15 32 meerderheid van stemmen bepaalde voorstellen heeft aangenomen, investeringen heeft gedaan, dat voor de rest ook reden zou moeten zijn te zeggen: Het is nu eenmaal besloten en het blijft nu maar zo. Ik denk er dan aan, dat we in de vorige vergadering gezegd heb ben: Er zijn voorstellen gedaan die consequenties heb ben voor onze financiële positie; zou het niet verstan dig zijn om, juist nu die financiële positie bedenkelijk is, die beslissingen aan te houden totdat we de hele be groting kunnen behandelen zodat we in het hele kader van wat we gaan doen die zaak opnieuw kunnen be kijken? De meerderheid van de Raad heeft toen nee gezegd. Moet nu de hele Raad zeggen (meerderheid en minderheid), dat we het niet doen? Kunnen we met zeggen: Nou ja, misschien hebben we toch inderdaad onvoorzichtig gedaan en moeten we op de dwalingen van onze wegen terug keren? (De heer Vellenga: De besluiten waar ik op doelde zijn unaniem genomen. Uw voorbeeld is erg actueel. Als U in staat zou zijn vijf of zes dergelijke voorbeelden te noemen van de laatste vijf of zes jaar, dan ben ik content, maar dat kunt U niet.) Nee, op dit moment kan ik dat zeker niet; dan moet ik eerst vijf of zes jaar gaan zitten studeren voor dat ik al die handelingen weer doorgelezen heb en daar heb ik echt geen zin in. Ik heb in eerste instantie inder daad enige voorbeelden genoemd van gevallen waarin, naar mijn mening, meer geld besteed was, dan nodig was. Ik heb o.a. Triotel en Brandweerkazerne genoemd; ik ben geen deskundige, ik heb ook de kennis niet, ik heb alleen de ervaring, dat je, wanneer er iemand bij komt zitten die wel met die cijfers overweg kan en die wel het nodige technische inzicht heeft, veel goedkoper uit kunt komen. Ik ben er nog steeds niet van overtuigd er zijn meer leden van de Raad die dat niet zijn dat hei. met de grondkosten zit zoals het moet zijn. Ik dacht mijnheer Tiekstra met alle waardering voor de wijze waarop U meent, dat de grondkosten hier be rekend moeten worden dat dit geheel toch nog steeds zo ondoorzichtig is, dat je je afvraagt, of het zo moet, en of het niet anders kan. Ik heb de ovei- tuiging, dat het anders kan. Eén van mijn fractiege noten zal daar dieper op ingaan. Ik heb in eerste in stantie ook gewezen op het blad van de Nationale Woningraad, dat tegenwoordig Woningraad heet. In het door mij genoemde artikel staat, dat de grondkos ten omlaag kunnen en door mensen die werkelijk de praktijk kennen wordt gesteld uitdrukkelijk uitge sproken dat het in het algemeen de gemeentelijke organisatie is die maakt dat de grondkosten nodeloos te hoog zijn. Dat kan dus ook weer liggen aan het per fectionisme; het kan ook liggen aan het onvoldoende gecoördineerd zijn van de verschillende diensten on derling, het kan misschien aan alle mogelijke mense lijke of technische factoren liggen. Ik kan dat niet bekijken. Ik kan alleen maar zeggen, dat ik het gevoel heb en ik heb tot mijn spijt weinig anders om op af te gaan in de Raad dan het gevoel dat de zaak ergens niet zit zoals die hoort te zitten. Ik heb van Wethouder Tiekstra gehoord, dat de po pulieren aan de Groningerstraatweg te oud zijn; ze zullen moeten verdwijnen. Die kunnen dan weer mee helpen om papier te maken voor alle stukken die wij krijgen. De populier is niet de boom waar ik de meeste waardering voor heb, maar ik hoop wel, en ik ver wacht wel, dat wij in Leeuwarden fors doorgaan met bomen te planten, en liefst ook met alle bomen, die behouden kunnen blijven, te ontzien. Ik maak graag complimenten aan de Plantsoenendienst die de Wet houder ons straks voorgehouden heeft. Ik ga daar helemaal mee akkoord. Ik heb ook veel waardering voor de Plantsoenendienst. Het is best mogelijk, dat die efficiënter kan werken, dan hij op het ogenblik werkt. Ik vraag mij wel af, of het redelijk is de Plant soenendienst te stellen tegenover de naam Le Roy die straks is gevallen, omdat ik mij afvraag, of dat niet twee heel verschillende begrippen zijn die eenvoudig op een verschillend vlak liggen. Ik dacht, dat we er misschien goed aan deden hier en daar eens niet een plantsoen aan te leggen, maar een stukje wildernis te laten staan. Over de ontsnappingsclausule hebben we vaak ge noeg gesproken; ik vind het niet nodig daar nu op terug te komen. Tenslotte dalen we dan inderdaad in details af. Ik ben bang, dat ik op een heleboel punten die ik in tweede instantie eigenlijk zou hebben moeten be spreken onvoldoende terug kom op het ogenblik; mijn aantekeningen staan kris-kras doorelkaar. Het moeilijke punt waar wij altijd mee zitten, is, dat wij niet een eigen duidelijk budget hebben, niet eigen duidelijke inkomsten hebben. Wij hebben vanaf 1927, dacht ik, het Gemeentefonds en het betekent, dat de middelen die aan de Gemeente ter beschikking komen centraal worden geheven, centraal worden ge distribueerd. De verdeelsleutel is natuurlijk altijd een probleem op zichzelf; daar is men steeds mee aan het knutselen geweest, er moeten steeds verfijningen plaats vinden. De een vindt, dat de steden te weinig krijgen, de ander vindt, dat het platteland te weinig krijgt; het is niet eenvoudig het daarover eens te wor den. Het is best mogelijk, dat de doeluitkeringen, zoals die op het ogenblik plaats vinden, achter de feiten aan lopen, geen rekening houden zoals de heer Meijer- hof zegt met de gestegen kosten, inflatiefactoren e.d. Maar het is uiteindelijk zo, dat wij met elkaar niet terug willen naar de toestand van voor 1927 waarbij elke gemeente haar eigen belastinggebied had. De tus- sen-oplossing van een eigen belastinggebied als aan vulling op de uitkeringen uit het Gemeentefonds is tocht nooit echt een punt geweest waar iedereen erg enthousiast over kon worden, want het zit er eigenlijk niet in. Wij willen, dat die centrale overheid alle mo gelijke dingen centraal doet; het belangrijkste daar van is, dat de conjunctuur zo goed mogelijk geregeld wordt, dus dat de werkloosheid zo goed mogelijk be streden wordt, dat de inflatie als dat kan zoveel mogelijk binnen de perken gehouden wordt, dat de prijzen zoveel mogelijk gelijk blijven enz. enz. Al die dingen kan men verschillend wegen, maar het bete kent wel, dat wij eenvoudig willen, dat die centrale overheid taken uitoefent. Het budget dat daarvoor beschikbaar is, is niet onbeperkt, is ook niet elas tisch; het is eenvoudig de belastingopbrengst. Het is niet zo, dat we kunnen zeggen: de gemeenten moeten meer hebben, we draaien dus maar aan de zwengel van de drukpers en er komt wel meer uit. Dat kan eenvoudig niet. En wanneer wij nu zeggen, dat we te weinig krijgen voor bepaalde doeleinden, dan kan dat waar zijn, maar dan moeten we wel begrijpen, dat, als wij dat „te weinig" erbij krijgen, andere doeleinden ergens anders niet bereikt kunnen worden. Wij kunnen het geld niet twee keer uitgeven. En daarom vind ik, dat wij wel kunnen klagen als wij menen, dat die uitkeringen die wij uit het Gemeentefonds krijgen niet voldoende rekening houden met de speciale pun ten waarmee ze voor onze Gemeente wel rekening zouden kunnen houden. Dat kan voor andere gemeen ten ook gelden. De gemeenten zouden er samen iets aan kunnen doen. Dat betekent, dat we de middelen die beschikbaar zijn alleen maar anders gaan verdelen, maar dat we het probleem van te weinig middelen niet oplossen. Ik geloof niet, dat het op dit moment zin heeft daar nog verder op door te borduren. Ik heb de neiging te zeggen: Wij moeten niet en ik geloof, dat het niet eens hoeft terugscha kelen op het voorzieningenpeil. Ik geloof, dat wij wel moeten: nu opnieuw afwegen of allerlei dingen die wij doen echt het geld waard zijn. Wat dat betreft, is het goed, dat we, wanneer we eens knel komen te zitten, gedwongen worden om ons af te vragen: Is het geld voor dat oogmerk goed besteed? Maar ik ge loof, dat wij zonder veel narigheid tot een veel aan vaardbaarder begroting zouden kunnen komen en als ik die overtuiging heb, zult U begrijpen, dat het mij moeilijk zal vallen om de begroting zoals die nu voor ons ligt, te slikken. De heer Van Haaren: De hele kwestie van openheid en inspraak komt straks wel aan de orde, heeft U gezegd, en dan komt vanzelf ook wel ons voorstel tot de instelling van een raadscommissie voor openheid en inspraak, die dan voor een volgende begrotingsverga dering een discussienota zou kunnen opstellen, ter sprake. De heer Tiekstra heeft gezegd: De binnenstad is buiten discussie; daar komen we in mei op terug. Maar ondertussen heeft hij toch een aantal opmerkingen ge maakt over die binnenstad. Ik wil ook graag in mei dieper op deze hele kwestie ingaan en m.n. dan ook op het tangentensysteem waartegen wij zoals U wel weet ernstige bezwaren hebben. Wij willen en dat is toch wel van belang in verband met de discussies die komen in de eerste plaats een doelstellingennota hebben en niet weer allerlei helemaal uitgewerkte mo dellen. Over de bereikbaarheid van de binnenstad is er toch wel een duidelijk verschil van mening tussen de heer Tiekstra en onze fractie. De heer Tiekstra wil, naar onze mening, toch te veel toegeven aan de nei ging van een heleboel mensen om als het ware per auto naar de toonbank van winkels te rijden, en de auto te zien als een soort gemechaniseerde boodschap pentas. Wij vinden, dat er in deze Gemeente een te grote prioriteit wordt gegeven aan de auto. Wij heb ben gesteld, dat de binnenstad in de eerste plaats het domein van de voetganger is. En uit dit verschil van inzicht komt dan ook naar voren, dat we er enorme bezwaren tegen hebben, dat er allerhande ruimten in de binnenstad worden opgeofferd aan parkeerterrei nen. Een te grote aanrijdbaarheid leidt tot wat ik noem over-capaciteit en te veel autoverkeer is ook nadelig voor de veiligheid. Wij bepleiten een zekere te rugdringing van het autoverkeer in de binnenstad en goede parkeervoorzieningen aan de rand van de bin nenstad. Ook op deze kwesties komen we in mei wel terug. Dan iets over de populieren. De heer Tiekstra heeft gezegd, dat ze over tien jaar dood zijn. Een van onze mensen is eens met de heer Van Essen gaan praten en die heeft gezegd: Die bomen zijn kerngezond. U, mijnheer Tiekstra, heeft zonet tegen de heer Singelsma gezegd, dat hij eens met de heer Van Essen moet gaan praten, ik zou zeggen: Doet U het ook eens over deze populieren. En als ze dan toch niet zo kerngezond zou den zijn, dan is er direct een oplossing mogelijk door- naast deze oude bomen nu al jonge bomen te planten. Die kunnen dan straks, over tien jaar, die oude bomen zinvol vervangen. (De hear Singelsma: Dat kin net.) Bij de beantwoording van de vragen in de afdeling II heeft de Wethouder gezegd, dat in geval van recon structie van de Groningerstraatweg de bestaande bo men zullen moeten worden vervangen. Uit zijn ant woord van zoeven heb ik begrepen, dat dat nog niet zeker is, en dat dat ook niet noodzakelijk is. Wij vin den bomen een schaars goed en het economisch nut van zo'n schaars goed is bijzonder belangrijk; de prijs bepaling is daarbij voor ons niet essentieel. Van de mensen die wij geënquêteerd hebben, zijn er 80% die de bomen willen behouden. Er waren 6 mensen die m.b.t. de riolering klachten hadden. Er was zelfs iemand bij die een schadepost had gehad van f 600, Van die 6 mensen die klachten hadden over de riole ring waren er 5 die desondanks terwijl ze zelf de schade hadden betaald de bomen wilden behouden. Ik verwijs naar de uitslag van de enquête. Wat het onderwijs betreft, zou ik me graag willen aansluiten bij hetgeen door de heer Van der Veen is opgemerkt en door de heer Vellenga is onder steund, n.l. dat het onderwijs een functie van de bin nenstad is en dat we deze functie vooral in de binnen stad moeten versterken. Die lastige sociologen van de heer Van der Veen moeten we niet verbannen naar de Bullepolder. Ik wil mij ook aansluiten bij hetgeen de heer Van der Veen gezegd heeft over het laten bestaan van een stukje wildernis in deze stad. Wij hebben hier in veel andere steden ook een soort netheidssyndroom, waarbij we alleen maar houden van gladgeschoren grasperken, terwijl we over het hoofd zien hoe goed en hoe mooi het is om de natuur maar haar eigen gang- te laten gaan. De heer De Jong is niet ingegaan op ons standpunt, dat beperking van investeringen op het gebied van verkeersvoorzieningen een grote besparing zou kun nen opleveren. Is het College bereid ook bezuinigingen in deze sector te overwegen? Als de doeluitkeringen veel te laag zijn, dan moeten we ons daar niet bij neerleggen door al maar te be zuinigen. Wij moeten eisen, dat bepaalde voorzienin gen voor deze stad noodzakelijk zijn en deze eisen zo hard mogelijk maken. Daarom sluit onze fractie zich in grote lijnen aan bij het meerderheidsstandpunt van het College en bij hetgeen de heer Vellenga hier net over heeft gezegd. Alleen zijn wij het eens met een bepaald aantal beperkingen voor verkeersvoorzie ningen die ook in de voorstellen van de heer De Jong zijn vervat. De hear Singelsma: De hear Heidinga hat niis sein, dat hy graech op 'e hichte halden wurde wol fan de gewestfoarming, hwant hy mient dêryn hwat werom to finen fan „üs eigen libben rint gefaer". Dat bin ik folslein mei him iens, hwant dy gewesten sille mooglik oer de provinsiale grinzen hinne rikke en dan koe it eigen libben yndied wol yn gefaer komme. Ik haw mei nocht konstatearre, dat hy mear as ien kear de wur- den „baes yn eigen hüs" brükt hat. Hy seit it dan yn it Nederlansk, mar ik fyn it al in hiele foarütgong, dat hy dy wurden brükt. Hwat my al opfallen is, is, dat der in „lichte regeling" troffen is mei de buorgemeenten. (De FoarsitterDy is noch net troffen.) (De hear Vellenga: Dêr tinke hja oan.) Dêr tinke hja oan, goed. Dêr komt strak in nota oer en ik wachtsje mei bilang- stelling dy nota óf fansels. In inkeld wurd noch oan it adres fan de hear Tiek stra. Ik hear hast yn syn wurden in ündertoan, as wie hy hwat in fijan fan it grien. Ik kin my dat hast net yntinke fan in man dy't üt de Walden komt, mar hy praet my hwat to maklik oer it grien, dat eins de boarne fan it libben is. En as hy it dan hat oer ekology dan praet hy my dêr fierstento maklik oer. Hy seit: Sjoch mar ris nei de „heemparkjes". Ja, dêr wit ik ek wol fan. As Jo by myn fiver efter hüs komme, dan sjogge Jo in lyts ekologysk systeemke; dat is de öf- hinklikens fan planten en bisten dy't elkoar hwat yn stan halde, in biologysk lykwicht, woe ik mar sizze. Mar it giet hjir om dat plan Aldlan-east. Ik hie kon- kreet frege, oft it net yn de bidoeling lizze koe fan in stikje dêrfan in wyldernis to meitsjen troch gebrük to meitsjen fan de flora dy't dêr is (de elzen, de bjirken, de wylgen ensfh.), en oft it net goed wêze soe de bi- wenners fan dat gebiet dêr hwat taforsjoch op halde to litten. Dat wimpelet hy mar sa'n bytsje óf en hy forwiisd my nei de hear Van Essen mei syn lytse „heem parkjes". Mar sjoch, dêr is dan dochs in lyts misforstan tusken de hear Tiekstra en my. Niiskrekt sei de hear Vellenga: Wy moatte ta in stanpuntbipaling komme. Ik woe hjiroer ek wol it stanpunt fan de hear Tiekstra hawwe. Hoe tinkt hy him dat Is dit samar in lyts for- haeltsje, dat yn dy bistimmingsplannen stiet oer it grien of moatte wy dat earnstich nimme? Wolle wy dy kant üt? Dat woe ik wol graech witte. De heer Meijerhof: De opmerkingen van Weth. De Jong vragen om enkele kanttekeningen, kanttekeningen die in woordkeus gelijkluidend zouden kunnen zijn aan de opmerkingen de U, mijnheer de Voorzitter, naar aan leiding van de financiële situatie heeft gemaakt. Weth. De Jong heeft het op een bepaald moment gehad over temporisering. De inhoud van dit woord zal, dacht ik, in zijn gedachtengang vertaald moeten worden in „een pas terug" indien het niet meerdere passen zijn, dit ook gezien tegen de achtergrond van het eerst begrote tekort van 4,4 miljoen. Tevens kan gesteld worden, dat de begroting niet sluitend gemaakt kan worden voor 1972. De moedige poging die de Wethouder met ons aller medewerking wil ondernemen om voor 1973 tot een sluitende begroting te komen, is bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Nogmaals wil ik wijzen op de 6 pct.-norm waaraan niet de hand kan worden gehou den en op het feit, dat de rijksbegroting 1973 zeer waarschijnlijk wordt opgezet met een 4% pct.-norm. Zal deze Raad dus de z.g. Reehoorn-theorie toe wil len passen, dan zijn de voorgestelde bezuinigingen niet voldoende. Willen we tot sluitende begrotingen komen en baas in eigen huis blijven, dan zal het voorzienin genniveau voor 1972 en in nog sterkere mate voor 1973 moeten worden teruggedraaid. Het bewijzen, dat de 6%-norm niet gehandhaafd kan worden, lijkt mij niet een bijzonder groot probleem. De rijksoverheid behoeft in de eerste plaats de eigen begrotingsoverschrijding maar te analyseren. Verder zijn de percentages bekend welke aangeven met hoeveel de prijsstijgingen zijn toe genomen van het particulier verbruik, t.w. voor 1971 6% pet. en voor 1972 (verwacht) 7 pet., beide dus

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 8