*4? scholen met de betrokken ouders wordt besproken. Anders is het bijzonder moeilijk. De heer Visser heett in dit verband nog gevraagd, of er ook van tegenwerking van de ouders sprake was. Ja, die ondervinden we inderdaad een enkele keer. Daar zijn soms tegengestelde motiveringen voor. De ene keer gaat het om het oversteken van een drukke weg en een andere keer blijkt, dat de drukke weg helemaal geen bezwaar is. Het laatste dreigement is, dat men dan de kinderen naar het bijzonder onderwijs stuurt en zo ziet U, dat het Gemeentebestuur zich ook niet hele maal van het bijzonder onderwijs terugtrekt. (De heer Visser: Het omgekeerde komt ook voor!) Ja, ik geloof, dat omgekeerd wel eens hetzelfde gebeurt, zodat het evenwicht zich wel zal herstellen. De heer Schaafsma heeft gevraagd, of wij met het trekken van de schoolgrenzen niet een klein beetje in strijd met de wettelijke vrijheid van schoolkeuze komen. Hier zijn wel eens rechterlijke uitspraken over geweest. Ik dacht, dat bij wettelijke vrijheid in rechterlijke uit spraken gedacht werd aan een keuze voor de soort school en niet aan de school. En we hebben hier met gelijksoortige scholen te maken. (De heer Schaafsma: Dat wens Ik te betwijfelen.) Ja, maar als wij over soor ten scholen praten in de zin van de L.O.-wet, gezien onze verhouding openbaar-bijzonder onderwijs, dan heeft dat bij de rechterlijke uitspraken een rol gespeeld. Het trekken van de schoolgrenzen is een stuk beperking van de vrijheid, maar ik ben er wel blij mee, want je zou heel ongunstige situaties kunnen krijgen: scholen die absoluut overbevolkt zijn, die daardoor ook weer in niveau moeten zakken, terwijl alle andere scholen ook in niveau zakken, omdat ze zó dun bevolkt zijn, dat je met heel beroerde combinaties moet gaan werken. (De heer Schaafsma: Alles tot Uw dienst, als het over hetzelfde artikel gaat, maar als je differentiatie in een artikel gaat maken, dan kun je iemand het menselijk recht niet ontzeggen om zelf een artikel te gaan kie zen.) Dan heb je inderdaad de keuze tussen deze open bare school of een andere, bijzondere school. Ik kan hier niet onderuit, want het zou anders eerlijk ge zegd één grote bende zijn. In zoverre is er dan ge lukkig altijd nog de outlet naar een ander soort van onderwijs. En ik weet, dat men het bij het bijzonder onderwijs, althans bij een deel van het bijzonder on derwijs, ook een gelukkige omstandigheid vindt, dat deze outlet er is, want bij de grote schoolverenigingen speelt dit natuurlijk ook een rol; die zitten met dezelf de moeilijkheden en behandelen die ook op dezelfde wijze. Op punt 4, waarover de heren Snel en Faber heb ben gesproken, kom ik straks terug. Punt 6 (speelleerexperiment). Ik heb al gesproken over onze conclusie op het punt dat mevr. Woudstra aangeroerd heeft. De heer Snel kan ik antwoorden, dat in ieder geval de algemene conclusie deze is, dat niet elke school een speelleerklas moet hebben elke combinatie van onderwijskrachten kan dit gewoon niet aan, zodat je dan ook niet een optimale verzorging voor het kind in die Idas zou krijgen. Aan de andere kant is het ook niet zo, dat geen enkele school meer een speelleerklas zou mogen hebben. Als een school graag zo'n klas wil hebben en die aanvraagt, dan ver hindert niets die school om met zo'n speelleerklas te starten. Maar als algemene methode dat is tot nu toe wel gebleken is het instituut speelleerklas niet het antwoord op alle vragen. Vraag 7 (leermethoden bij het basisonderwijs). De school is daar tot zekere mate vrij in. Tot nu toe heb ben wij geen enkele school iets in de weg gelegd, wan neer ze een bepaalde methode wil kiezen. Wel hebben wij gemeend, als één methode extra duur is en een ge lijkwaardige methode goedkoper, na overleg met de Inspectie, voorkeur te moeten geven aan de goedko pere. Het probleem is wel, dat er via de markt zo ge weldig veel methodes worden aangediend. Dat is een verkoopsituatie. De een vindt nog mooier gekleurde blokjes uit dan de ander en we moeten inderdaad op dit punt erg voorzichtig zijn. Je kunt je geld maar één keer uitgeven. In overleg met de Schooladviesdienst zou ook worden nagegaan, hoe enige begrenzing in deze situatie te krijgen. Maar het is niet gemakkelijk, want ik zou ook niet al te zeer de vrijheid van de school en van de betrokken onderwijskrachten op dit punt willen aantasten. De heer Snel heeft verder nog gevraagd, waarom er laatst een aanvraag om een extra krediet voor leer middelen t.b.v. nieuwe methodes is afgewezen. Dat is op zichzelf niets bijzonders. Ik herinner mij uit de laatste tijd ook maar één aanvraag die we hebben af gewezen. U weet, dat we in de Raad op geregelde tij den die extra krediet-aanvragen krijgen. Er wordt in Leeuwarden per jaar in totaal voor art. 72-aanvragen een bedrag van een ton of drie uitgegeven. Daar zitten ook alle vernieuwingen in. Dit betrof een geval, waarin de aanpak van de nieuwe methode volgens de Inspectie en wij zijn de Inspectie daarin gevolgd evengoed zou kunnen geschieden met het reeds op de school aanwezige materiaal. Dus de nieuwe aanpak werd niet afgewezen. Maar nu veroudert het materiaal in tussen natuurlijk ook en ik denk, dat de betreffende school wel eens weer terug komt. Over de Jenaplan-scholen heb ik al met mevr. Woud stra gesproken. (Mevr. Woudstra-PeeneIk heb nog gevraagd, welke aspecten men doet evalueren.) Dat zult U straks zien in het rapport, dat niet alleen aan de Onderwijscommissie, waar U overigens in zit, maar ook aan de raadsleden-niet-leden van die commissie wordt overgelegd. We hebben nog even gediscussieerd over het lezen van vakbladen door de onderwijskrachten. Het kleine aantal door mevr. Woudstra genoemde abonnees op een aantal onderwijzers van 30.000, kan maar één bepaald blad gelden en U moet niet verge ten, dat er veel meer bladen zijn en dat m.n. ook het bondsorgaan van de A.B.O.P. voor een belangrijk deel als een vakblad kan gelden. Daar staat wel tegenover, dat er aan de ontwikkeling en het bijblijven van de onderwijskrachten wat moet worden gedaan en daar voor worden dan ook in samenwerking met de Rijks Pedagogische Academie bepaalde cursussen gegeven, waarvoor wij bij de begroting 1972 t.o.v. die van 1971 nog verhoging van de kredieten hebben voorgesteld. Die cursussen trekken ook voldoende deelname. U hebt gevraagd: Welke scholen krijgen geen extra kredieten Ik dacht, dat ik die vraag beantwoord heb. U kent ook de lijsten van de verdeling van de drie ton. (Mevr. Woudstra-Peene: Maar moet U zich niet af vragen: Waarom vragen sommige scholen geen kre dieten aan? Zouden de onderwijzers aan die scholen soms helemaal geen applicatiecursus volgen?) Ja, maar extra kredieten is natuurlijk niet alleen een zaak van nieuwe methoden, ook van vervanging enz. Wij behoeven niet te concluderen, dat men vreesachtig is om extra kredieten te vragen. Wel blijkt een enkele keer, dat men soms zaken ten onrechte betaalt uit het bedrag per-leerling, omdat men het gemakkelijker vindt om geen extra krediet te vragen. Dat is natuurlijk fout, want men snijdt zichzelf in de vingers. Dan moet je het op andere punten „bezuren". Men zou de extra middelen hiervoor gewoon kunnen aanvragen. Maar daar wordt dan ook met de onderwijskrachten over gesproken. Ik ben door de vragen heen. (De heer Visser: Ik geloof, dat de Wethouder nog niet is ingegaan op de kwestie van de uniforme leermethoden, in praktische zin.) O, U bedoelt bij verhuizing. Dat kan als een be zwaar gevoeld worden, maar wij hebben geen uniforme leermethoden. En ik vind het hebben daarvan ook be zwaarlijk. Want de methode, de wijze van aanpak - het is hetzelfde wat ik over de leermiddelen heb ge zegd hangt toch ook heel sterk af van het personeel van de school en van de vraag, met welke middelen dit kan werken. Ik vind wel, dat je moet proberen niet alle leermiddelen die op de markt zijn, over Leeuwar den uit te smeren. De bezwaren van de overgang van de ene school naar de andere blijven natuurlijk, maar dat is toch ook wel bij te spijkeren. Op dit punt heb ben mij trouwens nog nooit klachten bereikt. Volgno. 316. De heer Snel: We hebben maandag en dinsdag over het documentatiecentrum gesproken en terzake is een motie aan de orde gesteld door de heren Visser en Schaafsma. Op zichzelf ben ik tegen die motie, maar dat is op dit moment niet zo belangrijk. Ik dacht, dat we wel wat moeilijkheden zouden krijgen, als deze motie zou worden aangenomen en het documentatiecentrum van de begroting zou worden geschrapt. Als er te zijner tijd een aanvrage art. 72 omtrent zo'n centrum zou komen, kan men van de zijde van het Gemeentebestuur moeilijk meer met het argument aankomen, dat deze eis overdreven is, omdat men het betreffende object eerst zelf op de begroting heeft opgevoerd. Dan kan men het eigenlijk niet afwijzen. En ik vraag mij af, of we daardoor niet in de knoei komen bij het openbaar onderwijs. Ik zie de aanschaf voor het openbaar onder wijs daarna niet meer gebeuren, omdat de middelen dan zeer beperkt zijn. De heer Schaafsma: Even inhakend op de woorden van de heer Snel, moet ik opmerken, dat me dit een leuk middel lijkt om via een begroting er toch iets door te drukken zonder de Raad erin te kennen, n.l. via art. 72, dan heb je voor het openbaar onderwijs ook wat je hebben wilt. Dat lijkt me niet juist. Ik ge loof, dat, als je meent, dat een bepaalde methode ver sleten is en je moet omkijken naar een nieuwe, je eerst in je eigen portemonnaie moet zien. Pas dan vraag je, of het kan of niet. Tenminste, zo gaat het bij mij in de huishouding wel, als er iets versleten is. De vergoeding voor de schooltelevisie (vraag 2) is in de Onderwijscommissie behandeld, voordat de des betreffende raadsbrief in de afgelopen raadsvergade ring is geweest. Toen heb ik iets niet begrepen. Ik meen, dat wij, nadat wij in de commissie deze zaak hebben besproken, hebben geadviseerd de zaak zoda nig op te stellen, dat het bedrag alvast per school zou worden uitgekeerd en niet uit het bedrag per leer ling. Daar heb ik in de raadsbrief niets van gezien en ik vraag me af, hoe dat eigenlijk gekomen is, want ik had verwacht, dat het wèl in de raadsbrief zou staan. De heer Ten Brug (weth.): De vraag van de heer Snel is op zichzelf een interessante vraag. U herinnert zich, dat wij een aanvraag art. 72 hebben afgewezen voor de Willem de Zwijgerschool voor een uitbreiding; men wenste door bouw tot een zeker gemeenschaps centrum te komen, dat dienstbaar zou kunnen zijn aan de inrichting van een documentatiecentrum en de aan vraag hield ook zelfs in gelden beschikbaar te stellen voor de inrichting van een documentatiecentrum. Toen is al even aan de orde geweest de kwestie van het beroep. Inderdaad is het betrokken schoolbestuur bij G.S. in beroep gegaan. Ik weet niet, hoe dat beroep zal uitvallen. Ik heb niet de indruk, dat het zal worden toegewezen, omdat er, wat de gebouwen betreft, dan wel een heel vreemde situatie zou ontstaan. En dat geldt niet alleen voor hier, maar voor het gehele land; je zou elke 6-klassige school wel kunnen uitbreiden met een aanbouw. Dat lijkt mij uit onderwijsredenen niet dringend noodzakelijk. Wel was onze motivering bij dat stuk, dat een documentatiecentrum op andere en vermoedelijk ook voordeliger wijze in de vorm van de samenwerking die toen op stapel stond met de C.B.D., aan de orde zou kunnen worden gesteld. Ik geloof, dat wij in moeilijkheden zouden komen doordat we het docu mentatiecentrum van de begroting zouden schrappen. Komt er dan een aanvraag ex art. 72, dan zouden wij moeten nagaan, of die de normale eisen overschrijdt. Ik zou op het moment niet weten, wat ik met zo'n aan vraag zou moeten doen en hoe bij afwijzing G.S. en de Kroon hierop zouden beschikken. (De heer Schaafsma: Maar als er geen geld is?) Bij art. 72 speelt dat geen rol, mijnheer Schaafsma. U kent het systeem van de wet. Wanneer het bijzonder onderwijs op grond van art. 72 iets aanvraagt, dan kan het alleen maar wor den afgewezen op grond van de motivering, dat dit de normale eisen overschrijdt, geld of geen geld. Dat zou inderdaad een heel vreemde situatie kunnen schep pen, want dan zou het kunnen betekenen, dat elke school haar eigen documentatiecentrum aanvraagt en in het vak wereldoriëntatie is men eigenlijk een klein beetje op weg hier naar toe. Je zou dus inderdaad een héél vreemde tegenstelling kunnen krijgen. Maar die zit in de wet „bebakken". Om financiële redenen kan het schoolbestuur van de openbare school, de Gemeen te, zeggen: Het zou wel leuk zijn, maar we kunnen niet verder en we doen het niet. Maar die reden kan niet een rol spelen bij de afwijzing van aanvragen art. 72. En wil je dan de zaak recht trekken, dan zal een documentatiecentrum voor het openbaar onderwijs toch wei uit de krappe begroting gehaald moeten worden. Of er zou dus een heel vreemde „ongelijkstelling" tus sen het bijzonder en het openbaar onderwijs ontstaan. We moeten maar eens afwachten, hoe zich deze zaak ontwikkelt. Maar op zichzelf komt dit punt natuurlijk bij de begroting nog aan de orde. Wat de vraag van de heer Schaafsma i.z. de school televisie betreft, we hebben inderdaad f 1,50 per leer ling vastgesteld. We hebben in de Onderwijscommis sie gezegd, dat we een andere weg moeten vinden en die weg is er voor de kleine scholen. Wij hebben n.l. altijd boven het totaal-bedrag per leerling nog een extra bedrag gegeven aan kleinere scholen. Daar heb ben wij een post voor en dan zouden wij iets meer moeten geven om de druk van de f75,televisie op te heffen. We dachten het langs die weg te vinden. De Voorzitter: Is iedereen voldoende geïnformeerd? Dan stappen we over naar de volgende paragraaf. De heer Snel: Punt 1 van volgno. 716 wordt dus door niemand geclaimd, maar houdt dat nu in, dat het in de plenaire zitting niet meer aan de orde komt? Dan zouden we meteen de motie-Visser-Schaafsma onder de tafel werken. De Voorzitter: Ja, we moeten het punt even noteren. De heer Snel: Ik behoef het niet te claimen, want ik heb er geen enkele behoefte aan. De Voorzitter: Nee, maar ik vind het zeer correct van U, dat U het even opmerkt. Het is in de raadszit tingen van 21 en 22 februari genoemd, dus als we daar op terug willen komen, moet het even genoteerd wor den. Stem: Het is een onderdeel van de alternatieve be groting en komt dus in de plenaire zitting automatisch aan de orde. Stim: It kin wol by de algemiene skögings bihan- nele wurde. De heer Ten Brug (weth)Wij hebben gezegd en daardoor ontstaat de verwarring dat we het bij de begroting zullen behandelen. De Voorzitter: Maar als het niet in de algemene beschouwingen komt het is een onderwijsprobleem dan zou het toch goed zijn, dat het even genoteerd is. We kunnen altijd nog zien, waaronder we het ru briceren. De heer Visser: We zouden het best zo kunnen stel len, mijnheer de Voorzitter(De Voorzitter: Dat, gehoord de discussie over de alternatieve begroting, het hierbij ter sprake komt?) Nee, het zou betrokken kunnen worden, eventueel vergezeld van een voorstel, bij de financiële beschouwingen. De Voorzitter: Daarom zei ik ook: Laten we het even noteren; dan kan het eventueel bij „onderwijs" of in de financiële beschouwingen naar voren komen. U kunt het ook so wie so inbouwen in de financiële be schouwingen, maar dat moeten we dus wel even af spreken. (De heer Visser: In het gehele verband van de financiële beschouwingen.) Ja, daarover komt geen misverstand meer. Akkoord. Het punt behoeft dus niet genoteerd te worden. Het wordt ingebouwd in de fi nanciële beschouwingen. Hoofdstuk VIII, par 3a. Openbaar buitengewoon onderwijs. De heer Snel: Ik heb nogal wat moeite met de eerste drie vragen. Met de antwoorden heb ik minder moeite. Vraag 1 luidt: „Dreigt, zoals elders in het land, ook in Leeuwarden de situatie te ontstaan, dat de l.o.m.- school wordt misbruikt voor de oplossing van de struc turele problemen van het basisonderwijs?" Ik veronder stel, dat het College wel weet wat er met die struc turele problemen wordt bedoeld en daarom zou ik daar over graag iets naders horen van de Wethouder. Ver-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 8