per 91
rapporteurs raadplegen, dan blijkt, dat alleen de per
soneelslasten 19% hoger geraamd worden t.o.v. 1971.
Uit het verslag is verder gebleken, dat het
personeelsbestand van de Gemeente, exclusief het
onderwijzend personeel en het personeel van de
Dienst Gezondheidszorg, per 31 december 1971 1508
leden betrof. Daar zat een stijging in van 4»/2
pet. en deze stijging is, dunkt ons, wel ver
klaarbaar. Het is vorige week ook al eens aan de
orde geweest. Toen zijn genoemd de vele werkzaam
heden in verband met de instelling van diverse com
missies en raden, reorganisatie van secretarie-afdelin
gen en nog andere gevallen. Maar op het totale budget
zou de door ons voorgestelde matiging een percentage
van 0,3 bedragen en naar onze mening moet dat met
een beetje goede wil toch wel mogelijk zijn. (De heer
Vellenga: Wij hebben een lijstje gekregen het is
zojuist naar U, mijnheer de Voorzitter, toegeschoven
waarop een eindbedrag van f 175.000.staat.) Ja, het
totaal van de stelpost. (De heer Vellenga: En die wilt
U terugbrengen tot(De Voorzitter: f75.000,
Ja. (De Voorzitter: Daar wil men f 100.000,afhalen.)
(De heer Vellenga: En die geeft U als ik goed heb
geluisterd aan die twee adjunct-commiezen-A die
staan onder S.Z.W. We hebben daaromtrent geen
keus gemaakt. We hebben ons beperkt tot een bedrag
van een ton, want dit lijstje doelt op voorzieningen die
nog getroffen moeten worden, dacht ik.
De heer Meijcrhot: Ik dacht, dat in de mem.v.toe
lichting ten aanzien van die stelpost van f 175.000,
staat, dat voor een bedrag van f 05.000,reeds raads
besluiten zijn genomen. Dan zou er van de post slechts
f 10.000,overblijven en nu weet ik niet, of dit nog
een reële zaak is. Misschien kan nog even op dat be
drag van f 65.000,worden ingegaan.
De heer De Jong (weth.): De heer Visser heeft zijn
voorstel gemotiveerd met een verwijzing naar de stijging
van de personeelslasten in vergelijking met de begro
ting '71. Hij heeft gesproken over de 26%-stijging. Dat
is hem opgevallen en op grond daarvan komt hij nu
met het voorstel de stelpost te verlagen. Die 26% is
nagegaan en daar blijkt uit, dat daar 10% in zit in de
vorm van loonronden, periodieke verhogingen en over
uren; dat er verder 10% in zit voor personeelsuitbrei
ding 1971 (die vorig jaar dus al tot stand gebracht is)
dat er voorts in zit 4% huisvestings- en bureaukosten
en dat de overige 2% betrekking heeft op de Wethou
der, de functionele raden en de automatisering. Dat is
de specificatie van die 26%. U ziet, dat er voor perso
neelsuitbreiding voor 1971 een post staat vermeld van
f500.000,We hebben dus voor 1972 geredeneerd
vanuit dezelfde gedachte als de heer Visser: Wij moe
ten hier toch wel het mes in zetten, want zo kan het
niet, gezien de zo moeilijke begrotingspositie. U zult
zich van mij kunnen voorstellen, dat ik deze post ook
in het College wel aan de orde gesteld heb. En het
College heeft gezegd: Nu, dan moet die omlaag. Van
daar, dat wij gekomen zijn met een stelpost van
f 175.000,—met de gedachte: Met minder kan het echt
niet toe. Dit bedrag is ten dele bestemd voor nieuwe
functionarissen, die we al hebben opgeroepen, maar
ten aanzien van wie we gezegd hebben: We laten
onze besluiten pas vallen nadat de begrotingszitting is
gehouden en we met G.S. kunnen spreken. Dat betreft
een bedrag van f98.500,We hebben nog een be
stemming voor een bedrag van f 31.500,waarvan we
kunnen zeggen: Dit moet nog even wachten. En dan
hebben we voor het hele jaar nog slechts beschikbaar
f45.000,Het is eigenlijk zo'n „uitgeklede"' post, dat
ik het lef niet heb te zeggen: Die ga ik nog besnoeien.
Ik zou dan ook vanuit de visie van het College het
gehele College denkt er zo over willen zeggen: He-
zuinig hierop alstublieft niet, want dit kan niet. Dit
zou zodanig ingrijpen in het gehele voorzieningenpak
ket dat wij zonder dit bedrag van f 175.000,niet
tot stand kunnen brengen dat wij er onszelf diep
mee in de vingers snijden. Ik zou de motie dus ook van
mijn kant ten stelligste willen ontraden.
De Voorzitter: Weth. De Jong heeft zeer terecht
opgemerkt, dat het College deze post al lager heeft ge
steld dan aanvankelijk de bedoeling was. Ik moet U
zeggen en daar wil ik ook heel reëel in zijn dat
er een enorm grote kans bestaat, dat wij gedwongen
worden in de loop van dit jaar bij U te komen met een
verhoging van die post. Ik heb sterke twijfel, of wij in
de negen maanden die we nog voor de boeg hebben,
met de geringe speling, die Weth. De Jong U zojuist
genoemd heeft, de zich werkelijk voordoende problemen
tot een oplossing kunnen brengen. Ik kan alleen toe
zeggen, dat we ons best zullen doen. We zullen ons in
voorkomende gevallen ernstig beraden en we zullen een
poging doen met deze post uit te komen, maar ik heb,
zoals gezegd, sterke twijfel en ik zou dus ook graag
willen onderstrepen het klemmende beroep, dat Weth.
De Jong op U doet om deze post niet met f 100.000,—
te verlagen. Bovendien: we leven in april; het kan
praktisch niet, want de speling is nog maar f 31.500,—
Voor de rest is deze post in wezen al benut. (De hear
Miedema: De Wethalder hat sein, dat der sollisitanten
oproppen binne, mar dat dy lju noch net bineamd
binne.) Inderdaad. (De hear Miedema: Wy moatte
efkes düdlik witte, hwer't wy it oer hawwe.) Ik heb
ook gezegd: „in wezen". (Stem: Wat is „in wezen"?)
Och, ik wil wel een ander woord gebruiken: De post
is „formeel" niet, maar „in wezen" wèl benut. (Stem:
Het betreft wel „wezens".) Laten we daar niet over
twisten.
Wie wenst nog het woord in tweede instantie?
De heer Visser: Ik wil er toch nog wel een paar
woorden over zeggen.
Wanneer ik bedenk, wat er zich in het recente verle
den heeft afgespeeld in het bedrijfsleven, dan vraag
ik me toch in gemoede af, waarom hier een geringe
matiging niet doorgevoerd kan worden. Het gaat uit
eindelijk om 0,3 pet. van het budget, zoals dat in bij
lage II wordt vermeld. Ik vind dat een gering bedrag
en met enige goede wil moet dat toch „versierd" kun
nen worden. Is U van mening, dat de coördinatie en de
efficiency zo'n hoog peil bereikt hebben, dat dit be
slist onmogelijk is?
De heer Meijerhof: Ik wilde nog graag even inhaken
op wat de heer Visser zegt van het bedrijfsleven. Ik
dacht, dat we die vergelijking niet kunnen trekken,
omdat in het algemeen een bedrijf als dat van de Ge
meente nogal arbeidsintensief is. Bij een bedrijf, voor
zover het niet in de dienstverlenende sector ligt, kan
dat wel anders liggen. Daar komt men door werk
methodeverbetering en vooral door doorvoering van
mechanisatie, maar ook door het gebruik van werk
tuigen tot eenzelfde produktievermogen met een be
perkter of een zelfde aantal mensen. Dat is bij de Ge
meente zeer moeilijk vanwege zoals gezegd het
arbeidsintensieve karakter van het gemeentelijk bedrijf.
De Voorzitter: Ik wil U nog graag mededelen, mijn
heer Visser, dat de efficiency ik heb dat bij herha
ling in de Raad gezegd werkelijk onze voortdurende
aandacht heeft en wij doen ons uiterste best de coör
dinatie zo goed mogelijk in het enorm grote apparaat
te doen verlopen. Het tweede facet is dit. Als U vraagt:
Kan het echt niet U hebt de uitdrukking „goede
wil" gebruikt en de goede wil is beslist aanwezig
dan moet ik U zeggen: Het kan pertinent niet. Ver
schillende afdelingen werken dagelijks onder een ster
ke spanning, doordat de stukken niet op tijd eruit
dreigen te komen. Op dit ogenblik is de personeelsbe
zetting van meerdere afdelingen eerder te gering om
datgene te doen wat U vaak" van ons vraagt, wat de
burgerij van ons vraagt, wat wijzelf graag tot stand
willen brengen, dan dat die te ruim zou zijn. Ik moet
U inderdaad zeggen: Het kan per se niet. Het is dus
echt geen kwestie van geen goede wil, want die is
echt wel aanwezig.
De heer De Jong (weth.): Ik zou er nog dit van
willen zeggen, dat wat de heer Visser vraagt, eigenlijk
al gebeurd is. Wanneer wij nagaan, dat de personeels
bezetting in 1971 een bedrag heeft gevergd van
f500.000,en dat we het in 1972 het gehele jaar moe
ten doen met een stelpost van f 175.000,dan is die
bezuiniging veel meer dan 0,3 pet. Dan is het een zo
danig bedrag, dat het een veelvoud is van wat de heer
Visser vraagt. Maar de besnoeiing is in eerste aanleg
al gebeurd bij het interne overleg. Ik zou van mijn
kant de heer Visser na deze toelichting ook willen
vragen of hij niet bereid zou zijn, zijn motie in te
trekken.
De Voorzitter: Handhaaft U Uw voorstel, mijnheer
Visser
De heer Visser: Wij zullen dit punt stellig in de
gaten houden, maar wij zijn bereid ons voorstel in te
trekken.
De Voorzitter: Hartelijk dank.
De Voorzitter: Hiermee is punt 2b van onze agenda
afgehandeld.
Wij hadden afgesproken, dat we pas tot stemming
over de begroting zouden overgaan, nadat ook de be
lastingvoorstellen waren behandeld, dus ik stel de
stemming over de begroting uit tot na de behandeling
van de belastingvoorstellen.
Punt 3 (bijlage no. 89).
Mevr. Visser-van den Bos: Graag wil ik voorop stel
len, dat wij menen, dat het muziekonderwijs een bij
drage kan leveren aan de levensverrijking van de mens
en dat de kennis en de actieve beoefening van de
muziek tot een zinvolle recreatieve bezigheid kunnen
leiden. Hiermede erkennen we tegelijk de waarde van
een muziekinstituut in onze Gemeente. Hebben wij dan
ook voor het instituut als zodanig grote waardering en
wensen wij vele jonge mensen een goede muzikale vor
ming toe, dan vermindert dat niet onze zorg over de
financiële last, die ook dit instituut weer op onze alge
mene middelen legt. Er is n.l. een exploitatie-tekort op
de begroting geraamd van f 370.000,Al is het zeer
belangrijk, dat diverse instituten door de overheid wor
den opgericht en in stand gehouden, dan betekent dat
nog niet, dat die instituten dan ook door de overheid
geheel of voor een groot deel gefinancierd moeten wor
den. Bij de vraag, welke diensten de overheid de bevol
king gratis of voor slechts gedeeltelijke betaling ter
beschikking moet stellen, spelen vele factoren een rol.
De belangrijkste vragen zullen wel zijn: Welk deel van
de burgers wil gebruik maken van het gebodene? En:
Hoe kostbaar is de dienst die de overheid aanbiedt?
Gaat het om onderwijs waarvan iedereen gebruik moet
maken, dan vinden wij het een groot goed en zelfs een
recht, dat dit onderwijs kosteloos ter beschikking wordt
gesteld. Wanneer het om onderwijs gaat, waarvan
slechts een kleine groep gebruik wil of kan maken,
dan lijkt het ons beslist niet nodig om dat onderwijs
aan die kleine groep gratis of tegen gedeeltelijke be
taling ter beschikking te stellen. Het Muziekinstituut
wordt slechts gebruikt door een kleine groep: 1100
leerlingen, en wanneer er een grote toeloop zou komen,
zou de Gemeente onmogelijk aan het verzoek om mu
ziekonderwijs kunnen voldoen, omdat iedere leerling
een aanzienlijk tekort oplevert. Er is dan ook een af
spraak over het maximale aantal leerlingen dat mag
worden aangenomen, en momenteel is er een wacht
lijst. We moeten dus vaststellen, dat wij een instituut
in stand houden voor een kleine groep, n.l. genoemde
1100 leerlingen, van wie ruim 800 individueel muziek
onderwijs genieten. En juist dat individuele onderwijs
is zo kostbaar. Wij menen, dat de deelnemers aan al
gemeen vormend muziekonderwijs nauwelijks een te
kort opleveren, want zelfs bij groepjes van 15 leerlin
gen brengen die aan schoolgeld f 1.050,per jaarlijks
lesuur op. Is het nu niet mogelijk de lesgeldheffing te
wijzigen en de leerlingen, voortkomende uit de inko
mensgroepen beneden de f 20.000,niet noemens-
1. voor leerlingen 19 jaar en ouder
2. voor leerlingen jonger dan 19 jaar bij
een schoolgeldmaatstaf van minder dan
f 1.000,of meer, doch minder dan
f 2.000,of meer, doch minder dan
f3.000,of meer, doch minder dan
f 3.500,of meer, doch minder dan
f 4.000,of meer, doch minder dan
of meer, doch minder dan
of meer,
waard zwaarder te belasten en de progressie voor hen
die uit de hogere inkomensgroepen komen, te laten
doorlopen? Uit de cijfers, ons verstrekt in de mem.v.a.,
blijkt, dat er van de ruim 800 individuele leerlingen
327 zijn, van wie de schoolgeldmaatstaf f3.000,of
meer bedraagt. Dat is dan de schoolgeldmaatstaf bij
een inkomen van ruim f20.000,Wat is de reden om
aan ouders die de muzikale vorming van hun kinderen
best zelf kunnen betalen, zo'n groot subsidie uit de
algemene middelen van de Gemeente te geven? Uit
de mij verstrekte inlichtingen blijkt, dat de kosten van
een individueel lesuur f 1.000,per jaar zijn. De les
geldheffing gaat niet verder dan f 500,per jaar. We
moeten daarbij ook nog bedenken, dat er bij de leer
lingen die beginnen, altijd nog een 20% is, die na een
jaar soms binnen een jaar het alweer gezien
heeft en ermee stopt en toch moeten wij er zoveel
bijpassen. In verband daarmee willen wij voorstellen
de progressie te laten doorlopen, zodat degenen, die
een hoger inkomen genieten en daardoor een hogere
draagkracht hebben, meer voor het muziekonderwijs
van hun kinderen betalen. Bovendien willen wij, dat
deze lesgelden jaarlijks aan eventuele salarisstijgingen
worden aangepast. Het argument van het College
tegen een sterke verhoging van de tarieven gaat vol
gens ons in de praktijk niet op, omdat de ouders hun
kinderen niet aan het muziekonderwijs laten deelne
men om het instituut in stand te houden of het mu
ziekonderwijs in het algemeen te bevorderen, maar
doodgewoon omdat ze er prijs op stellen, dat hun kind
muzikaal gevormd wordt. Bij het doortrekken van de
progressie, zoals door ons voorgesteld, worden niet die
ouders getroffen, die nu reeds grote moeite hebben
met de betaling van het lesgeld. Mocht het gevolg van
de door ons voorgestelde heffing zijn, dat het leerlin
genaantal sterk terugloopt, dan betekent deze terug
gang voor onze gemeentefinanciën vermindering van
lasten. Dan zeker, maar ook nu moeten wij ons be
zinnen, of wij niet op andere wijze meer kunnen bij
dragen aan de muzikale vorming van al onze kinderen
door op de scholen vakonderwijzers voor het muziek
onderwijs aan te stellen. Voor een deel van het bedrag
dat wij thans toeleggen op het individuele muziekonder
wijs, zouden we een aantal full time-vakleerkrachten
kunnen aanstellen, hetgeen ongetwijfeld aanzienlijk meer
kinderen ten goede zou kunnen komen.
Verder willen wij gaarne, dat de leiding van het
Muziekinstituut in het komende schooljaar begint met
een proef om ook het leren bespelen van een instru
ment in plaats van individueel in heel kleine groepjes
te doen plaats vinden. Het is ons bekend, dat over dit
punt verschillende meningen bestaan, maar alleen door
in de praktijk te onderzoeken, of en op welke wijze op
dit terrein mogelijkheden bestaan, kunnen wij verder
komen. Ook dat zou kunnen bijdragen tot het verlagen
van de kosten van het muziekonderwijs.
U krijgt van mij een voorstel, waarin wij de tarie
ven zodanig progressief maken, dat ook de lesuurkos-
ten van f 1.000,per jaar worden bereikt, n.l. door
de progressiviteit niet te laten stoppen bij de school
geldmaatstaf van f 3.000,maar voort te zetten door
voor iedere f 500,hogere schoolgeldmaatstaf per
wekelijks lesuur van 60 minuten jaarlijks f 50,meer
schoolgeld te heffen. Dat is dus mijn voorstel no. 1.
Ik heb het uitgereikt, zodat men de cijfers vóór zich
zal kunnen zien.
Het luidt aldus:
„De Gemeenteraad, in begrotingsvergadering 1972
bijeen, gelezen het voorstel van B. en W. van 15 maart
1972, bijlage no. 89, besluit de tarieven voor individu
ele lessen, als volgt te wijzigen:
60 min.
f 550,—
f 4.500,-
f 5.000,-
f 5.500,
f6.000,-
f 6.500,-
f 7.000,-
f 7.500,of meer
doch minder dan
of meer, doch minder dan
of meer, doch minder dan
of meer, doch minder dan
of meer, doch minder dan
f 1.000,-
f 2.000,-
f 3.000,-
f 3.500,-
f 4.000,-
f 4.500,-
f 5.000,-
f 5.500,-
f 6.000,-
f 6.500,-
f 7.000,-
f7.500,-
275,—
330,—
440,—
550,—
f 600,—
650,-
f 700,—
f 750,—
f 800,—
f 850,—
f 900,—
f 950,—
f 1.000,-
45 min.
f412,50
f206,25
f 247,50
f 330,—
f 412,50
f450,—
f 487,50
f 525,50
f 562,50
f 600,—
f 637,50
f 675,—
f 712,50
f 750,—
30 min.
f 275,—
f 137,50
f 165,—
f 220,—
f 275,—
f 300,—
f 325,—
f 350,—
f 375,—
f 400,—
f 425,—
f450,—
f 475,—
f 500,—.'