niet, maar die verschillen mogen niet van jaar tot jaar
groter worden. Ik dacht, dat we deze positieve kant
van de huurharmonisatie toch wel zouden moeten
waarderen.
De heer Faber heeft gesproken over de oorzaak van
vertrek uit Leeuwarden. Veel mensen willen toch lie
ver buiten wonen. Ik dacht, dat juist door de variatie
in het nu te bouwen woningpakket daarin verandering
kan komen. Wij hebben er een aantal jaren aan moe
ten werken, want als je eenmaal in een bouwstroom
voor een aantal jaren terecht gekomen bent, kom je
daar niet zo maar weer uit. Maar nu zijn we op gang
gekomen en ik heb echt het idee, dat de plannen zo
danig gevarieerd zijn, dat het een zekere teweerstel-
lmg is tegen de vlucht uit de stad. Dit is trouwens
niet alleen een probleem van Leeuwarden; tal van
steden zitten hiermee. We moeten ervoor zorgen, dat
het niet zö is, dat de mensen niet in Leeuwarden wil
len wonen omdat ze geen passende woning kunnen
krijgen. Wij streven er echt naar de situatie te ver
beteren.
De heer Van der Veen heeft gezegd, dat de woning
bouw beter en goedkoper moet. Wij proberen het zo
goed en zo goedkoop mogelijk te doen. Wij hebben
het idee, dat door de inschakeling van een groot aan
tal belanghebbenden, m.n. de woningbouwverenigin
gen, het eigenbelang stimulerend werkt.
Dan heeft de heer Van der Veen nog een aantal
milieuzaken aan de orde gesteld, o.a. vermindering
van de hoeveelheid zout, stopzetten van de A.W.Z. en
ophalen van papier. Dit zijn inderdaad problemen waar
wij ons mee bezig moeten houden. Over het gebruik
van zout is al gesproken in de commissie van advies
en bijstand. Het ophalen van papier gebeurt, dacht ik,
wel door plaatselijke instanties; Practische Hulp doet
het bijv. ook. Misschien komen we nog wel zo ver, dat
we dit in het kader van de milieuhygiëne zullen moe
ten aanpakken. Het zal dan wel een afwegen worden
van het nut tegen de kosten, maar het nut is in ieder
geval duidelijk aanwezig.
(De heer Vellenga: Bent U al helemaal afgestapt
van de woningbouw? Ja? Ik had n.l. nog een vraag ge
steld. Ergens legt een krant U de woorden in de mond,
dat U eigenlijk vreest, dat, wanneer al die projecten
uitgevoerd zouden zijn, er een overvoering van de markt
zou plaats vinden. Ik heb gevraagd, of U dat zo gezegd
hebt. En als U het zo gezegd hebt, wat is dan de argu
mentatie?) Toen ik bekeek, wat ik aan plannen voor
woningbouw binnen kreeg voor 1972 en ging inventari
seren, kwam ik op 4400 woningen. Toen heb ik gezegd:
Wij moeten oppassen, dat deze woningbouwplannen
niet allemaal in één jaar gereed komen. Wij moeten zo
danig zien te bouwen en dat kan ook wel; die bouw
plannen zijn nog niet allemaal voor uitvoering gereed
dat al die plannen gespreid over een aantal jaren
klaar komen. Ik heb dus gezegd: Er zijn zoveel plan
nen in voorbereiding waarvan we nu weten, dat er in
de komende jaren gebouwd kan worden, dat we moeten
zorgen de zaak goed in de tijd te plannen. En het
schema waarin die planning is uitgewerkt heb ik U
al gegeven.
De Voorzitter: Ik meen, dat de heer Vellenga uit
de toelichting van Weth. De Jong in de afdelingsver
gadering de indruk had gekregen, dat in één jaar 4400
woningen klaar zouden komen. Dat heeft de Wethou
der niet zo bedoeld, maar met een begrijpelijk enthou
siasme vertelde hij het op een wijze, dat die indruk
inderdaad gewekt is. Daaruit hebben sommige mensen
de conclusie getrokken, dat we zouden moeten tem
peren. Ik moet toegeven, dat, als er 4400 in één jaar
klaar zouden komen, we wel zouden moeten bekijken
hoe we dat enigszins zouden kunnen temporiseren. Ik
herinner me, dat ik, toen in de afdelingsvergadering
de heer Miedema vooruit schoot, heb gezegd: „Blijft
U maar zitten; we gaan echt niet temporiseren, want
die woningen komen niet in 1 jaar klaar." U hebt nu
vanavond van de Wethouder gehoord hoe het schema
in elkaar zit. Er kan dus geen sprake zijn van tempori
seren. We zullen de geplande aantallen woningen meer
dan nodig hebben voor de opvang van de behoefte die
naar onze huidige inzichten reëel zal bestaan.
Was de Wethouder klaar? (De heer De Jong (weth.)
Ja.) Dan wil ik nog graag een paar opmerkingen
maken.
Weth. De Jong heeft het financiële probleem uitvoe
rig toegelicht. Voordat ik de andere wethouders het
woord geef, wil ik toch ik geloof, dat dat juist is
voor een goede verhouding een enkel woord zeggen
over de filosofie die achter het meerderheidsstandpunt
zit. Ik ga echt niet in op financieel-technische punten.
Weth. De Jong heeft die van beide kanten voldoende
uitvoerig uiteen gezet. Ik wil U toch nog eens zeggen
welke filosofie er bij de meerderheid heeft geleefd en
waarom wij de moed opgebracht hebben de Raad deze
begroting voor te leggen. U staat nu wel voor een
aantal bijzonder belangrijke beslissingen. Weth. De
Jong heeft al verteld, dat wij gestart zijn met een
tekort van 4,4 miljoen. Ik noem dat getal ook nog
even. Ik moet U zeggen, dat dat tekort de resultante
was van de verschillende programma's die bij ons op
tafel kwamen na behandeling in commissies, bij de
takken van dienst en op secretarie-afdelingen. Ik be
treur het bijzonder, dat wij niet een programma waai
kunnen maken, met inbegrip van die volle 4,4 miljoen.
Want, leden van de Raad, ik kan U de verzekering
geven, dat het feit, dat wij terug zijn gegaan van 4,4
miljoen naar 2,4 miljoen het komende jaar talloze
spanningen zal geven; enerzijds i.v.m. reacties uit de
bevolking en anderzijds i.v.m. reacties hier in deze
zaal. Want het betekent heel duidelijk, dat wij op di
verse terreinen nee zullen moeten zeggen om de een
voudige reden, dat we er geen geld voor hebben; dit
geldt ook t.a.v. verschillende objecten die wij, als Col
lege van B. en W., bijzonder graag gerealiseerd zou
den zien. Ik maak deze opmerking om aan te tonen, i
dat er geen sprake van is, dat wij van mening zijn, dat j
wij de laatste jaren teveel hebben gedaan. Uit opmer
kingen die Mr. Van der Veen maakte, bleek eigenlijk
wel, dat hij van mening was, dat wij wel eens wat I
teveel hadden gedaan. Als ik hem goed begrepen heb,
vroeg hij zich af, of wij wel voldoende alle uitgaven
hadden beoordeeld, of wij de kwestie niet te gemak
kelijk hadden opgenomen. Ik moet U zeggen, dat de
meerderheid van het College van mening is, dat dat
beslist niet het geval is. Als we zien wat er de laatste
jaren in Leeuwarden tot stand is gekomen, dan vraag
ik U: Wat is er dan in Leeuwarden gebeurd, dat totaal
overbodig was? En wat hadden wij dan na moeten
laten? Dat zou ik wel eens willen weten. Het pro
gramma, dat in eerste instantie was opgesteld, bevatte
op zich allemaal objecten die wij en ik zeg het nog
maals met veel nadruk toch voor de ontwikkeling
van onze stad bijzonder graag gerealiseerd hadden ge
zien. Maar wij wisten, dat dat nooit een haalbare kaart
zou worden en dat is de enige reden geweest, dat het
hele College bereid is geweest die 4,4 miljoen terug te
drukken; ik weet er geen andere uitdrukking voor,
dit is de enige juiste. Wij zijn toen gekomen op een
tekort in de orde van grootte van 3 miljoen. Wij kon
den daar toen U vindt dat in de toelichting; het is
een financieel-technisch probleem nog ongeveer 1
ton afhalen en zo kwamen we tot een tekort van 2'/i
miljoen. Bij het bereiken van die 2'/4 miljoen kwam in
het College een duidelijk meningsverschil naar voren.
Als wij nog verder zouden gaan snoeien, betekent dat
niet, dat wij een streep zouden moeten halen door ob
jecten die wij toch wel graag gerealiseerd zouden zien
in onze Gemeente, maar wij zouden wel duidelijk stap
pen terug moeten zetten op de lijn die wij de laatste
reeks van jaren metelkaar tot ontwikkeling hebben
gebracht. U kunt dat trouwens ook zien als U de lijst
bezuinigingen van bijlage 4 bekijkt. Als we de daarin
genoemde posten gaan schrappen, dan betekent dat
het is het goed recht van de minderheid die voor
stellen te doen dat we terug moeten of dat we
lastenverzwaringen moeten instellen, hoger dan die
waartoe wij gedwongen zullen worden als we art. 12-
gemeente zouden zijn. En dat zijn twee zeer essentiële
punten geweest voor de meerderheid van het College.
De meerderheid heeft gezegd: Wij zijn niet bereid in
dit stadium stappen terug te zetten; wij willen het
niveau, dat wij in een reeks van jaren heben bereikt
niet verlagen. Wij weten, dat wij al genoeg spanningen
onder ogen zullen moeten zien, omdat wij allerlei dingen
niet zullen kunnen verwezenlijken ten aanzien waarvan
duidelijke wensen bestaan in onze samenleving. Boven
dien heeft de meerderheid het niet juist gevonden op
dit moment de lastenverzwaring verder te verhogen.
Wij zitten over de gehele linie praktisch op de normen
waaraan een art. 12-gemeente moet voldoen; als wij
vandaag niet op die normen zitten, dan komen we er
wei op als straks de voorstellen die als de punten 3
t.e.m. 5 op de agenda van deze vergadering staan door
de Raad worden aanvaard. Er komt nog een belangrijk
punt bij. Ik heb aan het begin van deze vergadering-
al gezegd, dat er geen alternatieve begroting is in de
zin van een sluitende begroting. De minderheid heeft
U niet anders kunnen voorleggen dan een kleiner te
kort; dat is reëel, want hoe kleiner het tekort hoe
meer mogelijkheden er zijn G.S. of Haagse instanties
wie ons dan ook maar op de vingers willen tikken
zo te overtuigen, dat ze het tekort slikken; dat is
duidelijk. Maar het blijft een begroting met een te
kort. Ik wil U er op wijzen, dat de minderheidsbegro
ting toch nog een tekort van 1,2 miljoen aanwijst.
Dan is er al 7 ton ook bij de meerderheidsbegroting
uit de saldireserve gehaald; die hebben we al als
eenmalige incidentele uitgave verklaard. We moeten
nog maar afwachten of G.S. dat goedkeuren. Het is
wel heel duidelijk, dat ook de minderheidsbegroting
beslist niet sluitend is. Dan wil ik U nog op één punt
wijzen; ik heb dit ook in de afdelingsvergadering ge
daan. Als wij toen wij dat tekort van 2'/i miljoen
hadden bereikt duidelijk het uitzicht hadden gehad,
dat wij in 1973 en 1974 tot een reëel sluitende begro
ting zouden kunnen komen, dan was er een groter
aantal leden van het College misschien wel allemaal
dat weet ik niet bereid geweest eenmalig een aantal
uitgaven even weg te schuiven; niet te cancelen, maar
weg te schuiven naar 1973 of 1974. Als er dus maar
een duidelijk perspectief was geweest. Ik moet U tot
mijn spijt zeggen, dat, gelet op de trend van de be
groting van de afgelopen zes, zeven jaren, wij hebben
moeten concluderen dat wij geen enkele mogelijkheid
zagen in de komende jaren wel met een sluitende be
groting te komen. Wij moeten er op dit moment op
rekenen, dat we gaan naar een structureel tekort. Dat
was mede een argument ik spreek over de
meerderheid niet die bezuinigingen aan te brengen,
want we zullen het dan straks nog veel moeilijker
krijgen. Immers, we hebben niets weg te schuiven,
want het gat blijft en er zullen toch andere maatrege
len moeten komen. Of de uitkeringen zullen hoger
moeten worden öf we gaan naar art. 12-gemeente
toe. We kunnen dat beroerd vinden of niet, maar de
mening van, ik dacht, het hele College is, dat daar
geen lieve moederen aan helpt. Dus heeft de meerder
heid gezegd: „Wij zien dit perspectief niet en het is
dus geen zinvolle zaak om bepaalde belangrijke
en naar onze mening ook dringende uitgaven naai
de toekomst te verschuiven, want het betekent alleen,
dat het gat in de begroting in de komende jaren nog
groter wordt. We kunnen de zaak dan maar beter wat
verdelen; we houden het niveau van nu aan en zullen
er voor vechten het te behouden." Dit facet heeft dus
duidelijk een rol gespeeld bij het bepalen van het meer
derheidsstandpunt.
|Nog één opmerking. Waarom heeft de meerderheid
gezegd, dat het financieel-technisch om een in
cidenteel tekort gaat? Toen we op die 2V4 miljoen wa
ren gekomen, bleek, dat dit bedrag overeen kwam met
het bedrag, dat wij te kort komen op de doeluitker in
gen, de doeluitkeringen die ook voor andere grote
gemeenten werkelijk fnuikend zijn. Het is algemeen
bekend, dat de doeluitkeringen men kan over on
derdelen echt wel met de Regering van mening ver
schillen voor onderwijs en politie ook in andere
grote gemeenten zeer beslist te laag zijn. Wij hebben
gezegd: „Wij zullen dit duidelijk moeten stellen. Want
als wij met de doeluitkeringen uit zouden komen, zou
den wij zelfs een sluitende begroting hebben. En dat
gaan wij stellen in het jaar 1972." Dan zullen we de
slag wel moeten verliezen, want wij koesteren niet de
illusie, dat wij in dit ene jaar die 2'U miljoen op tafel
zullen krijgen. De Regering zal niet zeggen: Och,
jullie hebben wel gelijk; die doeluitkeringen zullen wij
met 2'/i miljoen verhogen. Zo realistisch zijn we wel,
dat we daar niet op rekenen. Maar we stellen het wel
heel duidelijk en heel principieel, dacht ik.
Vóór 1 januari 1973 zullen wij komen met de be-
7fS
groting voor 1973. Die zal vrij zeker weer een groot
tekort te zien geven. Dan zullen we moeten vechten
met controleurs e.d. uit Den Haag.
Sorry, dat ik zo uitvoerig op deze kwestie ben in
gegaan, maar nu hebt U de uiteenzetting van de fi
losofie van de meerderheid; nu weet U waarom wij
deze begroting aan Uw Raad hebben voorgelegd.
De heer Tiekstra (weth.)Ik zou, wat een aantal on
derwerpen betreft, de discussie willen verplaatsen naar
het moment waarop die onderwerpen volledig in dis
cussie komen.
Ik heb met name het oog op het feit, dat de struc
tuurnota 1971 in het le halfjaar van 1972 in de Ge
meenteraad informeel aan de orde wordt gesteld, op
dat de Raad nog dit jaar ten aanzien van het structuur
plan voor de gehele gemeente een beslissing kan nemen.
Ik geloof, dat ik de opmerkingen die met betrekking
tot de structuurnota zijn gemaakt, wat da.t betreft, wel
kan passeren. Ik teken hier even bij aan, dat de heer
Faber wegens zijn reeds aangekondigde vertrek, van
mij nog wel een kleine beschouwing tegemoet kan zien;
ik wil hem graag persoonlijk contenteren.
Vervolgens is het de Raad bekend, dat in mei de
discussienota met betrekking tot de binnenstadsproble-
matiek zal verschijnen. Ik hoop, dat die aan zo hoog
mogelijke kwaliteitseisen, wat discussie-inhoud betreft,
kan voldoen. Het betekent, dat wij dan dus ook de
discussie over de binnenstadsproblematiek op gang bren
gen en het lijkt mij op het ogenblik verstandiger, ook
met het oog op de tijd, die problematiek nu buiten de
discussie te houden.
Verder ik roer het maar even aan zal deze
Raad ook nog in het le halfjaar informeel praten over
het rapport Priemus, dat inhoudelijk uiteraard voor
de bestemmingsregelingen ook een belangrijk stuk is.
Bij die bespreking zullen allerhande elementen, wat de
differentiatie in de woningbouw e.d. aangaat, vanzelf
aan de orde komen. Ik dacht, dat het in het kader van
deze discussie wel buiten beschouwing kan blijven.
Over de behandeling van de nota betreffende het
aankoopbeleid zijn vanmiddag al afspraken gemaakt.
Ik zal die nu ook verder passeren.
Misschien word ik vervelend, maar ik dacht, dat het
ook verstandig was te zeggen, dat er een werkgroep
bezig is over de problematiek met betrekking tot grond
prijscalculaties in de gemeente Leeuwarden. Deze werk
groep zal, ingevolge een opdracht van B. en W. het
is een ambtelijke werkgroep nog voor 1 mei a.s.
moeten rapporteren. Ik heb alle reden te veronder
stellen, dat aan die opdracht kan worden voldaan. Ik
dacht, dat, vooral in het kader van de komende vast
stelling door de Raad van de bestemmingsplannen Ald-
lan-west en Aldlan-oost, waar uiteraard ook weer het
opzetten van kavelprijzen bij zal komen, deze proble
matiek volledig aan de orde kan komen.
Ik wil één misverstand meteen uit de weg ruimen.
Dat misverstand leeft, dacht ik, sterk bij de heer Van
der Veen, die veronderstelt, dat het mogelijk moet zijn
de kosten van een aantal elementen, die binnen een
bestemmingsplan worden gerealiseerd ten behoeve van
het verwezenlijken van een bestemmingsplan, bij de
calculatie buiten beschouwing te laten. Deze illusie
moet de Raad niet hebben; het is n.l. niet mogelijk.
Een heel andere vraag is in welke omvang andere voor
zieningen daarbij mee moeten tellen.
De heer Vellenga heeft een belangrijke opmerking
gemaakt over de mogelijkheid een aantal procedures
ten aanzien van bestemmingsplannen parallel te scha
kelen, dat wil zeggen het verwervingsbeleid parallel
met de voorbereiding van de bestemmingsplannen, even
tueel ook het onteigeningsbeleid parallel met de voor
bereiding van de bestemmingsplannen. Het betekent in
feite het naar voren halen van de onteigeningsproce
dure en het is een poging met betrekking tot het be
leid dat voor een groot deel toelatingsbeleid, maar
in nieuwe bestemmingsplannen vaak uitvoeringsbeleid
is alle processen parallel te schakelen om daarmee
de voorbereidingstijd zoveel mogelijk in te korten. Wij
zijn en dat is de heer Vellenga ook stellig niet ont
gaan juist bezig, t.a.v. de procedure binnen het ka
der van de bestaande wettelijke regelingen tot die
parallel-schakeling te komen. Daarbij schiet op dit mo
ment de bestaande onteigeningswetgeving natuurlijk