22 bestaat. En nu ik de heren Rijpma en Vellenga heb gehoord, kan ik zeggen, dat het voor onze Gemeente geen enkel probleem vormt ermee in te stemmen, dat het zinsgedeelte „alsmede van andere instellingen" in lid 6 van art. 5 geschrapt wordt. Ik vind het ook' een wat wezensvreemd element. Ik heb duidelijk gevoeld, hoe U erover denkt en dat hoeft dus verder geen dis cussiepunt meer te zijn. We zullen er wel rekening mee houden. We zullen het echter ook moeten laten af hangen van de mening van andere gemeenten; het kan voor hen een nogal groot probleem zijn. Dan de kwestie van de samenstelling van de ge westraad en m.n. het feit, dat de burgemeesters daar in vertegenwoordigd zijn. Ik dacht, dat het in dit sta dium op zichzelf wel zinvol is, dat de burgemeesters aan de discussie deelnemen. Of zij en dat is een punt, dat ik ook van mijn kant wel graag even in discussie zou willen hebben lid met een stem moeten zijn, daaraan twijfel ik persoonlijk ook wel enigszins. Zij hebben ook geen stem in de ge meenteraden. Ik zie een groot verschil maar mis schien denkt Leeuwarden er wat anders over dan de plattelandsgemeenten tussen het deelnemen van de burgemeesters aan de discussie in het overleg en het stem hebben in de beslissingen. Ik vraag U nu ik heb terzake niet met de andere leden van het College kunnen overleggen; de kwestie komt thans op mij af doordat enige raadsleden haar te berde brengen of U ermee kunt instemmen, dat ik in het overleg ter sprake breng, dat de burgemeesters wel aanwezig kun nen zijn bij de discussie en een adviserende stem heb ben, maar met een stem in de beslissingen. Dat lijkt mij in dit stadium meer zinvol te zijn en ook meer aan te sluiten bij de situatie in de gemeenteraden. Want ik geef toe, dat de burgemeesters er zijn met elkaar een stuk of zeven gezamenlijk een vrij sterke zeggingschap zouden kunnen hebben in de ge westraad. En bij mij zit veel meer de idee voor van ,,de opvattingen van de gemeente kunnen inbren gen", dan, als het op stemmen aan komt, van „meestem men", want dat mogen de burgemeesters in de ge meenteraden ook niet. (De heer Miedema: Als de bur gemeesters geen stem hebben, dan zouden bij de ver deling, zoals die nu in de regeling is aangegeven Nee, dan zou de regeling veranderd moeten worden. (De heer Miedema: Dus dan krijgt de gewestraad zeven leden (de burgemeesters) erbij.) Dat weet ik niet; daar kom ik nog even op terug. (De heer Mie dema: Als we het aantal stemhebbenden gelijk willen houdenDat hoeft niet. (De heer Miedema: Maar als je het aantal stemhebbenden niet gelijk houdt door de burgemeester geen stemrecht te verlenen, dan wordt de stemverhouding tussen Leeuwarden en de kleine gemeenten bijzonder veel ongunstiger voor de kleine gemeenten.) Ik zou graag mijn eerste instantie willen afwerken, want wat U nu aansnijdt, mijnheer Mie dema, hangt samen met de opmerking ik meen door de heer Rijpma gemaakt over het aantal vertegen woordigers van colleges van B. en W. Dat vrij geringe aantal leden van de gemeenten is een heel moeilijk probleem. En dat is ook een van de onderwerpen, waar over wij het langst hebben gepraat. Toch zijn we het eindelijk volledig eens geworden hierover, want met een groter aantal leden zou de gewestraad niet meer „workable" zijn. We moeten er daarbij rekening mee houden en ik dacht, dat dat ook echt het streven is dat op vrij korte termijn een groter aantal gemeen ten deel zullen nemen dan hier wordt voorgesteld. De andere gemeenten hebben er na discussie dus volledig genoegen mee genomen; voor Leeu warden behoeft dit niet direct een probleem te zijn; wij komen met de meeste leden in de gewestraad. Dus nu de andere gemeenten dit hebben aanvaard, zou er, dacht ik, van onze kant geen suggestie moeten komen om het aantal leden uit te breiden. Een heel ander punt nu in dit verband is de zaak die de heer Miedema aansneed. Als de burge meesters er wel bij zouden zitten, maar geen stem zou den hebben, dan zullen dat kan ik mij indenken de andere gemeenten enkele leden meer willen afvaar digen, omdat zij in dat geval van 3 naar 2 stemmen gaan. Als dat bezwaar bij hen leeft, zou ik van onze kant daar altijd mee akkoord willen gaan. Dat punt zou ik dus open willen houden. (De heer Miedema: Dan herhaal ik, dat er dus zeven burgemeesters als extra leden bij komen.) Die zouden dan inderdaad aan de vergaderingen moeten deelnemen. (De heer Mie dema: Daarom. En dat houdt dus ook in, dat dc spraakverwarring groter wordt. Niet door de burge meesters, maar door het groter aantal leden.) Dan geeft U maar rustig te kennen, dat de burgemeesters er niet bij moeten zijn; daar heb ik geen bezwaar te gen. (De heer Vellenga: Dat zou ik onzin vinden, mijn heer de Voorzitter.) Ik dacht alleen, dat het zinvol was in dit overgangsstadium en dat geldt misschien meer voor de andere gemeenten dan voor Leeuwarden dat de burgemeesters wel aan de discussie deelnemen. Er is voorts een vraag gesteld over de politieke ver houdingen. Daar is in het overleg ook over gesproken en er is zelfs overwogen dit te regelen; we hebben een ontwerp van een bepaald gewest gezien, waarbij dit was geprobeerd. Wij hebben toen gezegd: Dit moeten wij niet doen; we hebben er toch wel vertrouwen in, dat de politieke partijen onderling een zeker overleg gaan plegen, zodat waarschijnlijk de verschillende ge meenteraden misschien niet precies volgens, maar toch vrijwel in overeenstemming met de politieke verhoudin gen vertegenwoordigd zullen zijn in de gewestraad. Het wordt onvoorstelbaar gecompliceerd, als over de afspie geling van de politieke verhoudingen een artikel in de ge meenschappelijke regeling zou moeten worden opge nomen. De heer Vellenga: Aansluitend bij Uw laatste op merking, mijnheer de Voorzitter, kan ik zeggen, dat het natuurlijk duidelijk is dat heb ik de vorige keer ook al gezegd dat mijn fractie zonder meer princi pieel voorstander zou zijn van rechtstreekse verkiezing van de gewestraad door de kiezers. Voorshands heeft die raad geen enkele wettelijke basis; dus het heeft weinig zin om dit in deze regeling al vast te leggen, hoewel het in de toekomst wel naar die rechtstreekse verkiezing toe zal moeten. Voorlopig echter komen dus in de gewestraad mensen uit de gemeenteraden. Nu heb ik de indeling van art. 5, lid 1, zo begrepen, dat er een aantal mensen rechtstreeks uit de gemeentera den in terecht komen. Ik ben het, mijnheer de Voorzi- ter, eens met Uw opmerking: Natuurlijk zal in goed overleg naar variatie in de delegaties gezocht moeten worden. Ik stel mij voor, dat het in onze gemeenteraad weinig of geen problemen hoeft te geven. Maar ik heb ook gedacht daar kan ik echter mis mee zijn en U hebt midden in het netwerk van het overleg gezeten dat men er ook aan heeft gehecht in de gewestraad een aantal mensen te hebben, die van dag tot dag bezig zijn met de problematiek van de gemeenten. Dat zijn gemeenteraadsleden niet zo zonder meer. En de in breng dus vanuit de colleges van B. en W. acht ik waardevol in dit stadium. Alleen gaat het mij iets te ver dat al vast te leggen, zó, dat alleen de burgemees ters de vertegenwoordigers van de gemeenten zullen zijn. Van mijn kant zeg ik: De dagelijkse bestuurders van de gemeenten, dus de colleges van B. en W., zetten daar iemand neer. Wordt dat de burgemeester, natuur lijk akkoordwordt dat een wethouder, natuurlijk ook akkoord. Maar het gaat er ons om, dat element er in te krijgen. En ik heb voor mij zelf zo eens een moge lijke formulering van art. 5, lid la, opgesteld om de gedachten even te bepalen. Die formulering wil ik wel als voorstel indienen, hoewel het natuurlijk altijd een voorstel is, dat weer doorgaat naar het overleg, dat U gaat voeren. Wij zouden art. 5, lid la, als volgt wil len lezen: ,,de door de colleges van B. en W. van de deelnemende gemeenten uit hun midden aangewezen le den". Ik dacht, dat U dan het groepje hebt waarom het gaat. Ik wil dat voorstel dus best bij U laten de poneren, maar ik geef alleen even de formulering. De Voorzitter: Mag ik dan nog iets vertellen uit het onderling overleg, waardoor U zal blijken, dat ik toch enig bezwaar heb tegen de formulering, zoals de heer Vellenga die aangeeft? Daar is afgesproken, dat elke raad zelf moet weten ook zelf moet uitmaken of hij wethouders of andere raadsleden zal sturen. Dat kan elke raad ook. Er zullen bepaalde raden zijn ik denk nu even aan plattelandsgemeenten die beide wethouders willen sturen en misschien zeggen andere raden: Nee, het hoeven niet de wethouders te zijn, het 2'ó kunnen twee fractievoorzitters zijn of twee andere le den van de raad. Ik heb van mijn kant in het overleg gesteld: Bij ons is dat geen probleem. Met een vertegen woordiging van negen afgevaardigden kan in overleg tussen B. en W. en de Raad worden uitgemaakt, in hoeverre al of niet wethouders deelnemen. (De heer Rijpma: Het voorstel van de heer Vellenga heeft toch wel bepaalde voordelen, want als kleine gemeenten dc burgemeester en twee wethouders afvaardigen, dan gaat het overlegorgaan lijken op een overleg van dc dagelijkse besturen, waaraan alleen een aantal raads leden van Leeuwarden kunnen worden toegevoegd.) Maar nu moeten wij er wel even voor oppassen het gaat om een fout die wel meer gemaakt wordt ik bedoel het overigens niet verwijtend dat wij hier willen aangeven wat de andere gemeenten moeten doen. (De hee; Rijpma: Wij geven alleen maar suggesties.) Als door die gemeenten gezegd wordt, dat zij het zelf' wel zullen nagaan, dan kunnen wij ons, dacht ik, wel beperken tot de overweging, hoe wij in het overleg naar voren zullen komen. Het is heel wat anders, als van de kant van de andere gemeenten opmerkingen, als hier gemaakt, komen. Dit is uitvoerig besproken. (De hee; Vellenga: Er bestaat toch geen tegenstelling tussen Leeuwarden en de rest. Er is een voorlopige for mulering van hoe het zou kunnen. Alle betrokken ge meenteraden gaan er over praten. En nu vinden wij, dat op bepaalde punten een andere formulering geko zen zou moeten worden. Daarom heb ik in mijn voor stel ook niet staan: „De Raad van Leeuwarden be shit"; (dat zou te gek wezen), wij willen slechts, dat de Raad van Leeuwarden voorstelt dit punt nog eens aan de orde te stellen. Bij mijn weten is dit ook in dc ge meenteraad van Menaldumadeel op deze manier aan de orde gesteld; we zijn dus ook al niet de enige, die dit zo wil.) Zegt U maar, hoe de meningen zijn. Maar wel is natuurlijk een punt het is jammer, dat het zo gecompliceerd wordt, maar het moet wel even gezegd dat, als we de door de heer Vellenga bedoelde for mulering opnemen, er op twee plaatsen een regeling komt. Want een dergelijke formulering kan niet im pliceren, dat dan een wethouder of de burgemeester onder la wordt vermeld en niet onder lb, want altijd zal elke raad vrij blijven, dacht ik, of hij wethouders en/of raadsleden wil aanwijzen. Ik zou U daarom vriendelijk willen vragen even te denken aan de sug gestie die ik heb gedaan, n.l., dat de burgemeesters wel zouden kunnen deelnemen aan de discussies, maar geen lid kunnen zijn. Dan wordt het een heel ander beeld dan zou het aantal afgevaardigden van elke gemeente gewoon met 1 verhoogd worden; de burgemeesters hebben dan slechts een adviserende stem. Dan behoe ven we ons hier verder niet in te begeven. De heer Vellenga: Ik geloof niet, dat we die vorm moeten kiezen. Daarom heb ik gezegd: Dit is een ver standige vorm: a. een groepje mensen die dagelijks met de problemen van de gemeente bezig zijn en b. de andere, grotere, groep: de raadsleden, die het alge mene beleid mee bepalen. En nu dacht ik dus, dat, wan neer wij op een bepaald moment eraan toe komen te zeggen: „negen leden van de Raad", en het College zou eens gezegd hebben: „Niet mijnheer Brandsma, maar de heer Heetla zetten wij in de gewestraad.", dan houden wij in onze keuze daar gewoon rekening mee, dan weten wij dat. Ik noemde maar gewoon even een voorbeeld. Maar ik dacht, dat we die onderschei ding moeten maken en dat we dit gewoon als een verzoek, als een voorstel, van onze kant in het over leg brengen. Stel U nu eens voor, dat alle andere ge meenten en gemeenteraden er tegen zijn, dan wil ik daar best nog eens in alle nuchterheid over praten. De Voorzitter: Dit wordt in de discussie gebracht en daar komen we dus vanzelf op terug. Artt. 6, 7 en 8. Hierover wordt niet het woord gevraagd. Art. 9. De heer Van Haaren: Met betrekking tot de open baarheid zou ik willen voorstellen, dat de deuren alleen kunnen worden gesloten, als de meerderheid van de gewestraad dit verlangt. (De heer B. P. van der Veen: Als het eens erg koud is?) Nee, niet als het erg koud is. (Gelach) De in dit artikel opgenomen bepaling, dat de deuren worden gesloten, wanneer een vijfde van de aanwezige leden dit wenst, acht ik onaanvaardbaar, evenals het alleenbeschikkingsrecht van de voorzitter hierover. De heer Vellenga: Ik wilde even reageren op wat de heer Van Haaren zegt. Ik vind n.l. deze formulering wel juist. Men zou kunnen zeggen: de voorzitter moet dat niet alleen uitmaken. Maar ik kan me bepaalde ge vallen voorstellen, waarin een meerderheid de deuren niet wil sluiten, maar een bepaalde minderheid er anders over denkt. Moet je de mening van de minderheid dan niet honoreren? Dan vind ik een vijfde een milde for mulering; dan heb je niet een veto-recht van een meerderheid in die raad. Maar wanneer een groep van een vijfde van het aantal leden te kennen geeft, dat zij prefereert met gesloten deuren te vergaderen, dan wordt die wens gehonoreerd. Die kan afhankelijk zijn van het onderwerp en de positie, waarin men verkeert, maar ik vind het echt wel ik herhaal het een milde formulering in de richting van een bepaalde minderheid in de gewestraad. En ik dacht, dat het eigenlijk helemaal in het verlengde lag van de opvat tingen van de heer Van Haaren in dezen. De meer derheid kan het zonder meer al beslissen; dat staat vast. Een derde en een vierde kan het al beslissen; een vijfde moet die kans ook hebben. En er kunnen zich situaties voordoen, die dit wenselijk maken. De Voorzitter: Ik stel voor de inhoud van art. 9 in de voorliggende vorm te handhaven. De angst van de heer Van Haaren voor een dictatoriale voorzitter is hier bepaald ongegrond. Er kunnen omstandigheden zijn, dat het ongewenst is, dat er in het openbaar wordt gediscussieerd; dan kan de voorzitter de deuren slui ten, maar de raad zelf kan dan onmiddellijk besluiten, dat hij niet bereid is over het aan de orde zijnde onder werp in besloten zitting te discussiëren; de voorzitter kan de sluiting nooit afdwingen. Het kan echter op een gegeven moment gewenst zijn, dat de voorzitter kan be palen, dat de deuren even dicht gaan om de raad een be paald onderwerp voor te leggen. Dat lijkt mij heel reëel. De heren Singelsma en B. P. van der Veen verlaten de vergadering. Artt. 10 t/m 13. Hierover wordt niet het woord gevraagd. Art. 14. De heer Vellenga: Waarover ik nu iets ga zeggen is wat een pijn-punt in onze fractie. Ik heb zopas al even gezegd en de heer Van Haaren heeft het dc vorige keer al in een wat andere vorm gedaan dat wij hier heel erg moeten oppassen voor het Big Brother- effect naar buiten toe. Men zou het gevoel kunnen krijgen: die gemeente Leeuwarden enz. enz. Dat heb ben wij stelselmatig willen vermijden, ook bij een aantal artikelen die straks nog aan de orde komen. Aan dc andere kant kan ik mij voorstellen, dat, waar het zal gaan over een stuk overleg waarbij wij toch wel zeer sterk als gemeente Leeuwarden betrokken willen zijn, omdat het heel duidelijk ook om Leeuwarder belan gen gaat, die tevens belangen kunnen zijn van het gewest, wij enige zbkerhfeid zouden willen hebben, dat in het D.B. van het gewest in ieder geval iemand uit Leeuwarden zitting heeft. En vandaar dus, dat wij in overweging zouden willen geven om lid 2 van art. 14 zo te lezen: „Van de vier, in het vorige lid onder b bedoelde leden, worden er ten minste twee aangewezen uit de leden, bedoeld in art. 5, lid 1, sub b, en wel zodanig en dat is dan de toevoeging dat één van hen voortkomt uit de leden, die de groep ge meenten met meer dan 80.000 inwoners vertegenwoor digen.". De heer Rijpma: Ik geloof, dat, als het overleg zou leiden in de richting die de heer Vellenga bij art. 5 heeft voorgesteld, n.l. onder a een wat ruimere formu lering, het dan ook waarschijnlijker is, dat dit college van overleg niet te veel gaat bestaan uit: in hoofd zaak burgemeesters met nog een wethouder eraan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 12