Dus we behandelen morgen eerst de verordeningen en stemmen dan pas over de begroting. Van het totaal-bedrag ad f 1.078.000,- van de onder a genoemde voorstellen is f 629.000,overgebleven. Dan heb ik er dus op gerekend, dat de f 58.000,van het Muziekinstituut en de f 57.000,van de personele be lasting niet geschrapt zijn en dat die dus via de veror deningen inderdaad als bezuinigingen zullen worden ge realiseerd. Het bedrag aan bezuinigingen van f 1.078.000,is dan dus teruggebracht tot f 629.000, Dit alleen te Uwer oriëntering. Dan komen we nu tot de voorstellen genoemd onder b. Ten aanzien van de le post (verhogen tarieven van de huisvuildienst in etappes) is niet direct een voorstel ingediend, maar er is wel een voorstel ingediend om het tarief voor het afhalen van huishoudelijk vuil vast te stellen op f 3,25 per kalendermaand. Ik stel voor dit voorstel bij de betreffende verordening aan de orde te stellen. Akkoord? Mooi, dan regelen we dat zo. Aangaande de 2e post (subsidie betaald voetbal in een beperkt aantal jaren te reduceren tot nul) is een voorstel ingdiend het subsidie te verminderen tot f 240.000,—. Verder zijn er een aantal voorstellen ingediend, welke niet genoemd zijn in bijlage 4. le Een voorstel om de post voor het Bureau Huis vesting met f25.000,te verlagen; 2e Een voorstel tot het verlagen van de stelpost voor personeelsuitbreiding Secretarie met f 100.000,(Men is kennelijk van mening, dat wij minder moeten doen. 3e Een voorstel tot het verlagen van de bijdrage aan de Leeuwarder V.V.V. met f40.000,en de bijdrage vast te stellen op f 19.580, 4e Een voorstel tot vermindering van het bedrag voor Industrialisatie met f 25.000,en het bedrag vast te stellen op f 730.250, Ik zou ten aanzien van dit laatste voorstel graag willen weten wat de indieners er precies mee bedoelen. Wat moet er naar Uw mening vervallen De Raad moet hierover wel even worden ingelicht. Morgen kan het voorstel worden verdedigd, maar we moeten nu alleen maar weten waar het voorstel precies op slaat. De heer Heidinga: Het gaat om post 586 (Industria lisatie). In de Memorie van Toelichting vindt U bij 4219 de post Publiciteit ad f 25.000,—. Nu dacht ik mij te herinneren, dat dit de bijdrage is aan de Industrialisatie- raad. Ik geloof, dat het College mag dat natuurlijk bestrijden daar al jarenlang niets uit komt. (De Voorzitter: Daar discussiëren we morgen wel over.) Daarom heben we dus juist voorgesteld die f 25.000, te schrappen. De Voorzitter: Het gaat dus om de post publiciteit uit post 586. Het is nu duidelijk waar dit voorstel be trekking op heeft. Tot slot is er dan nog een motie die als volgt luidt: „De Gemeenteraad in begrotingsvergadering 1972 bij een, draagt het College op met de betrokken bewinds lieden te spreken over bijdragen van de provinciale en rijksoverheid in de exploitatiekosten van het Groene Ster-gebied." Deze motie is ondertekend door de heren Heidinga en Visser. Het College is bereid deze motie over te nemen. Wij zijn al met de besprekingen bezig; deze motie kan voor ons enkel maar steun betekenen in ons overleg met de Provincie en het Rijk. We hoeven deze motie dus niet in stemming te brengen. Die is hiermede afgehandeld. Ik stel voor, dat het College nu in tweede instantie gaat antwoorden. Graag wil ik zelf eerst enkele dingen zeggen, alhoewel er niet zoveel voor mij is blijven lig gen. De heer Heidinga is nog even teruggekomen op de giro. Hij heeft de indruk gekregen ik weet echt niet waar hij die nu weer vandaan heeft dat wij met de mensen van de giro langs dorpen buiten de gemeente hebben gereden om de woningbouw daar aan te prijzen. Ik kan U de verzekering geven, dat dat niet gebeurd is. Wij hebben hier personeel van de giro op bezoek gehad; het waren mensen die overwogen om naar de vestiging in Leeuwarden over te gaan. We hebben hun op het stadhuis ontvangen, we hebben hun de stad laten zien (o.a. de nieuwe wijken), we hebben hun voorlichting gegeven over Leeuwarden, 's Middags hebben we een tochtje gemaakt naar het Groene Ster- gebied; dat werd bijzonder op prijs gesteld. Van de Groene Ster zijn we over Bergum naar Grouw gereden we hebben toen niet de ramen dichtgeplakt daar is hun een etentje aangeboden en is met hen gevaren. Wij wilden graag laten zien hoe interessant Friesland is en hoe prettig het wonen in Friesland is. En van de directie van de giro èn van de personeelsorganisatie hebben wij later de mededeling gekregen, dat men bij zonder had gewaardeerd de wijze, waarop wij onze gas ten over Leeuwaren en omgeving (ook over de re creatieve mogelijkheden) hadden voorgelicht. Ongeveer 20 mensen zijn uit Arnhem en Den Haag naar de vesti ging in Leeuwarden gekomen; daarvan wonen er 12 in de gemeente Leeuwarden en 8 verspreid in de om geving. Weth. Weide en ik hebben daarover een gesprek gehad met de directie van de giro toen zich dat alle maal al voltrokken had. Ik heb gevraagd waarom de mensen buiten de gemeente Leeuwarden zijn gaan wo nen en of men voldoende content was met de hulp die wij hadden geboden. Men had niets dan lof voor de wijze waarop wij hun waren tegemoet getreden en hadden gezorgd voor woningen voor de mensen die in Leeuwarden wilden wonen. Er was een aantal mensen die het enorm leuk vond om in Jellum (die wilden bij de heer Singelsma wonen) (Gelach) Dokkum (daar zijn er 2 gaan wonen omdat ze dat zo'n leuk stadje vinden) e.d. te gaan wonen; daar hoeven wij niets op tegen te hebben. Er is dus geen enkel probleem ge weest; alles is prima verlopen.. De heer Heidinga heeft nog een opmerking gemaakt waar ik even op in wil gaan; hij heeft het gehad over ons woningbouwprogramma in geval van vestiging van een rijksdienst. Weth. De Jong heeft U een prognose gegeven; de praktijk zal natuurlijk andere uitkomsten geven, maar je moet toch beginnen met een prognose om ergens op te kunnen koersen. Die prognose is niet onbevredigend, dacht ik. Ik kan U zeggen, dat wij ons wel hebben bezonnen op het punt, dat door de heer Hei dinga werd aangesneden. Wij moesten dat wel doen, want wij hebben al een aantal malen verzoeken uit Den Haag gekregen om allerlei gegevens te verstrek ken over de mogelijkheden in geval van een vestiging van rijksdiensten ook eventueel grote diensten in Leeuwarden. Als de overplaatsing van rijksdiensten zal doorgaan wij hopen, dat Leeuwarden dan ook in aanmerking komt als vestigingsplaats; wij doen daar ons uiterste best voor dan zal die zich voltrekken in een vrij groot aantal jaren; U weet dat uit de persberich ten, het is ons ook officieel medegedeeld. Wij moeten dan rekening houden met een tijdsbestek van 5 tot 10 jaar, althans wat betreft grote diensten; ten aanzien van kleine diensten ligt de zaak gemakkelijker. Over plaatsing van grote diensten is een operatie waarhij het uitgesloten is, dat die zich in korte tijd kan vol trekken; denk alleen maar eens aan de menselijke as pecten. Men heeft ons ook de vraag voorgelegd, wat er in Leeuwarden extra zou kunnen gebeuren op het ter rein van de woningbouw. Wij hebben meegedeeld, dat wij in staat zijn in het door mij genoemde tijdsbestek boven het programma, dat Weth. De Jong U straks heeft voorgelegd een groot aantal woningen extra te bouwen; wij menen, dat wij dat waar kunnen maken. Ik zeg er met nadruk bij, dat wij dat zouden kunnen realiseren in het tijdsbestek, dat met de overplaatsing van een grote dienst gemoeid is. Daar gaan we ons dan op instellen en dan bouwen we, als het moet, 1000 of 2000 woningen extra; dat is het standpunt duidelijk unaniem van het College. (De heer Vellenga: Be tekent dat, dat U, als er een mogelijkheid van een rijks dienst is, een extra contingent mee zou kunnen nemen?) Wij zijn van mening, dat we een extra contingent mee zouden kunnen nemen, en ook, dat we technisch in staat zullen zijn het te realiseren. (De heer Vellenga: Dan komt U dus bij de bestemmingsplannen van de heer Heidinga terecht.) (De heer Heidinga: De bestem mingsplannen van de Gemeente!) (De heer Vellenga Dat is soms hetzelfde.) (Gelach) Ik heb U heel duide lijk gezegd hoe wij er over denken. Dan zou ik van mijn kant ook een opmerking wille" maken over de verdeling van de financiën. De heer Va« der Veen kwam tot de conclusie, dat, als wij meer gelo zouden krijgen, een ander minder krijgt. Maar hoewel wij ons ervan bewust zijn, dat zijn standpunt juist is, vechten wij toch om hier meer te krijgen. Maar dan kom ik even bij de doeluitkeringen. Ik vind het wel een zeer principieel en belangrijk punt, dat ons begrotings tekort min of meer toevallig overeenkomt met ons tekort op de doeluitkeringen. De Regering heeft bewust gekozen voor een beleid van aan de ene kant normuitkeringen en aan de andere kant doeluitkeringen. Wij hebben geconstateerd, dat, wanneer de doeluitke ringen voor onderwijs en politie in overeenstemming zouden zijn met de werkelijke uitgaven, wij vandaag- de-dag met een sluitende begroting zouden zijn geko men. Ik weet niet, hoe de kaarten voor de komende jaren liggen, maar in 1972 hadden wij duidelijk een sluitende begroting kunnen indienen als de doeluitke ringen toereikend zouden zijn geweest. Daarbij moet ik opmerken, dat het College in ieder geval de meer derheid -van mening is, dat wij voor onderwijs en politie niet te veel uitgeven, en dat, wat wij daarvoor in de begroting hebben opgenomen, ook inderdaad nood zakelijk is. Dat is geen novum; dat is geen Leeuwarder probleem, maar U kunt dat in allerlei documenten lezen; ik heb het ook al eerder gezegd een alg'emeen probleem in Nederland. De doeluitkeringen zijn zonder meer te laag. En dat is irreëel. Als de Regering voor bepaalde taken doeluitkeringen geeft en het niet de bedoeling is die taken uit de normuitkeringen te finan cieren, dan zullen die doeluitkeringen ook toereikend moeten zijn om die taken reëel te kunnen uitvoeren; ik ga er daarbij van uit, dat wij niet boven onze stand leven en ik ben van mening, dat we dat ook niet doen. Weth. Ten Brug heeft al, naar aanleiding van bepaal de opmerkingen uit de Raad, gezegd, dat wij helemaal niet van plan zijn om in de Bullepolder de campus-ge dachte te realiseren. Wij zijn het hierover in het College volkomen eens; ook andere instanties, die hiermee te maken hebben en op dit terrein echt veel inzicht hebben en geacht kunnen worden deskundig te zijn op dit gebied, zijn het met ons standpunt eens. Maar ik moet de Raad wel zeggen, dat ons is gebleken ook uit de bespreking met Minister De Brauw dat, als wij werkelijk onderwijsvoorzieningen voor wetenschap pelijk onderwijs in Leeuwarden zullen krijgen, daarmee een schaal gemoeid is, die het onmogelijk maakt die voorzieningen in de binnenstad te realiseren. Dat moe ten we ons goed voor ogen stellen. (Dit is ook heel scherp naar voren gekomen uit het gesprek, dat wij hebben gehad met de universiteitsbestuur; dit probleem vormt op het ogenblik onderwerp van discussie in de stuurgroep die is ingesteld door het bestuur van de Rijksuniversiteit van Groningen en de Commissie We tenschappelijk Onderwijs Friesland.) Dat neemt niet weg, dat wij in het College en ook in de Commissie Wetenschappelijk Onderwijs Friesland duidelijk heb ben gesteld en daar bestaat ook een sterke mate van overeenstemming over dat wij voor zoveel als maar enigszins mogelijk is voorzieningen die samenhangen met het wetenschappelijk onderwijs, in de stad willen vestigen. Wij zien dat ook heel duidelijk als een element om de stad weer meer inhoud te geven. Daarover be staat dus geen twijfel of onenigheid. Maar het staat beslist vast, dat, op wat langere termijn gezien, wij en voor het wetenschappelijk onderwijs èn voor het hoger beroepsonderwijs voorzieningen moeten treffen op een schaal die, nogmaals, ver en ver de mogelijkheden van de binnenstad te boven gaat. In verband met die grote voorzieningen denken wij dan aan de Bullepolder; wij willen daar geen campus realiseren, maar wel bepaalde grote voorzieningen incorporeren. T.z.t. kunnen er heel andere voorzieningen komen, o.a. woningen. Daar hoe ven we ons nu echter nog niet druk over te maken, dat komt t.z.t. wel aan de orde. Wij zullen eerst met elkaar meer inzicht moeten hebben welke oppervlakten wij nodig hebben voor hoger beroepsonderwijs en weten schappelijk onderwijs. Dan zullen we een totaal-bestem mingsplan voor de Bullepolder moeten maken; er zul len stellig niet alleen gebouwen voor onderwijs komen, het wordt een wijk van de stad met verschillende func ties. Daarover bestaat op het moment in het College en ook in de Commissie Wetenschappelijk Onderwijs in vergaande mate overeenstemming; het Universiteitsbe stuur van Groningen is het hier ook mee eens. Ook Mi nister De Brauw, met wie wij uitvoerig hierover hebben gepraat, heeft ons er met nadruk op gewezen, dat het uitgesloten is zoiets in zijn totaliteit, in welke binnen stad dan ook, te realiseren. Ik meende er goed aan te doen hierover nog even het een en ander te zeggen. Mijn laatste opmerking geldt hetgeen de heer Visser heeft gezegd over het G.S.D.-gebouw. Hij wil de bouw voor de G.S.D. voorrang geven boven de bouw voor G.G.D. en S.A.D. De heer De Vries stelde er een vraag over en Weth. De Jong heeft toen al bij interruptie gezegd, dat het zijn standpunt was, dat de bouw voor de G.S.D. er dit jaar niet in zat. Ik moet U zeggen, dat voor de meerderheid van het College er geen noodzaak is te kiezen. Wij willen beide gebouwen realiseren. De Raad heeft al een beslissing genomen ten aanzien van het G.G.D./S.A.D.-gebouw; er was geen grote meerder heid voor, maar niettemin is het een officiële beslissing. Wij gaan er voor vechten dit besluit uitgevoerd te krij gen. Binnenkort komen wij met een voorstel ten aan zien van het G.S.D.-gebouw en daar gaan we precies even hard voor knokken. Dat is ook in overeenstem ming met de filosofie van de meerderheid van het Col lege. (De heer Heidinga: Maar de G.S.D. heeft de oudste rechten; die kwestie speelt al jaren.) Akkoord, maar wij stellen deze twee voorzieningen naast elkaar en wij zijn van mening, dat beide gerealiseerd moeten worden. De heer De Vries kent nu ook het standpunt van de meerderheid inzake deze kwestie. De heer De Jong (weth.): De heer Vellenga heeft nog enige aandacht besteed aan hetgeen ik in eerste instantie heb gezegd. Ik heb met belangstelling naar zijn beschouwingen geluisterd. Hij heeft ook de heer Reehoorn nog even sprekende ingevoerd. Ik wil om misverstanden te vermijden toch even duidelijk stel len waarom de heer Reehoorn destijds tegen de begro ting gestemd heeft. Het ging er om, dat hij niet de toezegging kreeg, die hij m.n. van mij had gevraagd, dat voor 1 september 1966 de nota op de reserves op tafel zou liggen. Ik heb toen wel gezegd, dat ik zou pro beren zo snel mogelijk aan zijn verzoek te voldoen, maar ik wilde geen datum noemen, omdat ik dat niet namens het College kon doen. De heer Reehoorn was daar omdat hij er al een en andermaal om gevraagd had over ontstemd en zei geen moed te hebben voor de be groting te stemmen. Hij stemde dus niet tegen de begroting omdat hij t.a.v. de dekking bezwaren had; hij heeft mij, vlak voor zijn aftreden als raadslid, nog zijn compliment gemaakt over de wijze waarop de voorstellen inzake de reservering gepresenteerd wer den. Om iedere legendevorming te voorkomen, wil ik dit toch stellen. Het was, naar mijn overtuiging, toen ook nog niet zo, dat er aanwijsbare structurele tekor ten waren. Tot en met vorig jaar hebben wij de begroting slui tend weten te krijgen; nu worden we voor het eerst geconfronteerd met een structureel tekort. Ik dacht, dat we dit duidelijk mogen stellen. (De heer Vellenga: Ik hoor U dit graag zeggen en aan de overzijde zal men daar wel nota van nemen, denk ik.) Ik heb over deze kwestie in eerste instantie niet veel gezegd, omdat ik meende, dat het om een mededeling van bevriende zijde ging. (Gelach) Maar toen erop ingegaan werd in tweede instantie, meende ik, toch iets hierover te moeten opmerken. (De heer Vellenga: Ik ben U daar dank baar voor.) Dan iets over de twijfels ten aanzien van het sluitend maken van de begroting voor 1973. Ik wil toch on danks die twijfels een moedige poging doen ook voor 1973 de zaak sluitend te krijgen. (De heer Vellenga: Doordat een aantal van Uw voorstellen niet in stem ming kunnen komen omdat de C.C.P. maar een deel van Uw voorstellen heeft overgenomen, is de zaak wel moeilijker geworden, is het niet?) Ik heb als lid van het College, dat bezwaren had tegen het meerderheids- voorstel, mijn stukken op tafel gelegd; als de Raad mij niet in meerderheid volgt, dan ligt de verantwoordelijk heid ook bij de Raad, dan neemt de Raad dus ook de consequenties van de keuze op zich. Ik moet mij voor volgend jaar dan ook baseren op het standpunt, dat de Raad nu inneemt; ik zal dus wel tot een andere op stelling moeten komen, dan wanneer de Raad al mijn voorstellen zou overnemen. (De heer Vellenga: Ik zal U graag in de gelegenheid stellen de overige voorstel len in te dienen; ik wil ze wel mede-ondertekenen. Ik zal er niet voor stemmen, maar ik wil er wel aan mee-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 10