20
heer Van Haaren gemaakte opmerkingen kom ik dan
stellig nog terug.
De heer Van Haaren heeft ook opgemerkt, dat er
behoefte is aan een goede duidelijke beleidsvisie op
middellange termijn. Op eenzelfde soort opmerking is
bij de behandeling in de afdelingen hierover reeds een
en ander van de zijde van het College gezegd. Ook in
de plenaire zitting wil ik graag herhalen, dat wij het
met dat standpunt van de heer Van Haaren volledig
eens zijn. U weet, leden van de Raad, dat hieraan hard
wordt gewerkt. Bij dit werk zullen t.z.t. ook de func
tionele raden en de commissies van advies en bijstand
worden ingeschakeld. Het is geen eenvoudige opgave.
Ik hoop, dat we bij de voorbereiding van de be
groting 1974 over een middellange termijnplanning
zullen kunnen beschikken.
De heer Singelsma vindt de begrotingsstukken zo
droog als hop! Wij schrijven inderdaad geen romans
of dichtbundels; dat geef ik graag toe. Maar voor de
genen die zich voor de gemeentezaak interesseren zijn
ze echt wel te lezen, althans de Memorie van Toelich
ting en de vragen en antwoorden. De dikke boeken
met cijfers wil ik daarbij dan nog wel buiten beschou
wing laten. De heer Singelsma heeft, gelet op zijn be
toog, ook echt wel de stukken gelezen, maar hij heeft
daarbij misschien een middel tegen het drooghouden
gebruikt!
Zeer erkentelijk ben ik voor de woorden van waar
dering welke in het bijzonder de heren Vellenga en
Heidinga hebben uitgesproken aan het adres van het
College en zijn medewerkers. Ik vind het eveneens
fijn, dat diverse andere sprekers, zoals de heren Van
Haaren, Singelsma, Faber en Meijerhof, zich in de
zelfde geest hebben uitgelaten. Ook al zijn we het lang
niet altijd eens, het betekent voor ons een belangrijke
stimulans van de Raad te horen, dat er waardering
bestaat voor onze inzet.
De fractie van de V.V.D. is inmiddels ter vergade
ring gekomen.
De heer De Jong (weth.)In verband met de vra
gen die van verschillende zijde zijn gesteld over het
tekort, is het misschien het beste, dat ik begin met
een klein overzicht te geven van de gebeurtenissen die
er toe hebben geleid, dat wij tot een meerderheids- en
een minderheidsstandpunt zijn gekomen. Het is U be
kend, dat er bij de eerste opstelling een tekort van 4%
miljoen was; de heer Vellenga heeft daar al op gedoeld.
Die eerste opstelling betrof alle wensenprogramma's.
Daaraan moest nog geschaafd worden, zoals elk jaar
moet gebeuren; die is altijd hoger, dan de opzet die
uiteindelijk uit de bus komt. Na een gezamenlijk 'be
raad is het tekort teruggebracht tot 3,3 miljoen. Ten
aanzien van dat tekort kwamen er twee standpunten
naar voren. Het eerste was, dat we niet koste wat
kost tot een sluitende begroting moesten zien te ko
men en dat we het voorzieningenniveau onaangetast
zouden moeten laten; dit standpunt hebt U ook deze
middag naar voren horen brengen met name door de
P.v.d.A.-fractie. Het tweede dat was het mijne
was, dat we toch een moedige poging moesten doen om
tot een sluitende begroting te komen. Dat waren dus
twee standpunten met verschillende uitgangspunten.
Mijn standpunt was niet, dat we tot een rigoureuze aan
tasting van het voorzieningenniveau zouden moeten ko
men, maar wel, dat we eens zouden moeten nagaan
wat we nog zouden kunnen doen om het tekort te
verkleinen. Ik heb toen wegen gezocht om tot dekking
van dat tekort van 3,3 miljoen te komen en ik heb een
lijst van mogelijkheden opgesteld. Het College van B.
en W. heeft toen bekeken, of er mogelijkheden bij wa
ren die zij konden overnemen; ik had bijv. f690.000,
uit de begroting als incidenteel trachten te verklaren
door te zeggen: dat zijn uitgaven die niet jaarlijks
terugkeren. Dat bedrag is ook door de meerderheid aan
vaard; zodoende ziet U op pag. 10 en 11 van de be
groting een lijstje, dat de samenstelling van die
f690.000,— aangeeft. Die f690.000,— is dus op het te
kort van 3,3 miljoen in mindering gebracht. Er zijn nog
enkele bezuinigingsvoorstellen door het voltallige Col
lege overgenomen. We zijn toen blijven hangen op een
tekort van 2lU miljoen. De voorstellen die niet door de
meerderheid aanvaard werden, heb ik als „minderheids
lijstje" bij de begroting gevoegd; de heer Weide heeft
gezegd, dat hij een groot deel van die voorstellen mee
voor zijn rekening wilde nemen. Zo is de gang van
zaken geweest. Uit hetgeen ik nu gezegd heb, blijkt
wel de Burgemeester heeft er ook al op gewezen
dat we gezamenlijk geworsteld hebben met dat probleem
van het tekort. Op een gegeven moment stonden we
voor de vraag: Kunnen we nog verder gaan of moeten
we hier ophouden En op dat moment zijn de wegen
uiteen gegaan. Ik vind dit jammer. Maar het heeft ge
lukkig niet tot te grote spanningen in het College ge
leid. De Raad zal moeten beslissen welke kant hij uit
wil. Het tekort van 21/4 miljoen is naderhand dat
bleek ook uit de momentopname waarom de Raad ge
vraagd heeft opgevoerd tot 2,4 miljoen. In mijn
alternatieve opzet zat eerst een tekort van 4 ton; dat
werd toen 5% ton.
Nu is er de vraag gesteld, of het tekort van 2lU mil
joen grotendeels met de verhoging van de doeluitkerin
gen kan worden opgevangen. De meerderheid van het
College zegt in de aanbiedingsbrief: „Wij hebben de
indruk van wel, omdat het tekort van 2!4 miljoen is
veroorzaakt door tekorten op die doeluitkeringen. Als
je de tekorten op politie en onderwijs bijelkaar telt,
kom je ongeveer op 2lA miljoen. Dat is dus eigenlijk
de oorzaak van ons begrotingstekort. Op deze wijze
zullen we het in Den Haag naar voren moeten brengen
en moeten we trachten een verhoging van de doeluit
keringen te krijgen." De minderheid zegt: „Het zou
mooi zijn als het kon, maar wij geloven niet, dat het
lukt. Wij veronderstellen ook wel, dat er een verhoging
van de doeluitkeringen zal komen, want de Staats
secretaris heeft al uitgesproken, dat er iets aan die
doeluitkeringen zal moeten worden gedaan. Maar dat
die verhoging zodanig zal zijn, dat het volle bedrag
van 2t4 miljoen ermee gedekt zal kunnen worden,
achten wij niet reëel."
Er is gevraagd, of de begroting van de minderheid
wel sluitend is. Op papier is die begroting wel sluitend.
Er blijft een bedrag van 5% ton over, dat incidenteel
gedekt moet worden. Er zal dus waarschijnlijk een ver
hoging van de doeluitkeringen komen. Verder zijn er
misschien in de loop van het jaar nog wel eens een
paar meevallertjes; veel zullen dat er niet zijn, want
we zijn er al erg kritisch bij langs gegaan. Maar wij
hebben de indruk, dat die 5% ton toch wel incidenteel
gedekt kan worden. Uiteindelijk zal het via de saldi-
reserve wel terecht kunnen komen. Alle door mij aan
gegeven dekkingsposten zullen er in 1972 niet uit
komen, omdat er een aantal bij zijn die ik op termijn
ingebouwd heb. Ik denk bijv. aan de huisvuilrechten.
Het is moeilijk om in één keer van 60 pet. naar 100 pet-
dekking te gaan, maar als we in fasen van 10 pet. naar
100 pet.-dekking gaan (over een tijdsverloop van 4
jaar dus), dan kunnen we de ruimte budgettair dit
jaar ramen; we hebben het dan op rekeningsbasis niet
volledig tot onze beschikking en wat er ontbreekt, zal
dus via de saldireserve gedekt moeten worden. Iets
dergelijks is het geval met het subsidie voor Cambuur.
In mijn opstelling ga ik er vanuit, dat dit subsidie een
last is die we niet langer kunnen torsen. De lasten
lopen steeds verder op en het nut, dat er tegenover
staat is zo weinig effectief, dat we er naar mijn mening
iets aan moeten doen. Om er in één keer mee te stop
pen, is moeilijk, dus reken ik met een afbouwperiode van
2 of 3 jaar. Dat betekent dus weer, dat we in verband
met het niet radicaal stoppen met dit subsidie de op
stapjes moeten zien te dekken uit de saldireserve. Dit
over het al of niet sluitend zijn van de begrotingsopzet
van de minderheid.
Kan de begroting 1973 wel sluitend worden als de
minderheidsopzet aanvaard wordt? Deze vraag stelde
de heer Meijerhof. Ik heb op een dergelijke vraag in
de afdelingsvergadering niet positief gereageerd, om
dat dat nog wel moeilijkheden zal opleveren. We weten
nu al, dat we in 1973 te maken krijgen met zaken,
waarvoor we nu wel de kapitaalslasten geraamd heb
ben, maar waar, als we er eenmaal mee bezig zijn
dat merken we steeds weer exploitatielasten uit
voortkomen; ik denk bijv. aan de personeelssector. Dat
is ook telkens het probleem met de Groene Ster. Het
lijkt zo mooi, dat er een subsidie van het Rijk komt;
de kapitaalslasten zijn dan niet zo hoog. Maar als je
met de uitvoering begint, moet er personeel komen en
dan komen er exploitatiekosten. En dan verdubbelen
de kosten. Dat was ook het geval met het Princesse-
hof; met de G.G.D./S.A.D. zal dat ook zo zijn. Het is
niet alleen klaar met de kapitaalslasten; met al die
bijkomende exploitatiekosten zullen we het in 1973
niet gemakkelijk krijgen. Er bestaat dus geen zeker
heid, dat de begroting voor 1973 wel sluitend zal zijn,
maar ik zou toch, als de Raad mijn minderheidsopstel
ling aanvaardt, ook voor 1973 een moedige poging wil
len doen om tot een sluitende begroting te komen. Ik
zeg eerlijk en nadrukkelijk, dat er dan wel moeilijk
heden overwonnen zullen moeten worden, maar ik acht
dan een sluitende begroting niet uitgesloten. Ik wil
graag trachten buiten die art. 12-regeling te blijven.
Een volgende vraag was, of met mijn opzet het voor-
zieningenpeil ook wordt aangetast. In mijn opstelling
zit geen rigoureuze aantasting van het voorzieningen
niveau. Ik heb drie mogelijkheden tot verkleinen van
het tekort aangewend. Ie. Het is mogelijk een deel
van de uitgaven die we geraamd hebben, uit te stellen;
die kunnen we over één of twee jaar ook wel doen.
2e. Op een aantal uitgaven kunnen we bezuinigen.
3e. We kunnen hogere lasten ramen voor bepaalde za
ken waar het publiek profijt van trekt, door een ho
gere vergoeding te vragen. Door deze drie mogelijk
heden te gebruiken, heb ik het idee, dat het voorzie
ningenniveau niet bijzonder wordt aangetast. Ik ben
het wel met de heren Vellenga en Meijerhof eens, dat
het geen gemakkelijke zaak is in dat voorzieningen
pakket in te grijpen, maar aan de andere kant moeten
we ons ook wel realiseren, dat we in de laatste jaren
heel wat tot uitvoering hebben gebracht, m.n. in de
onrendabele sector. Op een bepaald moment kom je
dan voor de vraag te staan: Kunnen we in dit tempo
doorgaan? Wordt het niet tijd, dat we even tempori
seren, dat we even op adem komen? Moeten we niet
zeggen: Nu doen we het even wat kalmer aan, want
dit houden we niet vol? Ik meen, dat we aan het mo
ment gekomen zijn, dat we even de pas in moeten
houden met de bedoeling verder te gaan als het finan
cieel verantwoord is. Dit is dus het minderheidsstand
punt. De meerderheid zegt: Wij willen het voorzie
ningenniveau niet aantasten. We zijn al zo ver mo
gelijk gegaan door het tekort terug te brengen naar
2'/< miljoen. Verder gaan wij niet. Tegenover dat stand
punt stelt de minderheid: de voorzieningen staan nu
wel op de begroting, maar deze begroting levert een
groot tekort op en het is de vraag of de goedkeuring
wel af zal komen. De minderheid vraagt zich af, of
het werkprogramma, dat de meerderheid zich voor
ogen stelt, wel uitgevoerd kan worden. Als wij voor
de zaken die op de begroting staan geen dekking aan
geven, hoeven we er niet op te rekenen, dat ze uit
gevoerd kunnen worden. Dan zullen we straks nog
eens bij de Raad moeten komen en moeten zeggen:
Wij zijn bij G.S. geweest met de begroting met een
tekort van 2'/j miljoen; G.S. hebben die begroting niet
goedgekeurd. (G.S. kunnen zo'n begroting ook niet
goedkeuren.) We zullen dan prioriteiten moeten stel
len en bij de Raad moeten komen met het dekkings
schema, dat aangeeft wat in overleg met G.S.
wel te realiseren is van de begroting die we nu voor
ons hebben en waarover we nu moeten beslissen. Zo
is de situatie, naar mijn mening.
Dan is de vraag aan de orde: Wat is een incidenteel
tekort? De heer Meijerhof heeft daar even over ge
sproken. Hij meent, dat een incidenteel tekort van toe
vallige aard is. Hij heeft ons tekort ontleed en is eigen
lijk ook wel tot de conclusie gekomen, dat we met een
structureel tekort te doen hebben. En ik dacht, dat
we het daarover met z'n allen wel eens moesten zijn.
Als we een uitkering op grond van art. 12 willen heb
ben, dan moeten we met een structureel tekort zitten
en dan moet een dergelijk tekort ook al meer dan één
jaar aanwezig zijn; anders heeft een aanvraag op
grond van art. 12 geen kans van slagen. Ik geloof,
dat wij met reden kunnen zeggen, dat er een tekort
aanwezig is dat niet meer incidenteel te dekken is;
als we althans de begroting van de meerderheid ne
men. Naar mijn overtuiging is het tekort van de meer
derheidsbegroting structureel, al staat er in de aan
biedingsbrief misschien, dat het tekort incidenteel ge
dekt kan worden. Ik meen, dat de Voorzitter ook in
zzt
de afdelingsvergadering al gezegd heeft, dat de meer
derheid m.b.t. het art. 12-gemeente worden van
Leeuwarden toch wel van mening is, dat er sprake
is van een structureel tekort. Het tekort kan alleen
intern structureel zijn; het kan ook extern struc
tureel zijn in die zin, dat het structurele te
kort is ontstaan door het Rijk. En op dit punt
zie ik een tegenstelling in de Raad. De heer Meijerhof
brengt nogal sterk de mening naar voren, dat het
Rijk de oorzaak is van ons tekort. Het Rijk onthoudt
ons ontvangsten die wij wel nodig hebben en bindt ons
aan de andere kant aan de 6%-norm. Ik moet zeggen,
dat ik het daar ook wel moeilijk mee heb. Ik heb in
het verleden ook wel eens gezegd, dat die 6%-norm
eigenlijk maar een slag in de lucht is. Waarom
Houdt het Rijk zich daar zelf precies aan met zijn
eigen uitkeringen? Altijd lang niet. Het is voor ons
bepaald niet gemakkelijk ons daaraan te houden. Ik
kan de heer Meijerhof dus wel een eind volgen, maar
ik moet toch zeggen, dat zijn standpunt geen oplossing
biedt. Wanneer wij zeggen, dat het Rijk helemaal de
oorzaak is van het structurele tekort, dan zullen wij
dat het Rijk moeten aantonen en pas wanneer
dat gebeurd is, kan de zaak door het Rijk in overwe
ging genomen worden. Maar het is geen gemakke
lijke zaak. Als ik de normen voor het toepassen van
art. 12 zie die de Ministers aan G.S. hebben gegeven,
dan zie ik het niet zo gemakkelijk liggen. Ik wil
daar toch even op ingaan, omdat het een zaak is waar
we straks met z'n allen tegenop lopen.
In de eerste plaats wordt de eis gesteld, dat de
structureel verstorende factoren op langere termijn op
gespoord moeten worden.
In de tweede plaats moet er een saneringsplan wor
den opgesteldde aanvullende bijdragen zullen een
tijdelijk karakter moeten dragen. Dat saneringsplan is
eigenlijk het punt waar het op aan komt. Men zegt:
Jullie vragen wel om een uitkering, maar er moet ge
saneerd worden, want de overspanning moet terugge
draaid worden.
In de derde plaats zal de aanvraag vóór 1 januari
1973 moeten worden ingediend.
In de vierde plaats dat is weer zo'n moeilijk
punt heeft men de eis gesteld, dat het onderwijs in
het algemeen geen tekorten mag opleveren. Maar bij
ons komt juist bij het onderwijs een tekort naar vo
ren. Nu zullen wij dus aan moeten tonen, dat men die
eis wel kan stellen en dat die eis in het algemeen
wel kan gelden maar dat Leeuwarden in een uit
zonderingspositie zit, omdat wij beslist niet uitkomen
met de doeluitkering voor onderwijs; misschien komt
het door de S.A.D., want dat is wel een uitloper in
die sector, maar dat tekort is er dan toch maar. Aan
gezien het onderwijs speciaal genoemd wordt in de
betreffende regeling, zal het ons wel moeite kosten,
maar wij zullen ons best moeten doen dit inderdaad
aan te tonen.
In de vijfde plaats moet het een aanmerkelijk te
kort zijn van structurele aard, dat zich over een aan
tal jaren uitstrekt. Dat ons tekort van structurele
aard is, kunnen we, dacht ik, wel aantonen. Dat het
voor een aantal jaren zal gelden, kunnen we ook wel
aangeven; we hopen per 1 september met de middel
lange termijnplanning klaar te zijn; in ieder geval
zijn we dan wel zo ver, dat we kunnen laten zien, dat
het tekort niet enkel voor 1973, maar ook voor 1974
en 1975 zal gelden. Op dit punt hoeven we dus geen
moeilijkheden te verwachten.
In de zesde plaats moeten de inkomsten minstens
worden gebracht op het peil, dat de Ministers van
Financiën en Binnenlandse Zaken hebben bepaald. De
meerderheid van het College heeft zich ook aan dat
peil gehouden; die wil met de ramingen van de in
komsten niet verder gaan. De heer Meijerhof heeft in
dit kader gesproken over wisselgeld, dat je niet moet
uitgeven; hij vindt, dat men het er in het College
over eens moet zijn niet boven het minimum, dat door
het Rijk gesteld wordt, te gaan zitten. Maar het Rijk
spreekt van „minstens" dat peil, m.a.w. de Gemeente
moet een bijdrage uit eigen middelen leveren; die sa
nering zal er uit moeten komen en daarbij zal de Ge
meente in eigen vlees moeten snijden. En als ik de
ervaringen van andere gemeenten bekijk, dan komt
dat er in de regel ook heel behoorlijk uit.