14 Bilgaard of Huizum. Het zal zo moeten zijn, dat er een vrije baan wordt aangelegd daar waar de stiptheid van de uitvoering van de dienstregeling van het openbaar vervoer positief kan worden beïnvloed door het aanleggen van dit soort speciale voorzieningen. (De heer Rijpma: Dat is theoretisch mooi gezegd. Wij bouwen een nieuwe woonwijk Camminghaburen. Daar komen een kleine 20.000 mensen te wonen. Ik praat niet over een vrije baan voor Huizum, Bilgaard e.d., maar ik praat over een vrije baan voor Camminghaburen. Als we die nu niet plannen, wanneer komt er dan een keuze voor degene die zich naar zijn werk begeeft; hoe bewerkstelligen wij dan dat hij van de auto afstand doet en zich toch frekwent en snel naar zijn werk kan begeven?) Ik bestrijd niet, dat direct bij de aanleg van de wijk goede voorzieningen voor het openbaar vervoer moeten worden aangelegd. Ik dacht alleen uit de woorden van de heer Rijpma te hebben begrepen, dat hij één vrije baan wenst die vanuit Cammin ghaburen tot in de binnenstad lopend alleen maar door het openbaar vervoer gebruikt kan worden. Ik dacht, dat de investeringen in zo'n voorziening niet het rendement zouden opleveren die ze op zouden moeten leveren. Ik spreek in dit geval over vrije banen op punten waar stagnatie kan ontstaan. D.m.v. vrije banen op die punten kunnen we het openbaar vervoer die voorrang verlenen die het particuliere vervoer niet krijgt. Ik denk dan aan kruispunten in de omgeving van de binnenstad, aan kruispunten in de ringweg e.d., speciale kruispunten die met verkeerslichten zijn geregeld. Wij moeten ook de doorgang van het openbaar vervoer op de tangenten en op de ringweg bevorderen. In de binnenstad zelf zouden we het openbaar vervoer duidelijk meer kansen moeten bieden dan het particuliere vervoer. Ik ben het met de heer Rijpma eens, dat we dergelijke voorzieningen nu al moeten plannen. Als we die voor zieningen pas achteraf gaan aanbrengen als de wijk al klaar is maakt een bewoner als hij er komt wonen een keuze uit de vervoersmogelijkheden die hem op dat moment worden geboden en is daarbij niet het openbaar vervoer! Hij zal dan heel moeilijk tot die conclusie komen we, dacht ik, allemaal later de auto vervangen door een ander vervoersmiddel i.e. het openbaar vervoer. Daar komt nog bij, dat hij ons in de tijd dat hij zijn auto moet gebruiken omdat er geen alternatief is geld en hoofdbrekens kost. (De heer Vellenga: Zullen wij dit straks concreet in Uw advisering terug vinden?) Het zal zeker zo zijn, dat in het verkeers- en vervoersplan waarin zal zijn opgenomen hoeveel verkeersdeelnemers van dit soort voorzieningen gebruik zullen maken het rende ment van een dergelijke voorziening, die natuurlijk kost baar is, kan worden bepaald, omdat dan prognosebereke ningen kunnen worden gemaakt die een erg reële basis hebben gehad in het onderzoek, in de inventarisatie. In het verkeers- en vervoersplan zullen dit soort voorzienin gen zeker worden aangegeven. De heer Van der Ree: Dan stappen we nu over naar de tweede vraag van de heer Rijpma. Kort geformuleerd vroeg hij: Ziet men reële mogelijkheden om de trek naar de dorpen te beteugelen? Hij heeft daarbij gewezen op de verschillen in de huur- en koopprijzen die op het ogenblik optreden. Kan de heer Achterhof daar iets over zeggen? De heer Achterhof: Ik geloof, dat in dit land altijd de vrijheid zal blijven bestaan daar te wonen waar men zelf wil wonen; een andere zaak is het als men d.m.v. een contract met een werkgever de verplichting op zich heeft genomen in een bepaalde plaats te wonen. Als een gezin buiten gaat wonen, haalt het daarmee ook vervoers problemen aan die geld kosten. Het verschil in kosten is waarschijnlijk kleiner dan men denkt. Ik ben helemaal niet tegen die vrijheid in de keuze van woonplaats en ik geloof beslist niet, dat het mogelijk zou zijn of wenselijk zou zijn op welke manier dan ook mensen te dwingen op een bepaalde plaats te wonen; dat lijkt mij volkomen absurd. (De heer Rijpma: Ik ben natuurlijk ook voor stander van die vrijheid. Maar betekent dat, dat Uw model reëel is?) Waarom zou het niet reëel zijn? Ik geloof, dat het gewoon om de kwaliteit van het wonen in onze stad zelf gaat. Die kwaliteit moeten we zo hoog mogelijk zien op te peppen. (De heer Rijpma: Dat staat ook op blz. 92 en 93, maar, naar mijn mening, is dat volkomen ontoereikend om te bereiken, dat de man die in Leeu warden werkt, ook in Leeuwarden gaat wonen.) Ik begrijp bepaald niet dat verschil van ƒ20.000,dat de heer Rijpma noemde; er moet dan beslist een kwaliteitsverschil zijn, want het verschil kan beslist niet alleen zitten in de grondprijs. (De heer Rijpma: Ik heb echt concrete gevallen op het oog; daar is geen fantasie bij.) De heer Van der Ree: Mag ik hierbij nog één kant tekening maken? Het zou wel eens kunnen zijn, dat in de toekomst die verschillen toch wel wat minder worden. De heren Miedema, Faber, Snel en Van Haaren hebben de problematiek van de zuidelijke invalsroute nog eens aangesneden. Misschien kan de heer Achterhof daar nog iets over zeggen? (De heer Snel: Ik ken de mening van de heer Achterhof wel, maar ik zou ook de mening van de verkeersdeskundige graag willen horen.) Akkoord, de heer De Regt heeft het woord. De heer De Regt: Ik kan moeilijk mijn mening geven, omdat ik het plan, dat kennelijk een alternatief plan is, niet ken. Ik wil wel duidelijk het volgende stellen. Bij het maken van de kruispuntoplossing, waarvoor ruimte moet worden gereserveerd en waarop eventueel al in uitvoering zijnde plannen moeten worden aangesloten, zijn twee facetten natuurlijk uitermate belangrijk. Ie Wat is de capaciteit van het totale complex nu en wat moet die in de toekomst zijn om de afwikkeling van het verkeersaanbod te garanderen? Dat er hier van een behoorlijk aanbod sprake zal zijn, zal U duidelijk zijn; dit is één van de radialen die de ringweg kruisen. Een bijkomend probleem is hier, dat het nieuwe Oostergoplein niet samenvalt met het bestaande kruispunt, maar naast het bestaande kruispunt komt, terwijl het bestaande kruis punt van Verlengde Schrans en Julianalaan min of meer blijft gehandhaafd. De bestaande brug wordt niet op geruimd, maar krijgt een andere taak, een taak die dui delijk zwaarder zal gaan worden als we de driehoek die op de kaart geel gekleurd is een functie gaan toe kennen; die functie zal ongetwijfeld de nodige verkeers bewegingen met zich brengen. Nu gaat het hier om een vrij groot complex van twee kruispunten. Op de kaart ziet U ook een grote bol (het nieuwe Oostergoplein) en een kleine bol (het bestaande kruispunt) naast elkaar getekend. Deze liggen zo dicht bij elkaar, dat de verkeers stromen in onderlinge samenhang moeten worden af gewikkeld. En nu is het helaas zo, dat we de bestaande kruising nog wel wat kunnen uitbreiden, maar dat die kruising toch zijn beperkingen heeft wat betreft de capaciteit; en die capaciteit kan bij bepaalde variant oplossingen maatgevend zijn voor de capaciteit van het totale complex. Wij moeten dus in onze oplossing een zodanig evenwicht tot stand brengen, dat de totale con structie het verkeer, dat aangeboden wordt, kan ver werken. Daarvoor zijn er gewoon bepaalde maten nodig tussen de twee kruispunten en is er een bepaalde kruis puntoplossing, een bepaalde kruispuntconstructie nodig. Dit t.a.v. de capaciteit. 2e Ongetwijfeld is het zo, dat hier de verkeersveiligheid een heel belangrijke rol speelt, omdat wij hier zitten met de overgang over het Van Harinxmakanaal en het dicht bij die overgang liggende Oostergoplein, dat op maaiveld ligt. Uit een oogpunt van verkeersveiligheid moeten we letten op zichtlengte gecombineerd met rijsnelheid en het zou niet erg plezierig zijn als te krappe boogstralen zouden moeten worden gelegd in het wegtraject tussen de brug over het Van Harinxmakanaal en de aansluiting op het Oostergoplein. Als U dus aan de ene kant uit capaciteitsoverwegingen een zekere afstand tussen het nieuwe Oostergoplein en het bestaande kruispunt nodig heeft en aan de andere kant let op de beperking uit het oogpunt van verkeers veiligheid in de verschuiving van het Oostergoplein t.o.v. de brug over het Van Harinxmakanaal, dan ziet li, dat het een en het ander nogal nauw aan elkaar vast zit, en dat de studie van alternatieven niet gemakkelijk is. Ik heb U de belangrijkste facetten, die bij een dergelijke studie in het geding zijn, genoemd. Ik wil er nog op wijzen, dat er op het ogenblik door het hoogteverschil tussen de brug en het bestaande kruis punt nogal veel ongelukken gebeuren, omdat de rij snelheid van veel verkeersdeelnemers toch nog te hoog is in verhouding tot de zichtlengte die nu aanwezig is. En jat is natuurlijk iets, wat wij bij een nieuwe constructie graag anders zien. (De heer Miedema: Als U de brug oostelijker legt dan de huidige brug wat in het plan Jus de bedoeling is wordt de lengte tussen brug en kruising niet groter. De wegen van de bruggen naar de pleinen lopen evenwijdig. Dat brengt dus in dat opzicht geen enkele oplossing.) De Voorzitter: Ik stel voor, dat we nu de discussie over het Structuurplan voortzetten. Het punt van de zuidelijke invalsweg komt nog wel in de Raad aan de orde. De heer Van der ReeDan komen we nu aan een tweetal vragen gericht aan de heer Zoon. Een vraag van de heer Van Haaren betreffende de prognoses. Willen we nu eigenlijk wel de lijn die de prognoses aangeeft? Verder was er de vraag van de heer De Vries over de bedrijvig heid; welke stimuleringsmogelijkheden ziet de heer Zoon? De heer Zoon: De heer Van Haaren heeft eigenlijk meer een alternatief gesteld: Wij willen eigenlijk niet groeien. Of er naar groei gestreefd wordt maakt de onder zoeker natuurlijk niet uit; dat maakt de Raad uit. De onderzoeker kan alleen maar zeggen: Wanneer U wenst te groeien, moet er dit gebeuren; wanneer U wenst te consolideren, moet er dat gebeuren. Wij gaan niet op de stoel van de Raad zitten; dat is de bedoeling niet. Maar als de heer Van Haaren mij vraagt naar mijn persoonlijke mening, dan vind ik, eerlijk gezegd, dat een zekere con solidatie mede met het oog op de nieuwe schaarste en dan weten wij allemaal wat daar mee bedoeld wordt toch wel een alternatief is, dat het overwegen waard is. Wij hebben in Friesland nog een aantal goederen die in andere delen van het land steeds schaarser worden en men kar, inderdaad de vraag stellen: Compenseren de voordelen van het leefklimaat niet in zekere mate het lagere welvaartsniveau? Daar staat tegenover, dat ik tot nu toe niet heb gemerkt, dat de mensen bereid zijn hun inkomensachterstand voor lief te nemen als ze maar in Friesland mogen wonen; en onderzoekingen hebben ook nog niet in die richting gewezen. Het is zelfs zo, dat ik zelfs nog niet heb gemerkt, dat men, bij een gelijk in komen en afwegende de verschillende leefklimaten in het land vóór Friesland kiest. Wél de mensen die hier eenmaal zitten, maar de mensen die Friesland nog niet kennen, doen dat niet zo gauw. Dat neemt niet weg, dat het mogelijk die kant op zal gaan; welvaart is natuurlijk meer dan geld alleen. Welvaart is immers de mate waarin de mens zijn behoeften kan bevredigen; welke behoeften dat dan ook zijn. Maar tot nu toe wijst niets er op, dat het in die richting gaat. Als U het hebt over consolidatie, bedoelt U dan con solidatie van bebouwing of consolidatie van bevolking? (De heer Van Haaren: Beide.) Wanneer U zegt: con solidatie van bebouwing en daarmede van bevolking, dan betekent dat in feite, dat de bevolking niet verder meer zal groeien. Er wordt dan als het ware gestopt met de uitbouw van Leeuwarden. Dan kan het zijn dat zal uitgezocht moeten worden; uiteindelijk ligt de beslissing bij de Raad en niet bij mij dat U met een dergelijke beslissing bepaalde bevolkingsgroepen onrecht aandoet, n.l. diegenen die er door de natuurlijke bevolkingsgroei bijkomen. De bevolking neemt nu eenmaal toe; tenzij er iets anders gebeurt, maar daar hebben we het nu niet over. Als de bevolking stijgt en U besluit de bevolking op een bepaald aantal te houden, dan doet U in bepaalde opzichten onrecht aan de mensen die daardoor moeten vertrekken. Maar goed, die dingen zouden kunnen worden onderzocht. Vooralsnog echter ben ik geneigd niet zo ver te gaan als de heer Van Haaren. Dit punt sluit aardig aan op hetgeen de heer De Vries heeft gezegd. De nota van Economische Zaken laat op zich wachten. In de tijd, dat wij daar op wachten, heb ik begrepen, promoveert de heer De Vries mij tot Minister van Economische Zaken, want hij wenst van mij te weten wat ik wil: bestaande bedrijven uitbreiden of nieuwe bedrijven of wat dan ook. Ik moet eerlijk zeggen, dat het mij in beginsel koud laat. Willen wij voor de bevolking van Leeuwarden redelijke werkgelegenheid bieden tegen een redeiijk inkomen, dan kan het mij in wezen niets schelen of dat gaat d.m.v. activiteit a die oud is, of ac tiviteit b die nieuw is; het gaat mij om die opvoering van 15 de werkgelegenheid. Alleen heeft het verleden natuurlijk wel geleerd anders waren er geen stimuleringsmaat regelen voor Leeuwarden nodig geweest dat wij het zonder nieuwe vestigingen niet hebben kunnen stellen. En wij zullen vermoedelijk behalve aan het aantrekken van industrieën en dan, hoop ik, industrieën van een redelijke kwaliteit, allemaal in het kader van de taakstelling; dat zeg ik erbij, anders valt er straks weer iemand languit over mij heen wel degelijk aandacht moeten schenken aan de dienstensector. Ik dacht niet, dat de bestaande activi teiten in Leeuwarden voldoende autonoom zullen expan deren om zo'n taakstelling te kunnen realiseren. Wij zullen toch werkelijk moeten wachten op de nota van Economische Zaken. Misschien zou het kunnen zijn en dan kom ik nog even terug op wat de heer Rijpma gezegd heeft dat, wanneer wij hier werkgelegenheid creëren van hoog niveau dat een redelijk inkomen oplevert, dan de mogelijk heden om inwoners volkomen vrijwillig aan Leeuwarden te binden wat toenemen. Dat zou kunnen; ik durf het niet zonder meer te zeggen, maar de mogelijkheid lijkt mij toch wel enigszins aanwezig. Alles hangt indirect toch af van het beleid, wat men van overheidswege wenst te voeren, en niet te vergeten van de wijze waarop de Gemeenteraad van Leeuwarden daarop inhaakt. De heer Van der Ree: De heer De Vries heeft ook nog vragen gesteld aan de heer Nijboer, betreffende sociaal- culturele voorzieningen. Verder heeft hij nog gevraagd naar de ruimte voor begraafplaatsen, en naar de invloed van het crematorium op de reservering van oppervlakten voor begraafplaatsen. Wil de heer Nijboer misschien hierover iets zeggen? De heer Nijboer: Ik beperk mij graag tot het eerste onderwerp, want over het tweede onderwerp durf ik niets te zeggen. Er staat inderdaad niet al te veel in het rapport over sociaal-culturele voorzieningen. Maar er staat iets in over sociaal-culturele voorzieningen in de ruimste zin, dus ook betreffende voorzieningen van medische en sociale aard etc. De opmerkingen die in het rapport staan hebben een zeker programmatisch karakter. Men zou kunnen zeggen „nog te weinig", maar het zit er wel in. De nadere uit werking van hetgeen hier heel globaal als programma in zit, moeten we m.i. verdelen naar twee soorten voor zieningen. Er zijn enerzijds de voorzieningen die niet verder gaan dan het wijkniveau; die zou je kunnen laten wachten tot het toe is aan bestemmingsplannen voor de diverse wijken, dacht ik. Anderzijds zijn er ook een aantal voorzieningen die duidelijk uitgaan boven het wijkniveau en dan denk ik m.n. aan de voorzieningen in de sector van verzorgings- en verpleegtehuizen, de ziekenhuis voorzieningen dat is misschien een kwestie van langere termijn, maar het komt toch ook op den duur weer terug voorzieningen als sporthallen e.d. Ik noem ze niet allemaal, maar er zijn duidelijk elementen die boven het wijkniveau uitgaan en ik ben geneigd om te zeggen: Een beslissing over die elementen moeten we niet langer uitstellen dan noodzakelijk is. Dat betekent: Ik zou een beslissing over die elementen zo gauw mogelijk willen nemen. Eén opmerking wil ik nog wel even maken. Het is niet zo gemakkelijk m.b.t. Leeuwarden te spreken van wijk niveau, omdat in de landelijke opvattingen een wijk in het algemeen een omvang heeft van 20 a 40 duizend inwoners. Wat we tot nu toe in Leeuwarden aan wijken hebben, zijn landelijk gesproken geen wijken, maar buur ten; Bilgaard komt wel iets boven buurtniveau uit. De eerste echte, min of meer zelfstandige woonwijk die we zouden kunnen krijgen, is Camminghaburen. Daarom is mijn opmerking: „Splits die voorzieningen in voorzienin gen op wijkniveau en voorzieningen boven wijkniveau", gemakkelijker gezegd dan gedaan, omdat het begrip wijk voor verschillende interpretatie vatbaar is. De heer Van der Ree: Mijnheer Achterhof, kunt U nog iets zeggen over de begraafplaatsen en de reserveringen die in deelplannen al geprojecteerd zijn? De heer Achterhof: De Noorderbegraafplaats aan het Schapedijkje kan nog worden uitgebreid, maar ik geloof niet, dat we daar voldoende oppervlakte de 14 ha die

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 8