10
problematiek, waarbij dan uitbreidingsplannen als Aldlan
en Westeinde ook weer onderdelen vormen. Het is eigen
lijk werken op allerlei plaatsen en op allerlei manieren aan
hetzelfde grote probleem. Dit nog als aanhaking aan de
woorden van de heer Zoon.
Dan is er de vraag van de heer Van Haaren in de
richting van de verkeerskundige, n.l. aan welke rigoureuze
maatregelen er nu wordt gedacht t.a.v. het rijdend verkeer.
Mogelijk kan tegelijkertijd een antwoord worden gegeven
op de volgende vraag: Moeten er geen parkeergarages
komen buiten de oude stad. Ik geef voor de beantwoording
van die vragen het woord aan de heer De Regt.
De heer De Regt: Als we praten over rigoureuze maat
regelen omdat Leeuwarden dreigt een autostad te worden,
dan denk ik vooral aan maatregelen waarmee we het
gebruik van de auto i.v.m. het bereiken van het belangrijke
concentratiepunt, dat de binnenstad is, in de hand krijgen.
En ik dacht, dat we dat gebruik maar op één manier
in de hand kunnen krijgen, n.l. door de plaats waar
de auto stil staat en de mate waarin de auto stil staat,
als het ware te beheersen. Het is daarbij niet zinvol
alle verkeer uit de binnenstad te bannen en nergens
meer binnen een redelijke afstand plaats te maken voor
parkeren; ik dacht, dat we zodanige gebruiksbepalende
maatregelen moeten nemen, dat aan de behoefte van
degene die die auto gewoonweg moet gebruiken er is
gesproken over selectief gebruik tegemoet wordt ge
komen. Met „rigoureus" heb ik straks vooral bedoeld te
zeggen, dat we niet gefaseerd de grenzen van de blauwe
zone, de grenzen van het betaald parkeren in de binnen
stad (met daarbij het verhogen van de tarieven) moeten
verschuiven, want dan helpen we onszelf alleen maar in
het slop, dacht ik. Want wat doen we dan? We laten
eerst een groot deel van de mensen overgaan naar de auto
en dan proberen we met de grootst mogelijke moeite die
mensen weer uit die auto te krijgen. Maar dat is iets, dat
heel moeilijk zal lukken en zeker moeilijk zal lukken in een
stad van beperkte grootte. Daarom dacht ik, dat we
rigoureus moesten zijn in die zin, dat we direct een groot
gebied onder een zeker parkeerregiem moeten brengen.
Dit grote gebied zou dan globaal moeten bevatten de
binnenstad en het stationskwartier. Op die manier kunnen
we veel mensen die hun net aangeschafte auto zouden
willen gaan gebruiken, afschrikken. Ook kunnen de mensen
die nog maar kort de auto gebruiken en die heel gemak
kelijk per fiets of te voet de ritafstand kunnen afleggen
de auto laten staan en weer gaan fietsen en lopen. Dat
bedoelde ik in de eerste plaats toen ik het had over rigou
reuze maatregelen.
Een andere rigoureuze maatregel voor Leeuwarden is,
naar mijn mening, dat we het openbaar vervoer, voor
zover het lokaal openbaar vervoer is, snel maar dan
ook duidelijk gaan stimuleren, dat we het een taak
geven die uitgaat boven een vervoerspercentage, zoals we
dat gemeten hebben, van 3 a 4 We moeten bevorderen,
dat het openbaar vervoer wezenlijk in de richting van dat
concentratiepunt -de binnenstad een belangrijk
groter vervoersaandeel kan krijgen. Maar dat wil wel
zeggen, dat dat openbaar vervoer dan ook snel een kans
moet krijgen; dat houdt in, dat we in een groot aantal
verkeersmaatregelen en in een groot aantal reconstructie
plannen dat openbaar vervoer werkelijk die voorrang moe
ten geven die het dan moet krijgen, wil het een efficiënt
alternatief kunnen zijn.
Daarnaast, dacht ik, dat er op het ogenblik te weinig
aandacht wordt geschonken aan het fietsverkeer, dat
gelukkig nog steeds een belangrijk aandeel heeft, maar
dat meer en meer in de verdrukking komt doordat we de
auto op het wegdek steeds meer ruimte geven en doordat
de auto op dat wegdek steeds meer ruimte neemt. In het
rapport wordt één fietsroute met name genoemd, n.l. die
naar Camminghaburen, maar even belangrijk is, dat er
goede, veilige en aantrekkelijke fietsroutes komen vanuit
wijken als Aldlan en Bilgaard naar het centrum; dat zijn,
dacht ik, voorzieningen waaraan wij veel meer aandacht
moeten besteden op korte termijn. Door dit soort maat
regelen kunnen we misschien het tij keren of kunnen we
nu al, nu het tij ons nog niet overspoelt, de mensen een
alternatief vervoersmiddel, dat niet zo veel ruimte vraagt,
doen kiezen. Zo op het oog zijn het misschien niet zulke
rigoureuze maatregelen, maar zijn ze dat eigenlijk alleen
in financieel opzicht.
T.a.v. het parkeren in de binnenstad zou ik willen op
merken, dat het niet mogelijk is, zeker niet als we praten
over deze grote binnenstad de hele „banaan" van
Nieuwestad en Voorstreek heeft een enorme lengte
alleen parkeren aan aan de rand van deze binnenstad toe te
staan. Ik geloof, dat we in dat opzicht in de binnenstad
moeten gaan onderscheiden wat zodanige gebieden zijn
dat de voetganger overheerst of overheersen moet. Verder
moeten er overgangsgebieden worden bepaald waar auto
en voetganger kunnen mengen op zodanige wijze, dat de
voetganger daar duidelijk zijn domein krijgt naast dat
van de auto. In de begrenzing van die twee deelgebieden
die heel erg precies moet worden getrokken aansluitend
op de bestaande ontwikkelingen en de voorziene ont
wikkelingen in de binnenstad, zullen we parkeergelegen-
heden moeten aanleggen voor een deel van de centrum-
bezoekers. De grotere parkeergelegenheden moeten m.i.
wel aan de rand van de binnenstad worden gestitueerd,
omdat die een belangrijk deel van de verkeersdeelnemers
moeten aantrekken die betaald parkeren over hebben voor
een rit naar de binnenstad; tegelijkertijd moet dan wel
de loopafstand van de parkeerplaats tot de bestemming
een acceptabel deel van de totale rit uitmaken.
De heer Van der Ree: De laatste vraag van de heer
Van Haaren betreft de toevoerweg langs Goutum. De
heer Snel heeft daar ook even op geduid. Misschien is
het goed, dat de heer Achterhof over deze weg ook in
relatie met Goutum het een en ander zegt.
De heer Achterhof: Er is gesproken over de weg dwars
door Goutum. Als je op de kaart kijkt, dan is dat natuurlijk
niet helemaal juist. Ik kan mij echter best voorstellen, dat
er in Goutum enige onrust is ontstaan, omdat op deze
kaart een wegtracé voorkomt, dat bijv. niet in overeen
stemming is met het bestemmingsplan zoals Goutum dat
kent, zoals het al lang in procedure is. Het bestemmings
plan is, dacht ik, nog niet goedgekeurd; er is nog een
bezwaarschrift in circulatie, maar dat is dan ook het enige,
Op de kaart ziet U twee wegen: de ene weg is de nieuwe
toegangsweg zo is die herhaaldelijk genoemd vanavond
en de andere weg is de tegenwoordige weg. Verder in
het zuiden komen ze bij elkaar. Het is de vraag of het
allemaal precies goed is aangegeven. Maar in ieder geval
herinner ik me toch wel goed uit de botsingen die er de
laatste tijd m.b.t. deze verkeersproblemen zijn geweest,
dat het eigenlijk uitgesloten moet worden geacht op de
lange duur via het oude tracé een goede verkeersoplossing
te maken. Ook de problemen die dan opdoemen ten noor
den van het Van Harinxmakanaal zijn zodanig, dat de
verkeersmensen daar eigenlijk geen heil meer in zien.
Er is, meen ik, gevraagd wie er schuldig is aan deze
planning. Is het een weg van Rijkswaterstaat of is het een
weg van de Gemeente? Och, dat doet er, dunkt mij, niet
zo veel toe. U moet er m.i. rekening mee houden, dat hier
een enorm probleem ligt, dat we moeten proberen goed
op te lossen. Daarbij moet ook de mensen uit Goutum,
de mensen die in de buurt van deze weg wonen, recht
worden gedaan. Dat gaat natuurlijk niet zo maar even.
Ik heb er al op gewezen, dat er een bestemmingsplan voor
Goutum bestaat. Verder is ook het plan voor het buiten
gebied in de molen; daarbij komt deze kwestie ook weer
aan de orde. Verder zal deze geschiedenis ook aan de orde
komen bij het plan Huizum-oost I dat in bewerking is
en dat al in een ver gevorderd stadium verkeert. Die hele
kwestie van de zuidelijke toegangspoort van Leeuwarden
komt in deze zaal dus zeker nog aan de orde; dat zal niet
zo lang meer duren.
Dat waren mijn opmerkingen over de zuidelijke invals
weg.
De heer Van der Ree: Ik geloof, dat de heer Nijboer
hier ook nog op wil reageren. Ik geef hem daartoe graag
de gelegenheid.
De heer Nijboer: De heer Van Haaren heeft nog een
vraag gesteld en die loopt misschien de kans tussen wal
en schip te raken. Hij heeft het gehad over een eventueel
alternatief model voor het geval Leeuwarden niet meer
groeit. Op zich zelf gaat het in feite om de bestaande
situatie; het is dus eigenlijk niet zo'n vreemde gedachte.
Ik wil er niet diepgaand en uitvoerig op in gaan, maar
wil er toch wel graag een paar dingen van zeggen. Het
lijkt me niet onjuist een dergelijk model eens uit te werken,
m.n. om de consequenties te kunnen overzien t.a.v. een
paar facetten. Bijvoorbeeld: Wat voor bevolkingssamen
stelling houd je over, welke leeftijdsopbouw? Dan hoef
je nog niet meteen in paniek te raken, als die leeftijds
opbouw blijkt wat af te wijken van het Nederlandse
gemiddelde; als we bijv. 1 of ll/s meer bejaarden zou
den hebben. (De hear Miedema: Dy hawwe wy nou
al!) Hebben we die nu al? Nu, daar raak ik persoonlijk
niet zo erg van onder de indruk. Het Nederlandse ge
middelde is op zich zelf natuurlijk nooit de norm. Maar
je moet je wel afvragen hoe ver je wilt gaan met die
consequenties. Je kunt hetzelfde doen, dacht ik, t.a.v. de
economische verdeling van de bevolking, bijv. t.a.v. de
kwestie van de verdeling van de inkomensgroepen. Wat
ik persoonlijk een belangrijk element vind, is: welke
bevolkingsgroep zou je eventueel dreigen te verliezen, in
het bijzonder ook in maatschappelijk en cultureel opzicht?
Verlies je op een gegeven ogenblik toch niet een grote
groep mensen waarmee je m.b.t. je totale gemeenschap
- ik bedoel dat tussen aanhalingstekens in een stad als
Leeuwarden je voordelen zou kunnen doen. Dat kan
variëren van deelname aan cultureel leven tot potentieel
raadslidmaatschap etc. Dat betreft dus Leeuwarden als
totaliteit. Ik dacht, dat het tweede element is: de taak
van Leeuwarden in het totale verband van Friesland. Ik
spreek voor mijzelf, maar ik vind toch wel heel erg dui
delijk, dat wij in Fries verband behoefte hebben aan een
dement van enige stedelijke allure. Daar komt primair
Leeuwarden voor in aanmerking. De dreiging die er een
ketje in zou zitten van „laat alle mensen maar lopen"
- daar heeft de heer Zoon ook al even op gewezen
kan tevens ook een aantasting van die functie van Leeu
warden betekenen. En wat we in het algemeen naast alles
wat we aan platteland hebben, en wat we in Friesland m.i.
ook moeten ontwikkelen, is toch wat zwaar gezegd
een groot stedelijk element, met alle specifieke voor
zieningen daaraan verbonden.
Het is niet meer, dan even heel globaal, maar in het
algemeen zeg ik: We zouden het best eens kunnen over
wegen, mits we ook nadrukkelijk alle consequenties daar
van overzien.
De heer Van der Ree: Dan ga ik nu over naar de laatste
twee vragen van de heer Snel. Die betreffen ook het
verkeer. Het gaat om de verdubbeling van de ringweg;
is dit geen barrière? De tweede vraag was: Is een tangen-
deel systeem noodzakelijk of is er ook een ander systeem
denkbaar?
Ik geef het woord aan de heer De Regt.
De heer De Regt: Zoeven heb ik al gezegd, dat ver
dubbeling van het noordelijk deel van de ringweg nood
zakelijk is. Maar dat geldt niet alleen voor dat deel. De
ringweg is een overblijfsel van het radiaal- en ringsysteem,
een systeem, dat o.a. verworpen is omdat zo'n ring niet
gelijkmatig belast wordt. Het komt voor dat blijkt uit
onderzoeken in andere steden dat het verkeer op
bepaalde trajecten van zo'n ring slechts een tiende deel
uit maakt van het verkeer op het drukste traject, terwijl
het afwikkelingsniveau van een dergelijke weg overal even
hoog moet zijn omdat de ringweg al het verkeer tussen
de aanliggende wijken moet aantrekken, ook over de
langere ritlengten. Nu blijkt uit de berekeningen die zijn
uitgevoerd, dat de verkeersbelastingen op de trajecten
weliswaar onderling verschillen doch dat ze bijna overal
zo hoog zijn, dat de ringweg ten minste vier rijstroken
zal moeten krijgen. Dat is, naar mijn mening, een ont
wikkeling die natuurlijk wel gevaren inhoudt als het gaat
om de barrière vorming; aan weerszijden van die ringweg
liggen natuurlijk een aantal gebieden die onderling hun
relaties hebben. Vooral als wij denken aan de wijken aan
de buitenkant van de ring gelegen, bestaan die gevaren.
Die wijken hebben toch allemaal hun kruisingen met die
ring voor wat betreft hun relaties met de binnenstad. Ik
dacht, dat het probleem van de barrièrevorming zo moet
worden opgelost, dat de stedebouwkundige plannen die
gemaakt worden voor de wijken in de directe omgeving
van de ringweg zodanig moeten zijn, dat de conflicten
die kunnen ontstaan tussen het overstekende en het door
gaande verkeer beperkt in aantal en duidelijk herkenbaar
zullen zijn. De voorzieningen op die conflictpunten moeten
zodanig zijn, dat barrièrevorming niet optreedt, en dat
zeker niet de verkeersveiligheid nadelig wordt beïnvloed.
Dat wil m.i. voor de ringweg zeggen en dat geldt,
dacht ik, voor alle delen van de ringweg, ook voor het
deel door het Nijlan en langs het Heechterp dat de
kruisingsmogelijkheden die er nu zijn toch wel zullen
moeten worden beperkt, en dat de aansluitende routes
in de omliggende wijken op de resterende kruisings
mogelijkheden zullen moeten worden gericht, zodat, als
er al van omrijden sprake is, men dat minder duidelijk
ervaart omdat de route die men aangeboden krijgt beter
is en omdat de kruisingsmogelijkheid met de ringweg een
geringe of helemaal geen wachttijd veroorzaakt, en com
fortabel is. Dat comfortabel zijn is belangrijk; aan de brug
die over de ringweg is gebouwd, kunt U wel zien, dat het
uitermate lastig is voor fietsers en voetgangers als zo'n
voorziening hoog over de ringweg heen gaat. Hiermee
moet rekening worden gehouden in het stedebouwkundige
plan van de aanliggende wijk. Wij zouden moeten pro
beren om in de route naar een dergelijk punt öf dat
hoogteverschil minder tot uitdrukking te laten komen öf
door de constructie zelf door er geen brug maar een
tunnel van te maken dat hoogteverschil geringer te
doen zijn. Ik dacht, dat we niet van barrièrevorming zou
den kunnen spreken als de onderlinge afstanden tussen
de punten waar gekruist kan worden niet te groot zijn.
Als je dat even projecteert op Bilgaard, dan zit er tussen
de Jeugdweg en de Wollegaast, tussen het Luchtenrek en
de Jeugdweg niet zo'n grote afstand. Ik dacht, dat een
afstand van 200 a 250 m toch niet zodanig behoeft te zijn,
dat, als we in direct aangrenzende gebieden het verkeers
systeem omvormen en aanpassen, men van een barrière-
effect kan spreken.
Dan nog iets over het tangentieel systeem. Er is op het
ogenblik echt niet iets beters op de „markt". Dit systeem
is er voornamelijk op gericht en dat blijkt wel uit
reeds uitgevoerde, of gedeeltelijk uitgevoerde systemen
volgens dit principe -dat de verkeersdruk wordt ge
spreid en dat wil in concreto zeggen, dat geprobeerd wordt
het verkeer in het centrale gebied te beperken en zeker
te ontlasten van het verkeer, dat in dat centrale gebied
geen eigenlijke bestemming heeft.
De heer Van der Ree: De heer Wiersma heeft de
problematiek van de dorpen rondom Leeuwarden aan
gesneden. Hij heeft daar de vraag aan gekoppeld, of er nog
een deelplan voor de dorpen komt. Mijnheer Achterhof,
kunt U hier iets van zeggen?
De heer Achterhof: Er is in het rapport even over de
dorpen gepraat. Er staat op blz. 122: „De dorpen Lekkum,
Goutum, Wirdum, Wytgaard zijn een aandeel in de
bevolkingsgroei toegedacht. Voor Goutum is reeds een
bestemmingsplan vastgesteld en met het bouwrijp maken
van de grond is een aanvang gemaakt." Intussen zijn de
eerste nieuwe „Goutumers" al aangekomen. „Voor Wir
dum is een programma in discussie gebracht." Het boek
is al weer verouderd. We zijn een paar keer met de be
volking van Wirdum in discussie geweest; het structuur
model is al zo hier en daar in commissies besproken en
het is ook al een keer in Wirdum besproken. Op het
ogenblik is er weer een herzien plan voor Lekkum in de
maak. Dan is er nog een plan in de maak voor Snakker-
buorren. Rondom Wytgaard is op het ogenblik een beetje
te veel rust, naar mijn gevoel. De oude dorpen hebben
dus een rol toebedeeld gekregen. Uiteindelijk zal het
resultaat wel zijn, dat het karakter van die dorpen een
beetje verandert. Wirdum is een mooi oud terpdorp en
ligt, zoals het nu lijkt, in een gebied waarvan verwacht
mag worden, dat het een groene omgeving zal hebben.
Het zal als dorp zelfstandiger zijn dan bijv. Goutum,
dat meer onder de druk van de stad komt te liggen, zeker
als in de toekomst de stad zich over het Van Harinxma
kanaal in zuidelijke richting gaat bewegen. Lekkum ligt
een beetje knel tussen de weg aan de oostkant van het
dorp en de Dokkumer Ee. De uitbreidingsmogelijkheden
zijn dus vrij beperkt. Ik geloof, dat ik hiermee in grote
lijnen wel een antwoord heb gegeven.
De heer Van der Ree: De heer Miedema heeft een
tweetal vragen gesteld. De eerste luidde: Hebben we nog
wel tijd om een keuze te doen uit de modellen? In de
nota staat een heel globale planning je zou kunnen
zeggen: raming van tijd en daar wordt eigenlijk gezegd: