63
70
we geconfronteerd met het grote gat in de begroting,
ik ben persoonlijk van mening, dat wij voor de uitvoe
ring van deze werken, zowel onrendabele als gedeelte-
iijK onrendabele, weinig moeten verwachten dit jaar.
ik ben ten aanzien hiervan niet hoopvol gestemd.
De heer Meijerhof: Op vraag 28 (verordeningen die
veruanu houden met de hefiing op onroerend goed) ant-
woorut U, aat de invoering van deze belasting een uit-
gebreiue administratieve voorbereiding zal vergen. Mijn
vraag is: Zijn hier al vorderingen mee gemaakt? Ik
meende, dat hierover bij de vorige begrotingsbehande
ling ook al vragen zijn gesteld. Er is toen gevraagd, of
er een woningkartotheek zou worden ingericht. Ik vraag
het, omdat, als de datum daar is, dat we deze belasting
zullen gaan invoeren, wij niet voor hetzelfde feit moeten
komen te staan als bij de rioolwaterzuiveringsinstalla
tie gebeurd is; deze installatie draait, terwijl er nog
geen norm is gevonden om de mensen te belasten.
De heer Spoeistra: Ik zou graag van U willen we
ten, of in de gemeenten, die in het antwoord op vraag
2ö worden genoemd, het huisvuil ook in plastic zakken
wordt opgehaald.
In de tweede plaats dit: Beseft U, dat het aanschaf
fen van plastic zakken de gebruiker per jaar een be
drag tussen f 25,— en f 50,kost
De heer De Jong (weth.)De heer Knol heeft de
rij geopend en hij heeft naar aanleiding van vraag 1
gevraagd, of de in het antwoord voorkomende zin:
„Wij streven er naar de gegevens over de financiële
positie van de gemeente, op basis van de veronder
stelling van voortzetting van het beleid op de huidige
voet" enz., de mening van het gehele College weer
geeft. Daar kan ik duidelijk „ja" op antwoorden. Het
meerjarenplan wordt opgesteld op basis van het voort
zetten van het beleid. (De heer Knol: Het huidige
voorzieningenniveau blijft dus gehandhaafd?) Nee, de
studie ten aanzien van de meerjarenplanning gaat uit
dat is het antwoord op de vraag van een voort
zetting van het huidige beleid. Dat betekent, dat, als
zou blijken, dat voortzetting van het huidige beleid
niet mogelijk is, wij zullen moeten bijsturen. Maar dat
zal eerst moeten blijken. Wanneer wij zicht hebben op
de situatie voor de eerstkomende vier jaren, dan kun
nen we zien, of wij met het handhaven van het hui
dige beleid uitkomen. Komen we uit, dan hoeven we
niet bij te sturen, maar komen we niet uit, dan zullen
we moeten bijsturen. Maar dat weten we nu onvol
doende, omdat we nog niet genoeg zicht op de situa
tie hebben. Maar wij gaan duidelijk, bij het opzetten
van de meerjarenplanning, uit van een ongewijzigd
beleid.
De heer Knol heeft ook gevraagd (naar aanleiding
van vraag 6 wat bedoeld wordt met het woord „toe
lichten" in het antwoord: „De Wethouder van Finan
ciën zal beide begrotingen toelichten." Wij hebben dit
antwoord gegeven, omdat ik zowel de vragen over het
meerderheidsstandpunt als die over het minderheids
standpunt moet beantwoorden; ik zal dus beide stand
punten moeten verdedigen. (De heer Knol: Ik dacht, dat
dan de term „verdedigen" zou moeten worden gebruikt.
Daarom heb ik de vraag ook gesteld.) De Voorzitter
heeft straks al voldoende toegelicht, dat, als we nu
een principiële discussie zouden houden, de andere
wethouders ook aanwezig zouden moeten zijn. Omdat
deze zaak toch in de plenaire zitting aan de orde komt,
hebben we gemeend in het antwoord op de betreffende
vraag het woord „toelichten" te moeten gebruiken.
De Voorzitter heeft ook al voldoende geantwoord op
de vragen over het andere lid van het College, dat een
aantal van mijn voorstellen onderschrijft. Aan die vra
gen kan ik dus voorbij gaan.
De heer Knol vraagt zich af of de alternatieve be
groting wel sluitend is. Bovendien lijkt het hem meer
uitstel van executie omdat we volgend jaar waarschijn
lijk toch art. 12-gemeente worden. Hij vraagt, of ik van
mening ben, dat, als we de alternatieve begroting aan
vaarden, we mogen verwachten, dat de dreiging art.
12-gemeente te worden niet boven ons hoofd hangt. Ik
dacht, dat in de aanbiedingsbrief staat, dat wij er
vanuit gaan, dat wij in 1973 wel art. 12-gemeente wor
den. Er is ook aangekondigd, dat wij ernaar zullen
streven nog dit jaar de begroting voor 1973 te behan
delen, zodat niets ons in de weg staat om, wanneer
net beeld van de begroting 1973 nog slechter is dan dat
van 1972, op het worden van art. 12-gemeente af te
koersen, en daarvoor ook bij het Rijk ue nodige stap
pen te doen. (De heer Knol: Dat moet dan voor 1
januari gebeuren.) Ja. Wij hebben al maatregelen ge
nomen om dit jaar nog een begrotingsbehandeling te
kunnen houden. Dan lopen we niet het risico te iaat
te zijn als het nodig mocht blijken een aanvraag ex art.
12 in te dienen. Men kan zien afvragen of het nu wel
zo nodig is met een alternatieve begroting te komen
nu we toch waarschijnlijk art. 12-gemeente zullen wor
den. Ik heb persoonlijk gemeend, dat het mijn plicht
was te trachten een begroting te presenteren die zo
veel mogelijk sluitend is. In dat opzicht ben ik dus
iets verder gegaan, dan de meerderheid van het Col
lege. Wij hadden aanvankelijk een veel groter gat in
de begroting; toen de begrotingsbehandeling in B. en
W. begon, hadden we een tekort van i/2 miljoen. Wij
nebben dit tekort terug gebracht tot een bedrag dat
boven de 2 y4 miljoen lag; verder wilde de meerder
heid van het College aanvankelijk niet gaan. Ik heb
toen gezegd, dat ik een poging wilde doen tot een
sluitende begroting te komen, omdat ik van mening
was, dat meer bezuinigingen mogelijk waren. Ik ben
toen begonnen met een alternatieve opzet en de an
dere leden van het College hebben gezegd: Laten wij
eens bekijken of in die alternatieve opzet posten zitten
die wij over kunnen nemen. Uiteindelijk heeft de meer
derheid van het College besloten te komen met de be
groting, zoals die is ingediend; die vertoont een tekort
van 2J4 miljoen. Ik heb gemeend, dat ik met een zo
goed mogelijk sluitende begroting moest komen; mijn
alternatieve opzet vertoont een tekort van ruim 4 ton
en is dus ook niet geheel sluitend. Maar in 1971 was
de begroting ook niet helemaal sluitend. Ik heb het
idee, dat ik met mijn opzet van het structureel tekort
een incidenteel tekort heb gemaakt. Ik hoop bij G.S.
niet te veel moeilijkheden te ondervinden met een niet
helemaal sluitende begroting; met kunst- en vliegwerk
zou die misschien op papier sluitend kunnen heten,
net als in 1971 is gebeurd. Zo is de gang van zaken
geweest bij het tot stand komen van de twee begro
tingen 1972.
Nu moeten we over deze begrotingen praten. De
meerderheid van het College wil het voorzieningen
niveau niet aantasten. Ik wil het voorzieningenpeil op
bepaalde onderdelen wel aantasten en ik wil ook wel
bepaalde belastingen opvoeren omdat ik voel, dat we
daar straks toch niet onderuit kunnen. Ik wil dus iets
verder gaan dan de meerderheid. (De heer Knol: Ik
begrijp het niet helemaal. U wilt de belastingen op
voeren om tot een sluitende begroting te komen. Dat
is een loffelijk streven. Maar U stelt ook, dat we in
1973 vermoedelijk wel art. 12-gemeente zullen worden.
Als we de ter inzage gelegde stukken lezen, dan stelt
het Rijk bepaalde normen voor die belastingen in het
kader van een art. 12-gemeente. Nu zouden we vrij
willig de belastingen verhogen: de reinigingsrechten
opvoeren tot 100% dekking van de kosten bereikt is
enz.) Het is helemaal niet gezegd, dat het Rijk straks
gaat zeggen: Als jullie 60% van de kosten van de
vuilophaaldienst dekken uit de reinigingsrechten, be
talen wij die 40% wel in de vorm van een aanvullende
uitkering. Het Rijk zegt alleen: Over een aanvullende
uitkering is geen overleg mogelijk als niet een dek
king van 60% aanwezig is. Het Rijk zal heus niet zo
maar vergoeding geven voor alles wat boven de nor
men voor art. 12-gemeenten uitgaat. Wij zullen zelf
heel wat moeten sleutelen; dat is tot nu toe bij alle
art. 12-gemeenten het geval geweest. Bij de meeste
gemeenten blijft het heus niet bij die dekking van
60% van de kosten. Er zijn al heel wat gemeenten
naar 70% gegaan. Sneek is van f20,naar f48,
gegaan. Geleidelijk aan gaan alle gemeenten naar ho
gere reinigingsrechten; dat proces is volop in bewe
ging. Ik heb mij van de normen voor art. 12-gemeen-
ten niet te veel aangetrokken.
De heer Knol heeft ook gevraagd hoe het bedrag
van f401.000,tot stand is gekomen; het bedrag waar
op ik in het alternatieve dekkingsplan reken i.v.m. een
verhoogde onderwijsuitkering en politiekostenvergoe
ding-. Ik wil wel eerlijk zeggen, dat dit voor mij zo'n
beetje de sluitpost is geweest. Toen ik met dat tekort
van 2 f4 miljoen bezig was, heb ik heel wat bezuini-
gmgsmogelijkheden aangegeven. Toen heb ik bekeken
of wij nog iets van het Rijk konden verwachten. Ik
heb niet de hoop, dat wij het hele tekort van 2 y4
miljoen als incidenteel tekort ergens kunnen dekken;
ik vind het een structureel tekort. De meerderheid
van het College vindt het een incidenteel tekort. Ik
heb getracht het tekort zodanig in te perken (tot on
geveer 4 ton), dat met wat kunst- en vliegwerk de
zaak wel sluitend is te maken. (Vorig jaar is ons dat
met behulp van wat na-uitkeringen ook gelukt.) Ik
heb ongeveer 1,8 miljoen meer dekkingsmiddelen ge
zocht dan de meerderheid van het College.
De heer Knol is even terug gekomen op het onder
zoek waarom hij vorig jaar heeft gevraagd (vraag
15). Hij wil weten waarom het zo lang duurt voor de
gegevens bekend zijn. Dat onderzoek lijkt erg eenvou
dig, maar dat is het niet. Het is niet zo gemakkelijk
de gevraagde gegevens boven water te krijgen. Ik wil
graag eens uit mijn eigen ervaring vertellen hoe het
een jaar of 10 geleden was bij de Sociale Dienst. In
de Sociale Dienst zat een soort grossierderij van stich
tingen verpakt; er was de Leeuwarder Werkgemeen
schap waar een man voor werkte, voor De Terp, het
Kinderdagverblijf en het Baken werd de administratie
bijgehouden, de directeur van de Sociale Dienst was
secretaris van de Volkscredietbank enz. enz. De So
ciale Dienst verrichtte nogal wat taken waarvan men
zich kon afvragen: Is dit nu wel werk voor de Sociale
Dienst? Maar het werk gebeurde nu eenmaal bij die
dienst. Die toestand versluierde de hele situatie. In
middels is er het een en ander veranderd, maar ik
noem dit voorbeeld om aan te geven met welke moei
lijkheden je te kampen krijgt als je een vergelijking
wilt gaan trekken met andere gemeenten. Met dezelf
de moeilijkheden kampt het Ministerie van Binnen
landse Zaken; wil men inzicht krijgen in de situatie
van de gemeentebegrotingen, dan zullen de begrotin
gen genormaliseerd moeten worden. Men heeft bij Bin
nenlandse Zaken een commissie ingesteld die moet pro
beren de normalisering met behulp van de gemeente
besturen vorm en inhoud te geven. Als die normalise
ring er is, weten we wat precies onder bepaalde onder
delen van de begroting valt en wat niet. De situatie
die ik schetste t.a.v. de Sociale Dienst bestaat in an
dere vorm ook voor onderwijs (bij ons vallen S.A.D.
en Muziekinstituut daaronder; bij andere gemeenten
vaak niet). Om een door de heer Knol gevraagde ver
gelijking te kunnen trekken, moeten eerst heel wat
moeilijkheden worden opgelost. De cijfers kunt U
gauw genoeg krijgen, maar U moet ook wat met die
cijfers kunnen doen. Wij hebben gemeend bij de cijfers
een soort handleiding te moeten geven; dan kunt U
met de verstrekte gegevens ook iets doen. Daarom
duurt het iets langer. Bovendien heeft het ook wel
enige tijd geduurd voor alle vragen die bij de vorige
begrotingszitting zijn gesteld op papier stonden; daar
na moest het werk, dat daaruit voortvloeide, worden
georganiseerd. We konden met dit onderzoek niet op
30 maart 1971 beginnen. U krijgt de uitslag van het
onderzoek nog voor de plenaire zitting; U kunt er
dus in die zitting op terugkomen. Ik meen toch wel,
dat ik U een redelijke verklaring heb kunnen geven
van de tijdsduur van dit onderzoek.
Bij vraag 19 (over de verfijningsregeling voor his
torische stadskernen) is geïnformeerd naar de
f 1.750.000,die op de begroting van Groningen
staat. Ik weet niet waar Groningen dit bedrag op ba
seert; ons is niets van eventuele mogelijkheden be
kend. Het is moeilijk een bedrag in de begroting op
te nemen; dat zou „een slag in de lucht" zijn. Wij ho
pen wel iets te ontvangen op grond van de genoemde
verfijningsregeling, maar of die uitkering al dit jaar
zal komen, is niet zeker; wij denken eigenlijk, dat die
dit jaar nog niet zal komen. Daarom hebben wij daar
van ook niets in de begroting opgenomen.
Nu iets over vraag 13. Ik heb U al gezegd, hoe de
mening van het College is t.a.v. incidenteel en struc
tureel tekort. De meerderheid van het College ziet het
tekort als van incidentele aard; ik heb gemeend, dat
het een structureel tekort is, maar ik heb getracht er
een incidenteel tekort van te maken door het tekort
lager te maken.
De Voorzitter: Mag ik er even tussen komen, Wet
houder Als de meerderheid zegt, dat het tekort van
incidentele aard is, dan is dat omdat wij menen, dat
wij kunnen aangeven, dat het tekort samenhangt met
de tekorten op de doeluitkeringen. Ik geloof, dat ook
de meerderheid duidelijk van mening is, dat wij met
een tekort van structurele aard zitten. Wanneer er
nationaal geen maatregelen worden genomen die in
de kern wijzigingen brengen in de wijze waarop de
gemeenten middelen uit 's Rijks kas krijgen, dan staat
vast, dat er sprake is van een structureel tekort. Tenzij
wij bereid zijn dat is het kernpunt het voor
zieningenniveau aan te tasten. (De heer De Jong
(weth.): Ik dacht, dat in de begroting was aangege
ven, dat het tekort incidenteel is; anders had ik niet
zo geantwoord.) Ja. Dat is om financieel-technische
reden gebeurd. Toevallig loopt het tekort dit jaar paral
lel met de tekorten op de doeluitkeringen. Daarom heb
ben wij gezegd, dat wij het tekort van incidentele aard
achten. Dat zeggen wij als verdediging tegenover het
Rijk.
De heer De Jong (weth.)Ik ben nu gekomen aan
de beantwoording van de vragen van mevr. Branden
burg. In de eerste plaats heeft zij gevraagd of het
voorstel tot toepassen van het profijtbeginsel wordt
ingegeven door de slechte financiële toestand of door
een principieel standpunt te dien aanzien. Ik neem
aan, dat mevr. Brandenburg wil weten wat ik hier
persoonlijk van denk. Ik kan U zeggen, dat mijn uit
gangspunt bij dit voorstel de slechte financiële toe
stand is geweest. Ik vind het niet zo erg, dat de men
sen meer huisvuilreehten moeten betalen nu wij in
deze slechte positie verkeren. Het principe „de vervui
ler betaalt" zal in de toekomst veel meer worden toe
gepast. Als ik eens zie wat de milieuhygiëne ons
nog zal gaan kosten, dan meen ik, dat wij niet aan
het toepassen van deze spelregel zullen kunnen ont
komen. Ik wil beslist niet zo ver gaan, dat ik het
profijtbeginsel als principieel uitgangspunt neem. Ik
heb er dus geen bezwaar tegen bij de precaire toe
stand van de begroting te zeggen: Laten wij de vuil
ophaaldienst kostendekkend maken. Ik vind het niet
onredelijk, gezien de bewezen diensten. Vergeleken met
andere opgelegde lasten, zijn die rechten dan nog niet
zo erg hoog.
Mevr. Brandenburg heeft enkele vragen gesteld
over een aantal posten van de alternatieve begroting,
genoemd in het antwoord op vraag 8. De vraag be
treft eigenlijk het andere lid van het College, dat de
genoemde bezuinigingen mede onderschrijft, maar aan
gezien ik de bezuinigingsvoorstellen heb gedaan, zal
ik de vragen maar beantwoorden.
Ik heb voorgesteld de uitgaven voor documentatie
centra af te voeren, omdat ik bij mijn alternatieve op
zet uitgegaan ben van de vraag: Wat is uitstelbaar
of wat komt, naar mijn mening, voor verhoging of
verlaging in aanmerking? Ik heb de indruk, dat wij
de uitgaven voor documentatiecentra wel een jaar uit
kunnen stellen; die hoeven niet per se dit jaar te wor
den geraamd. Wij kunnen nog wel eens rustig bekijken
of dit allemaal wel zo moet; volgend jaar kunnen wij
erop terugkomen. Ik ben niet principieel tegen docu
mentatiecentra, maar de uitgaven ervoor lijken mij
uitstelbaar. Op zichzelf, geloof ik, dat documentatie
centra nuttig zullen zijn, maar het gaat hier om het
instellen van een nieuwe voorziening en ik prefereer
uitstel.
Mevr. Brandenburg heeft nog even gewezen op de
mogelijkheden van aanvragen ex art. 72. Natuurlijk zou
het een dwaze zaak zijn, dat openbare scholen de voor
ziening niet zouden kunnen krijgen en bijzondere scho
len, via een aanvrage ex art. 72, wel. Maar ik zie het
ontstaan van die situatie nog niet direct. Ik ben wel
bereid uitgaven voor documentatiecentra voor openbare
scholen op te voeren als die situatie mocht ontstaan. Ik
wil dit liever afwachten. We hoeven het geval, dat
mevr. Brandenburg noemde, pas onder ogen te zien als
het aan de orde komt. (De heer Visser: Ik kan mij
niet indenken, dat één schoolbestuur in de gemeente
Leeuwarden een dergelijk verzoek zou indienen, gelet
op de samenwerking die er momenteel is.) Dat ben ik
wel met de heer Visser eens. Ik zou de zaak eerst wel
eens even af willen wachten. Mocht het geval zich