets over dit onderwerp wil zeggen, stap
pen we van deze paragraaf af.
Hoofdstuk VIII, par. 6. Onderwijs (diversen).
Volgnos. 466 en 249.
De heer Buising: Ik zou graag willen weten welke
inkomensgroepen corresponderen met de in het ant
woord op vraag 1 genoemde schoolgeldmaatstaven. Als
ik dat rijtje n.l. zo bekijk, dan krijg ik de indruk, dat
door de leerlingen die onder de hoogste schoolgeld
maatstaf vallen het meeste gebruik van het onderwijs
aan het Muziekinstituut wordt gemaakt. Misschien be
kijk ik de zaak helemaal verkeerd, maar dat hoor ik
dan wel van de Wethouder. Ik wil dus graag weten
welke inkomensgroepen die schoolgeldmaatstaven ver
tegenwoordigen.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik wilde mij eigenlijk maar
beperken tot de mededeling, dat ik, in verband met het
feit, dat de kosten van de muziekschool mijns inziens een
grote belasting vormen voor de algemene middelen
van de Gemeente, voornemens ben bij de plenaire ver
gadering hierover een verhaaltje te houden een zin
vol verhaaltje, hoop ik en te komen met een voor
stel tot een herziening van de schoolgeldtarieven.
De Voorzitter: En dat slaat op deze volgnummers?
(Mevr. Visser-van den Bos: Op het Muziekinstituut.)
Ja, dan is het in orde. De heer Nauta zal dit noteren.
De heer Ten Brug (weth.): Ik begrijp, dat die
schoolgeldmaatstaven niet helemaal duidelijk zijn. Ik