3 2 op zichzelf merkwaardig, dat het woningmarktonderzoek zo ontzettend jong is; het bestaat in feite in Nederland nog maar een paar jaar, terwijl in alle takken van industrie en andere gebieden waar diensten worden voortgebracht, het de gewoonte is, dat eerst een bepaalde markt wordt afgetast voordat er iets gemaakt wordt. In Nederland trouwens niet alleen in Nederland is het de gewoonte geweest de woningmarkt maar niet af te tasten en daar waren natuurlijk ook wel aanleidingen voor omdat die markt door omstandigheden zo verstoord was, dat je daaraan moeilijk betrouwbare signalen kon ontlenen. Juist op het moment dat sommige mensen veronderstellen, dat het getij t.a.v. die woningmarkt aan het keren is, begint de belangstelling voor het woningmarktonderzoek te ko men; er hoeven maar een paar blokken hier en daar leeg te staan en plotseling schrikken allerlei mensen wakker om dit soort onderzoeken te entameren. Maar ik geloof, dat ook in een situatie waarin het evenwicht niet aanwezig is, het woningmarktonderzoek erg belangrijk is. Niet zo zeer om te weten te komen wat je nu als bouwer of be legger het makkelijkst kan slijten, maar wel om je van te voren te realiseren welke middelen je hebt om een bepaald beleid uit te voeren. Als er over doorstroming, renovatie enz. gepraat wordt, dan is het meestal zo, dat er allerlei verschillende meningen over bestaan. Men weet vaak niet precies wat nu eigenlijk de instrumenten zijn om een bepaald beleid te effectueren. Ik geloof dus, dat, wat dat betreft, het niet alleen een kwestie is van een onderzoek dat zijn nut heeft in een soepel functionerende markt want daar zijn we nog ver vandaan, dacht ik maar juist van een onderzoek dat van belang is t.a.v. een markt waarin nog allerlei tekorten zitten en waar nog allerlei zaken aanwezig zijn die de markt tot een heel specifieke maken. Doordat die woningmarkt verknocht is aan allerlei sectoren, die met de woningbouw maar zijdelings te maken hebben, is het woningmarktonderzoek een nogal gecompli ceerde aangelegenheid en is het gebruik van de resultaten van het woningmarktonderzoek ook nogal een gecompli ceerde zaak. Om een beeld te geven van wat er bij dat onderzoek komt kijken het volgende. Men veronderstelt vaak, dat een woningmarktonderzoek eigenlijk niet anders is dan een enquête; je trekt een keurige steekproef uit het register van de bevolking in een gemeente en je vraagt netjes en beleefd wat de wensen zijn van een ieder en je hebt eigenlijk de uitgangspunten op tafel voor je woningbouw. U weet ook wel, dat het zo eenvoudig niet is. Het is n.l. ontzettend handig als je niet alleen maar wensen hebt, maar bovendien die wensen gepaard doet gaan met be paalde financiële mogelijkheden en het is nog handiger als die wensen gepaard gaan met verhuisplannen, want alleen dan is het een factor die eventueel in een nieuw- bouwbeleid een doorslaggevende rol zou kunnen vervullen. Maar zelfs wanneer je een beeld hebt van verhuisplannen, van financiële mogelijkheden en onmogelijkheden en van allerlei wensen, dan nog is de basis nog maar erg smal, omdat het nog maar de vraag is, of al die tamelijk vrij blijvende zaken die elkaar soms tegenspreken; het bekende dubbeltje op de eerste rang inderdaad een goede voorspeller zijn voor marktgedrag, want er kan van alles tussen komen. Als er in het rapport te vinden is, dat er binnen 3 jaar 7.000 huishoudens willen verhuizen in Leeuwarden, dan wil dat helemaal niet zeggen, dat er ook in 3 jaar 7.000 huishoudens verhuizen. Er zijn talloze omstandigheden te bedenken waardoor er toch van die verhuizing niet veel komt. En om nu een beeld te krijgen van niet alleen maar de woonwensen, maar ook van het gedrag op die woningmarkt, is de enquête aangevuld met een zgn. verhuisanalyse waarbij een tweetal zaken is bekeken. Het ene is het effect dat verschillende soorten nieuwbouw hebben, niet alleen direct maar ook indirect. Wat veroorzaakt nu eigenlijk de oplevering van die wo ningen? Als de woning niet leeg blijft staan, veroorzaakt deze een verhuizing en die verhuizing kan op haar beurt ook weer een verhuizing teweeg brengen en zo krijg je een bepaald patroon. Wanneer dat patroon een chaotisch spinneweb was, dan had het geen zin om het te onder zoeken, maar het blijkt voortdurend, dat er bepaalde regelmaten in te bespeuren zijn die een goede ondersteu ning vormen van wat er uit de enquête komt. Het tweede wat gebeurt, is het maken van een analyse van alle ver huizingen die plaatsvinden om te kijken hoe de verschil lende districten binnen zo'n gemeente zich ontwikkelen. Leeuwarden is zeer goed geïnformeerd op het punt van de verhuizingen van en naar de gemeente, maar juist die verhuizingen binnen de gemeente, waarbij de woonfactoren een relatief grote rol spelen, is een gebied waar men in het algemeen niet zoveel van weet, maar dat voor een woningbouw- en volkshuisvestingsbeleid van betekenis is, Die componenten gevoegd in een algemene achtergrond van de situatie in Leeuwarden en de omgeving van Leeu warden, vormen dan de belangrijkste componenten van het woningmarktonderzoek. Ook het woningmarktonderzoek heeft een aantal kwan titatieve en kwalitatieve aspecten. U vindt op blz. 54 en 55 van het rapport een ontmoedigend lange lijst; daar krijgt U n.l. de keus uit een stuit of 20 bouwprogramma's. Het lijkt een beetje alsof de onderzoekers het zelf niet meer weten en de keus maar in pure wanhoop overlaten aan het beleid, maar zo is het niet helemaal. Het gaat er alleen maar om, dat elk van de bouwprogramma's dat is dus alleen maar de kwantitatieve omvang van die bouw programma's mogelijk is al naar gelang een bepaalde beleiddoelstelling die men er op na houdt en bepaalde prioriteiten die men stelt. Wanneer er op een gegeven moment gestreefd wordt naar het omslaan van de migratie balans en wanneer de prioriteiten in die richting worden gelegd, dan zijn andere bouwprogramma's van belang, dan wanneer men heel geleidelijk aan de zaken wil con tinueren zoals die in het verleden zijn gegaan. Op die blz. 54 en 55 vindt U al die bouwprogramma's en bij elk aantal het te verwachten effect. Wat gaat er nu gebeuren als je nieuwbouw bouwt en er komen uitsluitend mensen van buiten de gemeente in? Dan is dat voor de migratie balans op zichzelf natuurlijk een interessante gewaar wording; alleen voor de lokale woningbehoefte en die is niet gering; ook in Leeuwarden niet betekent dan zo'n bouwprogramma niets. Het effect van een bepaald bouwprogramma zal dus sterk afhangen van de vraag in hoeverre het tekort, dat te signaleren is, kan worden in gelopen en hoe de migratiebalans zich zal ontwikkelen. Nu is de woningnood, het woningtekort altijd een bui tengewoon mistige affaire. Het is misschien toch wel goed daar even op in te gaan. U weet, dat bijv. uit het woning behoefte-onderzoek van het C.B.S. 1971 een nationaal onderzoek over heel Nederland gerekend zo'n 50.000 woningzoekenden te voorschijn komen. Dat zijn er heel wat, maar als je die uitsmeert over het hele land, en neem je in aanmerking, dat de meesten in de randstad zitten, dan zou je tot de conclusie kunnen komen, dat we kwantitatief eigenlijk al een heel eind zijn. Maar het probleem is, dat die zichtbare cijfers maar een topje vormen van de ijsberg, en dat naast die manifeste behoefte die je kunt constateren, er ook nog een duister stuk woning behoefte is, die je latente woningbehoefte zou kunnen noemen van mensen die zich helemaal niet aanmelden op de woningmarkt, die zich niet laten registreren en die toch, als de woningmarkt zich een beetje gaat ontspannen, zich gaan aanmelden als woningzoekenden. Het meest beruchte voorbeeld daarvan is de Bijlmer. Wanneer de Bijlmer zou zijn bevolkt door mensen die als erkende en duidelijk zichtbare woningzoekenden zich al hadden aangediend, dan stond de Bijlmer nu voor driekwart leeg. Het feit, dat met het aanbod van de Bijlmer ook door een heleboel andere factoren die in dit verband niet van belang zijn de normale gegadigden het lieten afweten, maakte ineens de baan vrij voor groepen die tot dan toe op geen enkele lijst zichtbaar waren en dit maakte, dat alle prognoses die men er op na hield, werden ondermijnd, M.a.w., ook op de schaal van de gemeente geldt, dat het kwantitatieve tekort voortdurend tegenvalt. Er is gepoogd in het onderzoek om niet alleen maar te werken met wat oppervlakkige cijfers, hoewel het altijd erg moeilijk blijkt om een duidelijk beeld te krijgen, ten eerste van de om vang van het latente tekort, en zeker van de mate waarin dat latente tekort zich geleidelijk aan gaat manifesteren, In ieder geval blijkt het op nationale schaal voortdurende tegenvallen van de prognoses voor een belangrijk deel te liggen aan dat voortdurende overhevelen van latent naar manifest tekort. Wij hebben heel voorzichtig op blz, 54 en 55 gesuggereerd, en ook in de conclusies laten overwaaien, om uit het aantal programma's er eentje te kiezen in de orde van grootte van 1.000 a 1.100 woningen per jaar, maar wanneer U op wat voor gronden ook een bepaalde andere keuze zou maken, dan kunt U dus aan de hand van die programma's een schatting I maken van de effecten die dat zou kunnen hebben. Nu is een aantal woningen op zichzelf nog helemaal I niet zo'n belangrijk gegeven, het is n.l. helemaal geen I kunst om er een bouwproduktie op na te houden, waarbij I U enerzijds kunt bogen op lijsten woningzoekenden en I tegelijkertijd leegstand in de nieuwbouw creëert. Dus het I minste wat je zou mogen verwachten is in die nieuwbouw I sen zodanige differentiatie een minimum voorwaarde I is dan, dat die nieuwbouw volkomt dat die differen- I tiatie bijdraagt aan de volkshuisvestingssituatie van de I 'thele bevolking in Leeuwarden. En dan komen er een I aantal punten naar voren die betrekking hebben op die I differentiatie. Het punt differentiatie vindt U in de aan- I bevelingen, maar ook in de tekst op blz. 229. Daar vindt I U dingen waarvan U misschien voor een deel zegtDat I bevestigt een aantal vooroordelen. Dat men in Leeuwarden I overwegend voor laagbouw geporteerd is, zal U, neem ik I aan, niet zo vreselijk verrassen. Maar de kunst is natuurlijk I wel om niet alleen maar een leuk differentiatiemodel op te I zetten zoals op blz. 229 maar ook om dat model I zodanig te hanteren, dat het op een gegeven moment in I praktijk gebracht zou kunnen worden. Ik wil zo meteen aan de „haalbaarheid" van een aantal I zaken nog een paar opmerkingen wijden, maar ik wil eerst I even die differentiatie doorlopen. Het eerste punt is dus die differentiatie laag- en etage- I bouw, waarbij het aandeel laagbouw volgens het onderzoek I 80 a 90 zou moeten zijn en de etagebouw met lift I 10 a 20 Dat is nu typisch een component die niet I alleen maar op de woonwensen is gebaseerd, maar ook I op het verhuisgedrag. Want als je die verhuisanalyse I bekijkt en je bekijkt het effect van verschillende nieuw- I bouwwoningsoorten, dan zie je, dat er grote verschillen I optreden. Als er in Leeuwarden 100 woningen opgeleverd worden in de nieuwbouw, dan leidt die oplevering van I die 100 woningen gemiddeld tot in totaal 165 verhuizingen I binnen de hele gemeente; buiten de gemeente ook nog I wel de nodige, maar we bepalen onze aandacht vnl. maar I eens binnen de gemeente. De vraag is nu: Is dat veel of weinig? Onze ervaring tot nu toe is, dat dat aantal ver- I huizingen vrij hoog is. Dus, wat dat betreft, kan men I vaststellen, dat het in Leeuwarden met de doorstroming I niet slecht gesteld is. De vraag is hoe dat komt. Het I antwoord is dan vrij negatief. Waarschijnlijk is het wat I sombere migratiesaldo van Leeuwarden de belangrijkste I oorzaak. Als een gemeente hard groeit, dan zal het aantal I verhuizingen binnen de gemeente tengevolge van nieuw- I bouw lager zijn, omdat er dan een enorme concurrentie I met import gaat ontstaan. Dus nog even dat gemiddelde: I 165 verhuizingen dankzij 100 nieuwbouwwoningen. Ga I ik die nieuwbouwwoningen nu een beetje differentiëren, I dan zie ik enorme verschillen. Want de doorstroming, I direct en indirect, blijkt zeer karig te worden uitgelokt I door hoogbouw en m.n. door de gezinswoningen in hoog- I bouw dat zijn die woningen in hoogbouw die kennelijk I qua omvang bedoeld zijn voor gezinnen terwijl door- I stroming zeer hevig tot haar recht komt enerzijds door I laagbouw dat is een enorm verschil maar ook door I kleine woningen in hoogbouw. Dus de woningen in hoog- I bouw die appelleren aan specifieke bevolkingscategorieën I blijken wel degelijk ook voor de doorstroming een bepaald I effect te hebben. Nu is de behoefte aan die kleine hoog- I bouwwoningen niet oneindig groot, maar wanneer ze met I enig verstand in het differentiatiepakket worden opgeno- I men, dan blijkt dat een nogal weldadig effect te hebben I op de woningmarkt. Dat hebben we ook in die differen- I tiatie laten meespelen. Er is niet alleen maar een differen- I tiatie hoog en laag ontwikkeld, maar ook een bepaalde I rolverdeling tussen die twee. Het blijkt, niet alleen maar I uit woonwensen, maar ook uit de continue verhuizingen I die binnen de verschillende woningsoorten voorkomen, I dat, of ik nu wil of niet, de hoogbouw zoals wij die op I 4t moment kennen iedereen kan natuurlijk zeggen, I dat, als we dus heel andere bouwvormen zouden bouwen, I het niet zou gebeuren, maar we moeten nu rekening hou- I den met wat we ons kunnen voorstellen is het niet I m het begin, dan binnen enkele jaren, bevolkt wordt door I °pgal specifieke bevolkingscategorieën. De gezinnen met I anderen verhuizen eruit. De mutatiegraad van hoogbouw, dus de mate waarin hoogbouw bij verhuizing betrokken is, I js veel hoger dan die van andere woonvormen. Die ver- I huisdrift komt pas tot rust op het moment, dat die hoog- I bouw bevolkt wordt door specifieke categorieën en dat zijn dan de alleenstaanden, kinderloze echtparen, bejaarden enz. Men kan het betreuren, dat zo'n bepaalde woonvorm een in sommige opzichten tamelijk eenzijdige bevolkingssamen stelling krijgt, maar het is de praktijk. Het blijkt, al is het beleid anders gericht, dat het na verloop van enkele jaren die richting uitgaat. En dat verklaart ook een beetje, naar mijn smaak, waarom bijv. een splitlevel-hoogbouw in Leeuwarden die ervaring heeft men ook in andere plaatsen een nogal moeilijke vorm is. Die woonvorm heeft een soort ingebouwd conflict. Aan de ene kant appelleert hij qua woonvorm aan specifieke bevolkings groepen, maar bij die groepen spelen bejaarden en uit gegroeide gezinnen een belangrijke rol en dat zijn nu juist de gezinnen die het niet hebben begrepen op trappen binnen de woning. Daarom is het niet zo erg verbazing wekkend, dat nu juist zo'n vorm, niet alleen in Leeuwarden maar ook in andere gemeenten waar die vorm wordt gebouwd, nogal moeilijk ligt en aan een tamelijk beperkte behoefte van bewoners appelleert. We hebben een differentiatie voorgesteld in aantal ver trekken. Ik geef toe, een vertrek is maar een heel beperkte ruimtemaatstaf. Het gaat natuurlijk heel sterk om het aantal m2 dat je bouwt. Maar een vertrek is voor bewoners toch een bepaalde rekeneenheid. Voor de gemiddelde bewoner is niet zo erg duidelijk wat 90 m2 betekenen, maar wel wat 4 kamers betekenen. Wanneer we de dif ferentiatie in woninggrootte uitdrukken in het aantal vertrekken en we rekenen even de keuken niet mee, dan komt er op blz. 229 een differentiatie uit de bus die men misschien geneigd is nogal hoog te vinden. Men vindt daar naar verhouding weinig kleine woningen en naar ver houding veel grotere woningen. Maar bovendien vindt men, dat die kleinere woningen in sterke mate in de etagebouw zijn gedacht, terwijl de grotere in de laagbouw zijn gedacht. Dat is natuurlijk niet zo erg onlogisch, het is typisch om tegemoet te komen aan de constatering, dat de combinatie kleinere woningen, goed te onderhouden en met voorzieningen in de buurt, en etagebouw appelleert aan een aantal wensen van bepaalde groepen, terwijl die andere combinatie appelleert aan wensen van een nogal grote meerderheid. Toch zou je je kunnen afvragen: waarom staan er nu niet meer kleinere woningen? Als je de beleidsnota van de heren Udink en Buck opslaat, dan vind je daar ergens een warm pleidooi voor kleine woningen. En op het ogenblik gaat er een algemene kreet door Nederland, dat er eigenlijk wel behoefte is aan meer kleine woningen. En dan kijken we naar de differentiatie en dan vinden we 10 één- of tweekamerwoningen en 10 driekamerwoningen en dat is eigenlijk verschrikkelijk weinig en het is ook minder dan men in het algemeen in de laatste jaren heeft gebouwd. Toch zou ik sterk willen aanraden om het in die orde van grootte te zoeken, omdat de woningmarkt niet alleen een kwestie is van nieuwbouw, maar, zoals U weet, is aan de aanbodzijde van de woning markt de grootste sector de bestaande woningvoorraad. Die poets je niet weg, die is er en die vervult een enorm belangrijke rol. Op de 3 woningen die leeg aan de markt komen, is er over het algemeen maar 1 nieuwbouwwoning (eigenlijk iets meer dan 1) en zijn er 2 (iets minder dan 2) al eerder bewoond zijnde woningen. Die bestaande woningvoorraad speelt dus een enorm belangrijke rol op de woningmarkt. En juist in die be staande woningvoorraad is de relatief kleine, zeker qua oppervlakte kleine woning sterk vertegenwoordigd. Wan neer je dus het totale pakket bekijkt dat U in deze ge meente heeft, dan kun je constateren, dat we hier aardig gesorteerd zijn in die kleine woningen. In datgene wat we er bij bouwen, moeten we zorgen, dat we de grotere woningen een extra kans geven. Dat gaat natuurlijk wel van een aantal veronderstellingen uit. Het gaat er van uit, dat we de oude woningvoorraad niet laten versukkelen, maar dat daar iets aan gebeurt en als dit dan gebeurt, dan betekent dat meestal, dat, gegeven de oppervlakte, het aantal kamers terugloopt. Er zijn natuurlijk mogelijkheden om woningen te combineren, maar dat zijn toch op het totaal gerekend geen aantallen die per jaar enorme zoden aan de dijk zetten. Ik geloof, dat het echt aanbeveling verdient om in die differentiatie voor de wat grotere wo ningen te kiezen. In het prioriteitenpakket, dat elke bewoner er gemiddeld op na houdt, blijkt trouwens die ruimte verreweg bovenaan te staan. Er zijn twee punten waar men geen water in de wijn wil doen en dat zijn ruimte (m.n. in de basisruimte

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 2