4
5
Punt 8 (bijlage no. 178).
De heer Heidinga: Wij hebben nu eindelijk weer
eens een plan ter vaststelling in de Raad, waarin aar
dig wat woningbouw kan worden gepleegd. We hadden
al eerder voor ditzelfde gebied een plan, maar dat is
niet uitgevoerd.
Ik wil U allereerst een compliment maken voor de
uitvoerige openbaarheid die U aan de ontwikkeling van
dit plan en van het plan Kalverdijkje dat komt
straks nog aan de orde hebt gegeven. De plannen
hebben ettelijke malen in de plaatselijke pers gestaan
en ze zijn vele malen in de Commissie Ruimtelijke Or
dening besproken. Er is dus veel openbaarheid aan
gegeven en dat stellen wij bijzonder op prijs, want wij
willen graag, dat de burgerij weet wat er gebeurt,
waar de plannen liggen en wat er allemaal mee an
nex is.
Nu is er een nieuw plan gemaakt en dat is, dachten
wij, beslist van een mindere kwaliteit dan het eerste
plan. Niettemin is het wel aanvaardbaar, maar er is
geen reden tot roemen. Ik zal er niet verder op ingaan
hoe dat allemaal ontwikkeld is. Je zit nu eenmaal met
bepaalde noodwendigheden die eisen, dat er een grotere
bebouwingsdichtheid komt enz. Daar kan je niet aan
ontkomen. Het wordt steeds duurder. Het is jammer,
dat die ontwikkeling in de maatschappij zo is. Maar
toch vinden wij dit plan wel aanvaardbaar en wij zul
len ons er dus niet tegen verzetten, dat dit plan zo
door de Raad wordt vastgesteld.
Ik zou hier eigenlijk wel graag nog een opmerking
bij willen maken. Ook dit plan is weer erg lang onder
weg geweest. Wij hebben in een hele tijd eigenlijk geen
plannen die van enige omvang waren en waarin wo
ningbouw gepleegd kon worden, ter vaststelling in de
Raad gehad. Eén van de oorzaken daarvan is, dat de
Wet op de Ruimtelijke Ordening in bepaalde opzich
ten toch wel sterk vertragend werkt. Ik zou graag
willen, dat het College ik neem aan, dat U het ook
wel doet er in de V.N.G. op attendeert, dat die wet
eens een beetje gestroomlijnd zal moeten worden, want
er zitten te veel dingen in die we echt wel zouden kun
nen vermijden; de procedure kan beslist sneller.
Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Onze fractie gaat
ook wel akkoord met de vaststelling van dit plan. Er
zijn toch nog een paar kleinigheden.
De heer Heidinga heeft U zo pas een pluimpje ge
geven voor de openbaarheid die aan de ontwikkeling
van dit plan zou zijn gegeven, maar wij hebben juist
het bezwaar, dat aan de raadsleden geen plankaart en
voorschriften zijn toegezonden. Bij informatie op het
Stadhuis bleek, dat er geen exemplaren meer waren.
Hoe komt het de volgende keren?
Verder vond ik het een beetje vreemd, dat het ad
vies, dat door de Raad voor de Volkshuisvesting is
uitgebracht, niet ter inzage was gelegd. Het is welis
waar een advies aan B. en W., maar de Raad voor de
Volkshuisvesting is ingesteld door de Gemeenteraad
en ik dacht, dat het toch van belang was, dat dat ad
vies ter inzage werd gelegd. Nu waren er bij dit plan
geen fundamentele verschillen, maar wanneer wij in de
toekomst het plan Camminghaburen krijgen, dan zou
ik toch wel graag willen, dat het advies van de Raad
voor de Volkshuisvesting aan de raadsleden ter inzage
werd gegeven.
Dan nog een kleinigheid over het plan zelf. Er is
een open verbinding met de sloten rondom de Nieuwe
Begraafplaats. Is dat verantwoord i.v.m. de volksge
zondheid? Er wordt veel door kinderen in en bij de
waterpartijen gespeeld.
De Voorzitter: Lag dat advies niet ter inzage,
mevr. Brandenburg?
Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Ik heb het niet
kunnen vinden.
De heer Van Haaren: Voor de realisering van het
plan „Westeinde" is het in de eerste plaats van belang,
dat we zo spoedig mogelijk kunnen beginnen met de
bouw van huizen in dit gebied. Het plan is inderdaad
al erg lang onderweg geweest en we hebben de huizen
broodnodig. Wij kunnen dan ook wel akkoord gaan
met de in de raadsbrief gekozen noodoplossingen die
noodzakelijk zijn geworden doordat er onvoldoende over
leg is geweest tussen de mensen van de Gemeente en
die van Rijkswaterstaat. Schriftelijk hebben wij dc
vraag gesteld of dit overleg inderdaad onvoldoende ge
weest is en deze vraag is ook in de raadsbrief
niet duidelijk beantwoord. Verder hebben wij gevraagd:
„Had vooral na soortgelijke ervaringen en de trieste
consequenties daarvan met betrekking tot het plan
„Lekkumerend-oost" een dergelijke communicatiestoor
nis niet kunnen worden voorkomen Wat denkt Uw Col
lege te doen om dergelijke voor de woningbouw in onze
stad schadelijke kortsluitingen in de toekomst te ver
mijden?" Ook deze vragen zijn in de raadsbrief, naar
onze mening, niet overtuigend beantwoord. En daar
om herhaal ik ze hier. Deze vragen zijn beslist niet
bedoeld als een soort zure kritiek op ambtenaren van de
Gemeente of Rijkswaterstaat. Ik heb, vooral in de
Commissie voor de Ruimtelijke Ordening, de Wethou
der en de mensen van Openbare Werken leren kennen
als hardwerkende, integere mensen die het beste met
onze stad voor hebben. Als raadslid heb ik echter, naar
mijn opvatting, o.a. een controlerende functie en moet
ik de zaken niet alleen maar mooi houden en er ge
noegen mee nemen, dat wij er in „Westeinde" toch
maar weer aardig in zijn geslaagd ons er uit te red
den. Daarom zeg ik hier, op deze plaats, dat deze
raadsbrief bij mij overkomt als een rechtbreien van
allerlei dingen die zijn fout gelopen en die niet fout
hadden mogen lopen. In zijn brief van 4 april j.l. schrijft
de Hoofdingenieur-Directeur van Rijkswaterstaat onder
punten 7 en 8 het volgende: „Uit een en ander blijkt, dat
in het noordoostelijk plangedeelte in het ontwerp-plan
in strijd met het vooroverleg" ik herhaal: in strijd
met het vooroverleg „een te noordelijke plangrens
is aangehouden. Voorts was overeenkomstig de U be
kende provinciale richtlijnen bebouwingsgrenzen" ik
herhaal: overeenkomstig de U bekende provinciale
richtlijnen bebouwingsgrenzen „een bebouwings-
grens van 100 m uit de as van de toekomstige zuide
lijke rijbaan afgesproken (Zie ook de rode streeplijn
op de tekening), terwijl in het thans ter visie liggende
ontwerp-plan een afstand van 100 m uit de op tekening
aangegeven as van de aarden baan is aangehouden."
Deze punten zijn dus besproken of konden geacht wor
den bekend te zijn en op grond daarvan stel ik, dat
met een en ander al in het plan rekening gehouden
zou moeten zijn. Dan zouden we deze zaken nu niet
recht hebben moeten zetten. Het belangrijkste punt is
de afstand van de bebouwingsgrenzen t.a.v. de rijks
weg Midlum-Leeuwarden en daarvan is niets in het
overleg naar voren gekomen. Het is wat merkwaar
dig, dat Rijkswaterstaat dit niet eerder naar voren
heeft gebracht, maar de Gemeente had kunnen en
moeten weten, dat dergelijke richtlijnen bestaan en dat
deze zaak in het overleg moest worden gebracht. Ik
zie al, dat ik bijv. de Rechtbank adviseer een verdach
te tot 2 jaar gevangenis voorwaardelijk te veroorde
len om dan achteraf te moeten horen, dat dit juridisch
niet kan. Je moet toch weten hoe de zaken liggen bij
de instanties waar je mee te maken hebt! Al met al
zie ik, vooral na de gebeurtenissen rondom „Lekku-
merend-oost", de gebeurtenissen inzake „Westeinde"
als gevolg van falende communicatie tussen Gemeente
en Rijkswaterstaat als een symptoom van slecht be
stuur. Ik zou willen weten wat men denkt van de zijde
van de Gemeente te kunnen doen om dit soort zaken
in de toekomst te voorkomen, want dit soort zaken kun
nen ons huizen kosten en dit soort zaken traineren op
een enorme manier soms de bestemmingsplannen. Ten
slotte zou ik nog graag willen weten wat in concreto
de consequenties zijn van de als compromis uit de bus
gekomen nieuwe afstanden van 30 resp. 60 m uit de
as van de Poptaweg; of heeft dit geen enkel gevolg
voor het plan?
De heer Tiekstra (weth.): Ik geloof inderdaad
en dan refereer ik even aan de woorden van de heer
Heidinga dat bij de huidige gang van zaken een
grotere mate van vroegtijdige openbaarheid van de be
handeling van deze zaken is gewaarborgd dan in het
verleden het geval is geweest. Ik herinner alleen maar
aan het feit, dat de Raad voor de Volkshuisvesting in
het openbaar vergadert en dat de stukken van de Raad
voor de Volkshuisvesting uiteraard ook een openbaar
karakter hebben. Dat betekent, dat reeds in het
najaar van vorig jaar dit plan uitvoerig in een verga
dering van de Raad voor de Volkshuisvesting is be
handeld. Daarmee wordt bereikt, dat er een vroeg
tijdige publiciteit plaats vindt. Hetzelfde geldt voor het
plan „Kalverdijkje" ik noem het maar in één adem
dat is behandeld in de Raad voor Sportaangclegen-
heden. Zo zijn er een aantal voorbeelden, aan dc hand
waarvan men gevoeglijk kan zeggen, dat zaken als deze
eerder bij de burgerij bekend zijn (in een voorbereidend
stadium) dan normaal het geval zou zijn geweest.
Ik weet niet of de conclusie van de heer Heidinga,
dat dit plan minder kwaliteit zou hebben dan het vori
ge plan men moet dan eerst even praten over de
inhoud van het woord kwaliteit juist is. We moe
ten, dunkt mij, allereerst vaststellen, dat dat vorige
plan uiteraard een bepaalde leeftijd had bereikt en dat
het gebaseerd was op de inzichten die destijds golden
en ook op de voornemens die men toen had en in het
bijzonder op die welke één van de participanten in de
ontwikkeling van dit gebied had. Ik dacht, dat de voor
naamste ommezwaai die in dit plan is opgenomen, is
geweest, dat men nu terug keert van de vroegere op
vatting over de aard van de woningbouw die in dit ge
bied gepleegd moet worden; er wordt nu veel sterker
aangestuurd op de sector van de sociale woningbouw,
waaronder ik ook durf te begrijpen de premiebouw
door particuliere bouwbedrijven eventueel voor de ver-
koopmarkt.
Ik ben het wel met de heer Heidinga eens, dat de
huidige gang van zaken bij de voorbereiding van be
stemmingsplannen een irriterend lange en tijdrovende
procedure is. In het verleden was het zo, dat men in
de verhoudingen tussen de verschillende overheden die
hiermee te maken hebben nogal detaillistisch te werk
ging, dat men zich vaak ook bevoegdheden aanmatig
de die men niet had. Het is zo, dunkt mij, dat men met
de mentaliteit van de oude Woningwet de nieuwe Wet
op de Ruimtelijke Ordening uitvoert en dat is bepaald
in strijd met de opvattingen die in deze nieuwe wet
geving zijn neergelegd. Maar de heer Heidinga heeft
volkomen gelijk: dit alles leidt tot grote vertragingen
daar komt nog bij, dat wij uiteraard ook te maken
hebben met onze eigen organisatie op dit terrein en
die kost ook tijd. Het is natuurlijk wel zo, dat men
redelijke kans heeft dit is meer dan een eufemisme
dat bij deze voorbereiding men sneller een rechts
geldig plan ter beschikking krijgt. Destijds was de
goedkeuringsprocedure soms juist het grote probleem
en dat kon leiden tot zeer onverkwikkelijke situaties;
dat is de heer Heidinga ook wel bekend.
Ik kan de heer Heidinga verzekeren, dat de bezwa
ren tegen de procedure volledig bekend zijn bij de
V.N.G. Aan deze kwestie wordt op het ogenblik in het
overleg tussen de V.N.G. en de Raad voor de Ruim
telijke Ordening, in het overleg tussen de V.N.G. en
het Departement en ook in het overleg tussen het De
partement (de Minister in het bijzonder) en het inter
provinciale overlegorgaan veel aandacht besteed en ik
dacht, dat men juist bezig was te trachten allerlei bar
rières op te ruimen om te bereiken, dat een slagvaar
diger beleid kan worden gevoerd. De huidige procedu
re duurt te lang en daaronder lijdt ook de kwaliteit
van het werk.
Dan kom ik bij mevr. Brandenburg. Ik moet haar
toch vel deze mededeling doen. Door het grote aantal
deelnemers aan dit veelvormige overleg is op het ogen
blik de situatie al zo, dat er verschrikkelijk veel geld
besteed wordt ik zeg het maar heel duidelijk aan
het maken van allerlei voorbereidende tekeningen. Ik
denk er maar eens aan hoe vaak tekeningen overge
maakt moeten worden. Daar zitten man-uren in, daar
zit technisch werk in. Dat kost duizenden guldens. Nu
kan er uiteraard wel gezegd worden: Dat interesseert
me niet, want ik wil die stukken hebben. Men kan zich
afvragen op welk moment het hebben van die stukken
voor de Raad rationeel is. Moet de Raad de beschik
king hebben over de tekeningen elke keer als die ge
wijzigd zijn? Ze worden herhaaldelijk gewijzigd. Moet
de Raad de beschikking hebben over het laatste stuk
dat verschijnt? Ik aarzel. Ik ben bereid na te gaan in
hoeverre het mogelijk is aan het verzoek uit de Raad
te voldoen, maar ik waarschuw ervoor, dat dit t.a.v.
de tekeningen de tekst is niet zo'n probleem
een dure zaak wordt.
Aansluitend aan wat ik zoéven aan het adres van de
heer Heidinga heb gezegd, kan ik mevr. Brandenburg
de verzekering geven, dat stellig bij een volgende ge
legenheid gezorgd zal worden, dat het advies van de
Raad voor de Volkshuisvesting voor de raadsleden ter
inzage ligt. In dit geval was het niet zo'n groot pro
bleem, dacht ik, omdat juist de Raad voor de Volks
huisvesting wel akkoord gegaan is met de opzet van
het vlekkenplan. De Raad voor de Volkshuisvesting
heeft juist met het oog op de kwaliteit van het plan
een vrij groot aantal detailopmerkingen gemaakt en
de betreffende stedebouwkundige ontwerper zal, uiter
aard in overleg met de ontwerper van de bouwplannen,
daarmee zoveel mogelijk rekening moeten houden en
ook B. en W. zullen zich bij het hanteren van de uit
werkingsbevoegdheid met deze detailopmerkingen be
zig moeten houden, rekening houdend met het feit, dat
op deze materie het goedkeuringsbeleid van G.S. van
toepassing is.
Tenslotte zou ik aan mevr. Brandenburg willen zeg
gen, dat het feit, dat er op een tekening allerhande
lijntjes met elkaar verbonden zijn, nog niet betekent,
dat ze daarmee met elkaar in verbinding zijn. Alle
detail-technische voorzieningen staan uiteraard niet op
zo'n tekening. In dit geval betekent het, voor wat dc
verbinding betreft tussen de waterpartijen in het plan
en de sloot rondom de bestaande begraafplaats, dat op
de tekening niet de stuwen zijn aangegeven. (De heer
Heidinga: Er zijn twee begraafplaatsen.) Ja, dat weet
ik. Op de tekening zijn dus niet de stuwen en de water
keringen aangegeven die nodig zijn omdat de sloten
rondom de begraafplaatsen een lager peil hebben dan
de waterpartijen in het plan; er is dus geen open ver
binding. Mevr. Brandenburg heeft volkomen gelijk als
zij zegt, dat dat ongewenst zou zijn; het mag trouwens
ook niet. Met die vraag ben ik dus gauw klaar. Het
peil in de sloten is lager en dat wordt bereikt doordat
er stuwen en/of waterkeringen in die sloten voorkomen.
Dan heeft de heer Van Haaren een zeer uitvoerige
beschouwing gewijd aan het overleg met Rijkswater
staat. Ik moet in alle openhartigheid zeggen, dat, als
overleg door welke oorzaken ook ergens communicatie
stoornissen vertoont, het niet juist is in dit geval bij
voorbaat aan te nemen, dat de fout bij de Gemeente
heeft gelegen. Ik zeg nadrukkelijk, dat dat niet het
geval is. Er is vanaf het prille begin op informele
basis en later toen de plannen een definitiever vorm
hadden op formele basis bij herhaling overleg ge
weest. Ik wil er de heer Van Haaren op attenderen,
dat de door hem aangehaalde provinciale voorschrif
ten en daarin zit precies de crux voorschriften
zijn die gelden voor buitenwegen. En het wordt na
tuurlijk wat een vreemde situatie met alle begrip
voor de voorwaarden die men wil scheppen bij ver
keerselementen als men gaat verlangen, dat de
voorschriften die de Provincie heeft gesteld voor de
provinciale buitenwegen die voorschriften zijn ove
rigens wat de inhoud betreft in overeenstemming met
de circulaire van het Directoraat-Generaal van Rijks
waterstaat ook zonder meer van toepassing zijn op
wegen die binnen het stadsgebied liggen, resp. komen
te liggen. Ik attendeer er overigens de heer Van Haa
ren op ik zeg het nog eens dit punt is in het
overleg nooit aan de orde geweest, niet op expliciete
wijze aan de orde gesteld en ook niet vermeld in het
schriftelijk advies uit het officiële overleg ex art. 8
van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ik merk op,
dat in de brief staat: 100 en 200 m gemeten uit de as
van de noordelijke rijbaan van de rijksweg Leeuwarden-
Midlum, en dat de nieuwe bepaling spreekt van een
afstand van 30 en 60 m vanuit de as van de Popta
weg. Dat zijn verschillende uitgangspunten. Het was
mij liever geweest misschien met andere maten
dat reëel als uitgangspunt was gehouden de as van
de noordelijke rijbaan van de bestaande weg Leeuwar-
den-Midlum. Ik zie niet in wat de Poptaweg daar als
nieuw element bij moet doen, tenzij men dit een tac
tische manoeuvre vindt die meer binnen smokkelt dan
men aanvankelijk had verwacht. De consequenties zijn
op dit ogenblik, meen ik, dat 10 of 12 woningen min
der gebouwd kunnen worden, dan in het oorspronke-