12 iO l^iT TS X31 zegt en dat ben ik met hem eens dat dan na gegaan zou kunnen worden wat de verstorende facto ren zijn in dit geheel; dan zouden we misschien te maken krijgen met een saneringsplan. Hij heeft heel duidelijk gezegd en hij kon ook moeilijk anders, geloof ik, Die onderwijstekorten, die tekorten op de doeluitkeringen voor bepaalde vormen van onder wijs, dat is een keiharde zaak. De heer Meijerhof heeft er ook voorbeelden van genoemd. De heer De Jong heeft zelf ook gezegd: Het Rijk schiet op dit punt te kort. En ik geloof, dat het goed is, dat men in de verschillende gemeenteraden waar men met deze za ken te maken heeft daar telkens opnieuw de vinger bij legt; dat ondersteunt alleen maar de stellingname van de V.N.G., dat ondersteunt ook alleen maar de pogingen die in het Parlement worden gedaan om van de Regering gedaan te krijgen, dat die uitkeringen worden opgevoerd omdat men overal in de gemeenten ervaart, dat die doeluitkeringen zonder meer te laag zijn. Dat is ook heel duidelijk gebleken ik meen, dat de heer Knol daar bij interruptie even op heeft gewezen toen in de Eerste Kamer een motie-Kolt- hof werd aangenomen. Die is met een grote meerder heid aangenomen en de voorstanders vond U praktisch in alle fracties van de Eerste Kamer. Eigenlijk stond in die motie alleen maar, dat men van de Regering en de betreffende Staatssecretaris vroeg: Voer de Wet uit. Niet meer, maar ook niet minder. Ik geloof, dat het een goed punt is om in onze discussies vast te houden: Als die doeluitkeringen te kort schieten, dan heeft dat zijn gevolgen voor onze begroting, dan moe ten we daar niet op de een of andere manier voor weglopen, maar dan moeten we dat heel nadrukkelijk vaststellen, ook als Gemeenteraad van Leeuwarden. En daarom geloof ik, dat het juist is, dat de Voor zitter op een bepaald moment de filosofie van de meerderheid nog eens zo nadrukkelijk en zo helder naar voren heeft gebracht, niet alleen omdat het een filosofie is die ik persoonlijk en mijn hele fractie kan onderschrijven, maar ook omdat het de juiste stellingname was waar het nu precies om gaat. M.a.w. wij stoeien niet met cijfers wanneer wij over deze dingen praten, het gaat over zeer wezenlijke dingen van de gemeentepolitiek. Stoeien met cijfers is toch hachelijk. Toen ik in eer ste aanleg, met de aandacht die mij daarbij past, luis terde naar de algemene beschouwing van de heer Hei- dinga, dacht ik ook een moment: Nou, die cijfers over de giro, zouden die wel zo kunnen zijn? Ik mocht er haast niet aan twijfelen, maar de twijfel kwam een klein beetje bij mij boven. De Voorzitter heeft de cijfers nadrukkelijk weerlegd, met bronvermelding. Nu dacht ik, dat de heer Heidinga er recht op heeft, dat wij ge woon aan hem vragen: Wat zijn Uw bronnen? Stel je nu eens voor, dat die bronnen beter zijn dan die van de Voorzitter en hij zou gelijk hebben en de Voorzitter ongelijk! Dat moeten wij uiteraard wel weten. Dus ik vind, dat de heer Heidinga wel de kans moet hebben om dat van zijn kant nog eens naar voren te brengen; dan weten wij precies waar wij aan toe zijn. (De heer Heidinga: U weet toch wel, dat hij die kans heeft!) Ja. Dat ik het toch nog zeg, wat zou dat wezen? (Ge lach) Voor het geval de heer Heidinga zou denken: ,,Ik zal de Raad maar niet meer lastig vallen met die din gen.", weet hij nu, dat hij altijd één aandachtig toehoor der heeft, wanneer hij er nog eens op ingaat. (De heer Heidinga: Dat stel ik bijzonder op prijs.) Dat wist ik ook wel, vandaar, dat ik het op deze manier nog even naar voren breng. De heer De Jong heeft ons verrast met een groot aan tal cijfers over de woningbouw. Ik geloof, dat het goed geweest is, dat hij dat van zijn kant zo uitvoerig heeft gedaan, omdat U, mijnheer de Voorzitter, en hij nog gewezen hebben op mogelijke misverstanden die zouden kunnen rijzen wanneer wij alleen maar dat harde cij fer 4406 zouden hanteren. Hij heeft een wenkend per spectief getoond aan de Gemeenteraad en aan de bur gerij vanaf 1972 tot en met 1977. Daar zitten 4575 wo ningwet - en corporatie-woningen in, zei de heer De Jong, als ik hem goed heb verstaan. Hij knikt, zie ik. Zijn die corporatie-woningen ook woningwetwoningen of zijn dat premiewoningen? (De heer De Jong (weth.): Premiewoningen.) De Voorzitter zegt dan vaak, dat er in tweede instantie wel op teruggekomen kan worden, maar op deze manier kan het ook, wat mij betreft. De aardige dingen die de Wethouder erbij heeft ge zegd over de variatie in dat pakket, hebben mij wel aangesproken. Pijn blijft natuurlijk die kan hij op die stoel ook niet wegnemen dat de huren voor bepaalde groepen mensen toch wel aan de hoge kant zijn. Hij mag aan de ene kant zeggen: Er zijn nog genoeg mensen in deze gemeente die minder verwo nen dan de 16 a 17% die landelijk vaak gehanteerd wordt; het buitenland kent dikwijls nog hogere per centages. Maar alle onderzoekingen wijzen ook uit, dat met name de lagere inkomensgroepen vaak nu al meer verwonen dan die 16 a 17%. De pijn is alleen, dat je daar als Gemeente zo weinig aan kunt doen. Een goed toegepaste huurharmonisatie had er meer aan kunnen doen natuurlijk, als je ook eens bepaalde huren had mogen verlagen; harmonisatie hoeft dat niet uit te sluiten, maar het komt haast nooit voor. Het element van de grondkosten zit erin, maar daar komt de heer Knol nog weer op terug. Toen ik en daar eindig ik mee in de eerste ronde sprak over het versterken van de functie van de binnenstad, o.m. door onderwijsvoorzieningen in of nabij die binnenstad te vestigen, heb ik ook inderdaad in mijn achterhoofd gehad het is wat een vreemd beeld die Bullepolder. Ik heb van mijn kant wel de neiging mij op dit punt bij de heer Van der Veen aan te sluiten en ik geloof ook, dat de Wethouder van Onderwijs van zijn kant daar voldoende duidelijk over is geweest. Wanneer het ooit mocht komen tot be paalde vormen van universitaire vestiging in deze ge meente, dan heb ik persoonlijk de neiging te zeggen: Houd dit zo dicht mogelijk bij het centrum, bij de city en ga niet denken aan die Bullepolder, mee om de overwegingen van natuurschoon, de ganzen enz. enz. die de heer Van der Veen daarbij heeft genoemd. Ik weet niet in hoeverre wij iets te zeggen hebben over het soort faculteiten. Ik ben niet zo erg bang voor die sociale faculteiten. Och, de heer Van der Veen ook niet; die zal zich gemakkelijk in dat gedrang wa gen. Staatssecretaris Vonhoff doet dat ook van tijd tot tijd, zoals ik in de wandelgangen vertelde. Dat redt zich best. Je hebt mensen die op het moment dat ze aan de faculteit studeren lastig zijn, je hebt ook mensen die, wanneer ze afgestudeerd zijn en in ver tegenwoordigende lichamen zitten, de roep hebben, dat ze lastig zijn; soms zijn dat ook mensen van de juri dische faculteit. De heer Heidinga: Ik geloof, dat ik maar met die giro begin, want daar is de heer Vellenga zo benieuwd naar. (De heer Vellenga: Dat is een sterk argument om er mee te beginnen.) Laat ik hem direct maar even helpen. Ik heb gezegd laat ik mijn verhaal er maar even bij nemen „Frappant is bijv., dat naar mij ter ore kwam, ongeveer 600 mensen werkzaam zijn bij de Girodienst" (Dat was dus al fout.) „en dat er van deze 600 ongeveer 20 in Leeuwarden wonen." Dat heb ik letterlijk gezegd. Het blijkt dus niet juist te zijn. Dus van horen en zeggen, leert men liegen. Zo is het spreek woord, meen ik. Ik heb ook niet gezegd, dat het zo is, ik heb wel de indruk gevestigd, zoals die is overgeko men bij de heer Vellenga. De Voorzitter zegt, dat er 217 mensen bij de giro werken, en dat daarvan 144 in Leeuwarden wonen. (De Voorzitter: In de gemeente Leeuwarden.) Ja, maar is het dan misschien zo, dat er door deze nieuwe vestiging en het is een belangrijke vestiging 20 mensen van het werknemersbestand in Leeuwarden zijn komen wonen? (De Voorzitter: Ik kan hier meteen wel even op antwoorden; dan is deze kwestie opgelost. Er zijn inderdaad 20 mensen naar Friesland gekomen van de vestigingen in Den Haag en Arnhem. Van die 20 maar nu put ik uit mijn ge heugen zijn 12 in Leeuwarden komen wonen; de andere 8 wonen buiten de gemeente. Het gaat dus niet om alle mensen, die bij de giro werken.) Dus zoals U nu zegt, is het aantal mensen dat in Leeuwarden is komen wonen nog lager dan ik dacht, dat het was. Het zijn er maar 12. Ik vind dat bijzonder jammer. (De heer Ten Brug (weth.): Wat is jammer?) Dat het voor de stad niet meer oplevert. Voor de stad heeft dit zo wei nig om hakken. (De heer Ten Brug (weth.): Het valt nog mee, als U de werkelijke cijfers vergelijkt met de cijfers die U eerst noemde.) (De heer Faber: Er ko men nog 588!) Laten we het hopen. Hier heel nauw mee verwant is de woningbouwpo- sitie. Want wij hebben immers niets aan te bieden. Daar zit het knelpunt. Er wordt ook verteld, dat onze eigen voorlichtingsdienst met de staf- en kaderleden van de giro een rondrit met een bus langs de dorpen heeft gemaakt om de mensen de woningbouw daar, de wo ningen die in de dorpen in aanbouw zijn, te laten zien. Als dat waar is, vraag ik mij af, of wij nu al op moe ten treden als makelaar voor de woningen in andere gemeenten. Daar begrijp ik niets van. Dat soort din gen krijg je natuurlijk, omdat wij zelf niets hebben. Hierbij aansluitend kom ik automatisch tot de prog noses voor de woningbouw, zoals die door Weth. De Jong en later door de Voorzitter zijn uiteen gezet. Als we gedurende enige jaren 11 a 12 honderd woningen gereed krijgen, dan komen we inderdaad weer op de goede weg, hoewel we niet inhalen wat we hebben verloren. Maar als we nu eens plotseling een grote vestiging krijgen, en daar hopen we allemaal op, bijv. een Departement, dan zitten we behoorlijk omhoog. Daar hoeven we niet omheen te draaien. Dan komen we er niet, ook niet met deze prognoses. Dan moeten we in ieder geval zorgen, dat we panklare plannen gereed hebben liggen (èn de terreinen waarop de wo ningen kunnen worden gebouwd) voor ten minste dui zend woningen boven het aantal dat hier genoemd is. De aantallen die we nu van plan zijn te bouwen heb ben we bitter nodig voor de normale ontwikkeling van Leeuwarden. We zouden 'n grote reserve achter de hand moeten hebben, zodat we, als we werkelijk een grote vestiging zouden kunnen krijgen, zouden kunnen zeg gen: Mijne heren, alsjeblieft, hier ligt een bouwter rein, hier zijn de plannen, ze zijn kant en klaar, we besteden ze morgen aan. En dat moet in de prognoses zitten, als we tenminste niet met een bus bij andere gemeenten langs willen rijden om daar de woning bouw te laten zien. Op de gewestvorming hoef ik, geloof ik, niet meer terug te komen. De woorden van de Voorzitter hebben mij wel bevredigd. Wij wachten met belangstelling dat rapport af. Ik wil nog even iets zeggen over de doeluitkeringen. Die schieten te kort, zegt de heer Vellenga. Nu, dat vinden wij ook en dat stellen wij, dacht ik, even dui delijk als hij. Dat is het punt ook niet. Maar zelfs al kregen we vandaag-de-dag de doeluitkeringen waar we recht op hebben erbij de S.A.D. behoort daar niet bij, al hopen we, dat die erbij zal gaan horen - dan zijn we er nog niet. Dat is niet het enige. Wij hebben een aantal voorstellen ingediend. Als de heer Vellenga het graag wil, willen wij ze wel post voor post aanbevelen, maar ik geloof niet, dat dat nodig is. Dat is n.l. de bedoeling niet. De bedoeling is om ze in het raam van de begroting te zien. Als wij erop wer ken, dat wij de doeluitkeringen verhoogd krijgen en daar wordt aan gewerkt door de V.N.G. en het Par lement; redelijkerwijs mogen wij verwachten, dat dat er te eniger tijd uit zal komen dan is er nog, dach ten wij, als wij de zaak zover rond willen zien te krijgen, dat wij baas in eigen huis blijven, die scala van voorstellen nodig, die wij hebben ingediend. Als die voorstellen worden aangenomen, komen we aardig in de goede richting. Nogmaals, wij zijn van mening, dat wij op het ogenblik alles zullen moeten doen wat mogelijk is om baas in eigen huis te blijven. Dat kun nen wij, dacht ik, alleen maar op deze manier berei ken. Er kan dan, naar onze mening, nog niet worden gezegd, dat wij werkelijk op rigoureuze wijze de be paalde voorzieningen waar wij mee bezig zijn en het beleid dat wij lang hebben gevoerd afkappen, afsnij den en inkorten, maar wel dat we op het ogenblik alleen maar temporiseren en een beetje kalm aan doen. En wat zou daar op tegen zijn? Ik geloof, dat daar alles vóór te zeggen is. Als wij nu een tijd mee maken, dat de hele economie van ons land wat moei- lijk ligt daar deelt Leeuwarden ook in mee wat is er dan verstandiger dan daar op het moment, dat dat nodig is, op in te spelen ook met de gemeente huishouding. Wij achten het gewoon een kwestie van goed bestuur, dat we daar op inspelen. We moeten niet doen alsof dat niet zo is, en alsof wij alleen, bui ten het gehele verloop van de maatschappij om, wel door kunnen gaan. Dat is niet reëel. We moeten ons aanpassen bij de dingen die zich voordoen en bij de omstandigheden waaronder wij leven. Dat kan nu een maal niet anders. Ik geloof, dat we er verstandig aan zouden doen om die voorstellen van de C.C.P.-fractie aan te nemen. De heer B. P. van der Veen: Het is niet zo gemak kelijk voor de Raad, dacht ik, zich over al deze dingen exact uit te laten. U bent straks begonnen, mijnheer de Voorzitter, met te wijzen dat heeft Weth. De Jong ook gedaan op die start met een tekort van 4,4 miljoen, een tekort, dat terug gebracht is tot het bedrag dat wij nu hebben. Het is de vraag, of dat nu wel het goede bedrag is. Van Uw kant is er een filo sofie ontwikkeld die er eigenlijk op neer komt, dacht ik, dat we in het verleden niet minder hebben kunnen uitgeven omdat anders ons peil te laag was gebleven, en dat we, als we dan toch naar een tekort gaan ik heb begrepen dat dat tekort ook in Uw ogen structu reel gaat worden als we nu toch naar art. 12 gaan, beter op een flink hoog niveau kunnen starten, in plaats van op een laag niveau. Ik weet het niet. Ik weet niet of dat nodig is, ik weet niet of we dat niveau erbij moeten halen. Ik heb begrip voor en ik voel mee met de heer Vellenga, als hij zegt: Je kunt beter geen cijfers gebruiken, want dat geeft toch maar moeilijk heden. (Bij de giro heb je wel vaker vergissingen en zo, de computer is ook niet alles.) Het vervelende is, dat de Raad eenvoudig geen apparaat heeft om te meten wat nu eigenlijk van alle bewegingen die het College maakt helemaal juist is en wat niet. Bij ons bestaat de indruk, dat, als men zou willen, het mo gelijk zou zijn zonder het voorzieningenpeil aan te tasten, zonder althans het voorzieningenpeil op rele vante wijze aan te tasten, toch te komen met een be groting op een lager bedrag. Wij zijn ervan overtuigd, dat er in alle mogelijke soorten van diensten toch een streven naar perfectionisme heerst, dat eenvoudig niet nodig is. In eerste instantie heeft de heer Heidinga waardering uitgesproken voor een paar raadsleden die op een bepaald punt nuttig werk doen. Ik moet U zeggen, dat het alleen maar mogelijk is om hier met enige stelligheid over te praten, als je zelf voldoende kennis van zaken hebt om te kunnen beoordelen wat er wel en wat er niet mogelijk is. En ik heb de over tuiging, dat het grootste gedeelte van de raadsleden dat niet kan. Wij hangen eenvoudig af van het appa raat, dat ter beschikking van de Gemeente staat, dat ter beschikking staat van Uw College en dat uiteinde lijk ook nog doet wat U opdraagt. Ik geloof dus, dat het mogelijk zou zijn zonder stappen terug te zetten toch met een bevredigende begroting te komen. En of die helemaal precies sluit of op een haartje na, dat ligt voor mij minder moeilijk, dan het tekort dat we nu zien vertonen. Ik heb in eerste instantie blijkbaar geen kans gezien de heer Vellenga ervan te overtuigen, dat het werk van de Wethouder van Financiën bij de verdediging van voorstellen toch minder bezwaarlijk was, dan hij dacht. Ik heb zijn werk vergeleken met het bedrijf, dat ik zelf zo'n beetje uitoefen. (De heer De Vries: Hij is geen jurist.) Daar hebt U gelijk in. Wij kunnen natuurlijk ook eens denken aan de sector cultuur waar ik altijd een grote belangstelling voor heb. Ik denk dan aan het toneel waarop iedereen zich inleeft in de rol en met overtuiging de rol voor het voetlicht brengt, als het een goede toneelspeler is. Ik geef ook beslist de heer De Jong het judicium wel, dat hij het kan. Maar dat is op zichzelf niet zo verschrikkelijk belangrijk, want wie dat toneelspel doet, wie de rol speelt, moet dat zelf maar waar maken. De heer Vellenga zegt, dat we nu geen bezwaren te gen deze begroting moeten maken als we in het ver leden meegewerkt hebben aan de situatie die ons tot de toestand gebracht heeft waarin we nu verkeren. (De heer Vellenga: Het ging niet zo zeer om het bezwaar maken tegen deze begroting. Ik proefde zoëven, dat we eigenlijk in het verleden een aantal dingen fout hebben gedaan, dat we die anders hadden moeten doen. Ik meende te begrijpen, dat dat de strekking was van de woorden.) Dat zou kunnen. En dan zou het dus zo kunnen zijn, dat je je eerst moet afvragen, of, als een deel van de Raad de Raad besluit gewoonlijk met

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 7