14 komst van de Energiebedrijven zal zijn, blijkt pas na afloop van het jaar; daar kunnen we nu niet over discussiëren. Eén antwoord is bij mij niet duidelijk overgekomen. Ik heb gevraagd welke gewichtige redenen er zijn dit voorstel nu te behandelen, terwijl in de aanbiedings brief wordt verwezen naar de begroting 1973. Waar om moet dit voorstel nu behandeld worden? Het is typisch een onderdeel van de begroting. De heer Rypma: Ik moet toch wel zeggen, dat iK wat moeite heb met dit voorstel. Wanneer wij proberen voor onze burger een klein beetje verantwoorde sociale tarieven vast te stellen, dan zou het, dacht ik, van meer begrip getuigen voor de sociale verhoudingen wanneer wij het gebruik van betrokkenen in aanmer king nemen. Ik heb sterk het gevoel als wij bijv. weer over bejaarden gaan spreken dat in dit geval alleenstaanden en gezinnen van zeer beperkte omvang in sterkere mate door deze verhoging getroffen wor den dan anderen. Ik heb bepaald moeite met een ver hoging van de vaste kosten per aansluiting. Het is mij persoonlijk niet duidelijk waarom de kos ten van de bouw van een voedingsstation dat brengt natuurlijk vaste kosten mee; aan de andere kant is het heel duidelijk nuttig voor de stroomvoorziening per se in het vastrecht berekend moet worden en niet in de stroomtarieven. Ik heb bepaald moeite met de wijze van verhoging van de tarieven als nu wordt voorgesteld. De heer De Vries: Ik wil mij graag aansluiten bij de woorden van de heer Rijpma. Ik begrijp uit alles wat gezegd is eigenlijk, dat dit met elkander een cen- terse negotie is, zowel het ene als het andere. Kan de Wethouder misschien exact zeggen wat voor invloed het heeft op het tarief als we in plaats van het vast recht de stroomprijs verhogen? De heer De Jong (weth.): De heer Meijerhof heeft gezegd, dat het P.E.B. in 1971 het vastrecht heeft ver hoogd in verband met de agrarische bedrijven. Ik moet hem dan wel teleurstellen als hij denkt, dat wij geen agrarische bedrijven hebben; wij hebben daar zeer zeker mee te maken. Juist de tarieven voor agrarische be drijven hebben in onze Gemeente een nogal grote rol gespeeld, met name in 1971 en 1972. Het is bepaald niet zo, dat wij kunnen zeggen, dat alleen het P.E.B. daarmee zit en wij niet. Ik denk maar aan het geval Wytgaard. Als U weet wat daar met de agrarische be drijven geweest is, dan is duidelijk, dat dat probleem ook hier aan de orde is. (De heer Meijerhof: Het speelt hier natuurlijk niet zo sterk als bij het P.E.B., dat vooral te maken heeft met plattelandsgemeenten.) Dat kan wel zijn, maar U kunt niet stellen, dat dat probleem alleen voor het P.E.B. speelt. Wij hebben daar ook mee te maken. Dit argument kunnen we niet maar zo op zij schuiven. De normwinst is een gegeven waar wij altijd van uit gegaan zijn. Als de Raad vanuit een andere situatie wil gaan redeneren door net te doen of die normwinst nu niet meer aan de orde is m.n. in een precaire begrotingssituatie als voor 1973 het geval is dan zou ik de Raad toch wel ter dege willen waarschuwen. Wij hebben bij de behandeling van dit punt in 1971 gesteld, dat wij er in 1972 op terug zouden komen. Het is dus niet specifiek een vraagstuk van 1973; wij had den er al eerder mee kunnen komen. Wij komen nu met dit voorstel omdat we het graag in 1972 behandeld willen hebben; het was al in uitzicht gesteld. In het voorjaar is het in de commissie behandeld. Alleen het tijdstip van indiening van het voorstel is toen nog even in discussie geweest. De heer Meijerhof heeft er op gewezen, dat er naast kostenverhogingen ook meevallers kunnen zijn. Hij heeft gewezen op het voorstel tot het invoeren van een ander incasso-systeem. Wij stellen inderdaad een ander incasso-systeem voor, maar de besparingen die daaruit voortvloeien, m.n. wat mankracht betreft, zijn niet aanwezig in die zin, dat we ons loon besparen; de mensen worden op andere posten ingezet. In de lonen zit dus geen besparing. Zouden we niet op een ander systeem overgaan, dan zouden de kosten veel hoger worden; dan zou de norm waarschijnlijk niet gehaald kunnen worden. De besparing is dus bedrijfs-economisch wel aanwezig, maar in het kader van de begrotings positie levert het geen ruimte op. Als er geen mee vallertjes zouden zijn, zou de begrotingspositie heel anders zijn. De heer Rijpma heeft wat moeite met dit voorstel; hij noemde kleine gezinnen en alleenstaanden. Zijn bezwaren zijn op zich wel reëel, maar wij zijn er altijd van uitgegaan, dat de vaste lasten gedekt moeten wor den door het vastrecht (het is de laatste jaren steeds moeilijker geworden dat klaar te krijgen) en de va riabele kosten door de stroomtarieven. (De heer Rijpma: Het is een mooi systeem, maar ik ben het er niet mee eens.) Dat kan wel zijn. Maar als U dat systeem ineens met een interruptie, zoals U die hier plaatst, overboord zou willen gooien, dan zou U wel heel diep ingrijpen in de hele tariefstelling; daar zou ik zeker ter dege bezwaar tegen maken. We hebben een tarief stelling die op de door mij genoemde uitgangspunten gebaseerd is; deze uitgangspunten zijn landelijk ook wel aanvaard, dacht ik. Wij stellen de tarieven niet zo maar even vast; er zit een duidelijke normering in die ook in andere plaatsen wordt toegepast. Ik zou toch met klem willen adviseren het voorstel zo aan te ne men. (De heer De Vries: Spreekt het argument van de heer Rijpma U niet aan? Dat is toch een reëel ar gument!) Wanneer gesteld wordt, dat we de kosten in de stroomprijs moeten doorberekenen en niet in het vastrecht, dan wordt de hele tariefstelling die wij nu hanteren overhoop gehaald. Door de vaste kosten in het vastrecht en de variabele kosten in de stroomprijs door te berekenen houden we een bedrijfs-economischc basis waar we op voort kunnen werken. Gooien we dat systeem overhoop, door een deel van de vaste kosten door te berekenen in de stroomprijs, dan is die basis er niet meer. Wanneer U die kant uit wilt, dan zou ik U daarvoor duidelijk willen waarschuwen; het is niet goed daar incidenteel toe te besluiten. (De heer Knol: Maar betekent dat, dat de vaste kosten van de Energie bedrijven per definitie dezelfde zijn als de vaste kosten van het P.E.B.?) Er is een reëel verband tussen vaste kosten en vastrecht en er is ook een reëel verband tus sen variabele kosten en stroomprijs. (De heer Knol: Ja, dat weet ik wel, maar dat vroeg ik niet.) Maar zo zit het toch. Uiteindelijk hebben P.E.B. en Gemeente daar beide mee te maken. Een zo groot probleem kan niet zo maar met een interruptie afgedaan worden. De Voorzitter: Nog even iets over het tijdstip van indiening van dit voorstel. Die kwestie heeft ook in het College een rol gespeeld. Het voorstel is nu inge diend om de tariefsverhoging op 1 januari 1973 te kun nen laten ingaan. Als we dit voorstel bij de begroting zouden behandelen, dan kan dat niet; de begrotings vergadering is pas half december. Ik zeg niet, dat U dit argument moet aanvaarden, maar ik verklaar al leen waarom dit voorstel voorafgaande aan de begro tingsbehandeling nu ter tafel ligt. Wenst iemand stemming over dit voorstel De heer Rijpma: Ik wil wel graag een stemverkla ring afleggen. De Voorzitter: Ik geloof, dat de heer Vellenga stem ming verlangt? Als dat zo is, hoeft er geen stemver klaring te worden afgelegd. De heer Vellenga: Ik wilde een voorstel van orde indienen. Ik dacht, dat het Weth. De Jong duidelijk kan zijn, dat mijn fractie er op dit moment bezwaar tegen heeft over dit voorstel te beslissen. Wij zien een dui delijke relatie tussen de inhoud van dit voorstel en de begroting voor het betrokken bedrijf waarover wij in december praten. Nu is er een aantal bezwaren inge bracht door mevr. Dijkstra en de heren Meijerhof en Rijpma. Weth. De Jong heeft alle recht van de wereld te zeggen: Het is nogal wat om met het systeem te breken. Maar ik dacht, dat enig uitstel van dit voor stel met zich mee zou kunnen brengen, dat wij eens een paar alternatieven heel duidelijk naast elkaar zien. Wij zouden dus met klem aan het College willen vra gen: Gun de Raad dat uitstel en breng dit voorstel in behandeling samen met de behandeling van de begro ting voor 1973. Wanneer U daartoe niet bereid zou zijn, zal mijn fractie voor zover aan deze kant van de tafel gezeten tegen dit voorstel moeten stemmen. 15 De Voorzitter: De heer Vellenga stelt dus voor dit voorstel opnieuw aan de orde te stellen bij de begro ting. Ik mag dit opvatten als een motie van orde? Wordt het door minstens twee raadsleden gesteund? Ik zie, dat dat zo is. Ik wil dit voorstel van de heer Vellenga graag in de pauze in het College bespreken. Ik weet niet hoe de andere leden van het College er over denken; ik dacht dat het goed zou zijn even overleg te plegen over ons antwoord op dit voorstel. (De heer Vellenga: Akkoord.) Dan is de discussie over dit punt afgesloten. Na de tweede koffiepauze kom ik terug op het voorstel van orde. runt 19 (bijlage no. 274). De heer Van Haaren: Ik ga er van uit, dat de in de raadsbrief voorgestelde regeling vanuit de gezichts hoek van de Energiebedrijven beter en meer efficiënt is. Het systeem van 6 voorschotten en verrekening één maal per jaar kan voor de gebruiker echter bezwaren opleveren als de voorschotten wat laag zijn geschat of het verbruik sterk is toegenomen. In zo'n geval krijgt de gebruiker toch eigenlijk nog altijd onver wachts een zeer hoge, op korte termijn te betalen rekening gepresenteerd. Ik zou willen voorstellen in dit soort gevallen, vooral in het belang van de minder draagkraehtigen, een betaling in termijnen mogelijk te maken. Het uitsluitend innen per giro vind ik niet juist omdat nog zeer veel mensen geen girorekening heb ben. Zij worden hiervoor gestraft met een gang naar een postkantoor en het betalen van porto voor een girostorting. Ik zou dan ook de categorie uitzonderings gevallen in de raadsbrief genoemd die naar ik aanneem ten kantore van de Energiebedrijven mogen blijven betalen, zeer ruim willen nemen en daaronder alle gebruikers willen rekenen die nu nog geen giro hebben. Mevr. Visscher-B.ouwerDe opzet van de in deze raadsbrief voorgestelde wijziging van meteropneming en incasso spreekt ons wel aan. De vermoedelijke be sparingen worden echter in de ter inzage gelegde stuk ken slechts in percentages uitgedrukt. Wij zouden het op prijs stellen indien wij ook een inzicht hadden in de besparingen in geld uitgedrukt. Misschien kan de Wet houder de cijfers noemen. Dan nog even iets over de incasso en m.n. over de omzetting van haalschuld in brengschuld. Ook wij zou den willen aandringen op een soepele toepassing van de nieuwe methode, zodat inderdaad bij uitzondering chartale betaling mogelijk blijft voor de mensen voor- wie girale betaling een probleem is. Mevr. Dijkstra-BethlehemIk kan mij voorstellen, dat men bij de opzet van het nu aan de orde zijnde systeem uitgaat van kostenbesparende factoren. Ik zou echter hierover wel enkele opmerkingen willen maken. Met de meteraflezing met gelijkmatige spreiding eens in de twaalf maanden iets dat kostenbesparend werkt kan ik wel akkoord gaan. Men moet echter niet alleen kijken naar de kosten besparing; er zal ook rekening gehouden moeten wor den met de afnemers. In dit verband zou ik cr op wil len wijzen, dat er onder de kleinverbruikers nog velen zijn die hun loon per week ontvangen; voor hen is het huidige systeem van betaling éénmaal per maand uiter aard al moeilijk. En als men nu stelt, dat de betaling zal moeten plaats vinden in 6 tweemaandelijkse voor schotten, dan voorzie ik, dat wc te maken krijgen met enorme moeilijkheden met betrekking tot de door mij genoemde categorie mensen, de wcekloners dus. Ook de mensen die hun loon per maand ontvangen, komen in vrij grote moeilijkheden, om nog maar niet te spre ken over bejaarden, W.A.O.'ers en werklozen. Ten aan zien van punt 2 van dit systeem (6 tweemaandelijkse voorschotten met jaarlijkse afrekening) geef ik het College in overweging het tot nu toe gevolgde systeem van betaling per maand te handhaven. Het is volgens mij onmogelijk van een karig week- of maandloon de tweemaandelijkse betalingen te voldoen; dit brengt voor de gebruikers enorme moeilijkheden mee. De heer Visser: Er zijn een paar dingen naar voren gebracht waarop ik even in wil gaan; het gaat m.n. om de 6 tweemaandelijkse voorschotten. Voor mijn ge voel liggen de moeilijkheden ten aanzien daarvan niet zoals ze hier geschilderd zijn. Ik dacht, dat men d.m.v. 6 tweemaandelijkse voorschotten een veel betere sprei ding krijgt over het totaal dan voorheen het geval was. Het is op het ogenblik zo, dat in de voorschotten de winterpiek verwerkt wordt. Bij het nieuwe systeem kan men de zaak beter spreiden. Bij het nieuwe systeem weten de afnemers vooraf wat ze moeten betalen. Na tuurlijk moeten de voorschotten wel afgestemd zijn op een vorig jaarverbruik. Ik dacht, dat het ook de bedoe ling was dat te doen. Ik zou het me niet anders kunnen voorstellen. In onze fractie bestaan tegen dit voorstel geen be zwaren. Men denkt alleen wel wat genuanceerd over de brengschuld. Ik zou er op willen aandringen het systeem toch soepel toe te passen. Ik meen te weten, dat men bij de Energiebedrijven van plan is m.b.t. deze materie een folder te verspreiden. Het lijkt mij gewenst, dat daar de betalingsmogelijkheden in worden vermeld en dat men de mensen de weg wijst naar bijv. een girorekening of wat dies meer zij. De heer Rijpma: Ik hoop, mijnheer de Voorzitter, dat U niet, net als de Wethouder straks deed, het een interruptie noemt als ik het woord neem. Ik vroeg straks gewoon het woord in tweede instantie. Ik zou nog een suggestie willen doen. Het kan, dacht ik, voorkomen, dat aan het eind van de twaalfmaande- lijkse periode blijkt, dat er in bepaalde gevallen duide lijk verkeerd is geschat en dat men tot een aanzien lijke nabetaling- verplicht is. Om in zo'n geval moeilijk heden te voorkomen, zou ik de Wethouder in over weging willen geven de Energiebedrijven te adviseren dan zo'n bedrag bijv. in 6 termijnen te verdelen zodat de heffing die het volgende jaar plaats vindt, rekening houdt met het te weinig gehevene in het voorgaande jaar. Anders verwacht ik, dat in sommige gevallen als de heffing duidelijk verkeerd geschat is cr grote moeilijkheden ontstaan wat de incasso betreft. De heer De Jong (weth.)De heer Van Haaren heeft opgemerkt, dat er voor het bedrijf wel voordelen aan wezig zijn, maar dat hij bezwaren voorziet bij de ge bruikers, met name bij de minder draagkraehtigen. Ik zou er dit van willen zeggen. Er zit in het incasso systeem, dat wij nu hebben (bank-giro, post-giro en accept-giro) de laatste jaren een duidelijke ontwikke ling. Op dit moment vinden al 75 pet. van alle beta lingen op deze wijze plaats. Ieder jaar neemt dat per centage toe met ongeveer 5 pet. Met andere woorden, de ontwikkeling wijst duidelijk in de richting van giro betalingen. Landelijk is het meteropneming- en incasso-systeem ook aan de orde. Een studiecommissie van administra teurs van grotere energiebedrijven heeft een onderzoek ingesteld naar de vraag: Kunnen wij in de toekomst op de huidige voet door blijven gaan en welke bespa ringen geeft het wanneer wij met een soepele toepas sing overschakelen op een ander systeem? De cijfers zijn vrij duidelijk. In 1963 waren de kosten per meter opneming f 16,43; in 1970 waren die kosten f23,68. De kosten zijn dus in 7 jaar sterk toegenomen. Wan neer men iets ten gunste van de minst draagkraehtigen wil doen, zal men moeten zoeken naar besparingen; de kosten moeten lager worden en ten gevolge daarvan zouden de tarieven minder snel verhoogd behoeven te worden. Wanneer de heer Van Haaren zegt, dat betaling uit sluitend per postgiro kan plaats vinden, dan is dat niet helemaal juist. Er zijn drie soorten giro-betalingen mogelijk; op het moment worden de betalingen ook al grotendeels op die wijze verricht. Mevr. Visscher wil graag inzicht in de besparingen aan geld die het nieuwe systeem oplevert. Er is in de stukken gesteld, dat de besparingen 40% bedragen. Wij kunnen met 5 a 6 meteropnemers minder toe; die 5 of 6 mensen krijgen ander werk in het kader van de voorlichting, de keuring van installaties bij verhui zing of nieuwe aansluitingen; we hebben bovendien een nieuwe schakelbordwachter nodig. Geen van deze men sen komt dus op straat te staan; zij worden allen el-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 8