n-'
Raad zal a.s. maandag een beslissing nemen over de
verwerving van deze opstallen met de schadevergoe
dingszaken die daaraan verbonden zijn. Dus dit punt
komt maandag wel aan de orde. In verband met het ont-
werp-bestemmingsplan voor het betreffende gebied
moeten deze opstallen worden afgebroken.
De heer Van der Wal heeft een beschouwing ge
houden alsof het antwoord dat wij op vraag 25 geven,
nieuw is. Dat is het natuurlijk niet. Dat wisten wij
ook wel. Het verschijnsel van vuilstorting is na
tuurlijk ook niet nieuw. Ook dat is ons bekend. Wan
neer bepaalde voorzieningen geprogrammeerd zijn, zo
als o.m. met de Oostergoweg het geval is, zal daar een
verwervingsbeleid aan vooraf moeten gaan. Daar helpt
geen lieve moederen aan. En natuurlijk ontstaan er
overgangstoestanden waar niet iedereen even gunstig
over oordeelt. Bovendien is het gedrag van de mensen
niet altijd zodanig, dat de terreinen redelijk netjes en
schoon blijven. Overigens doet zich dit verschijnsel
overal in de stad voor. De heer Van der Wal zal
daarmee dus toch wel genoegen moeten nemen.
De heer Van der Wal: Voordat de Oostergoweg kan
worden aangelegd, moet eerst nog de spoorlijn om
hoog worden gebracht, moet een brug over de Pot-
marge worden gebouwd, moeten verkeerskruispunten
worden aangelegd en weet ik wat al niet meer. (De
heer Xiekstra (weth.)Regeren is vooruit zien en
met achterom.)
Punten 27 t/m 31.
De heer Heidlnga: Ik wilde even terug komen op
wat de heer Wiersma gezegd heeft in de eerste afde-
hngsvergadering. U, mijnheer de Voorzitter, kon toen
met op zijn opmerkingen antwoorden, omdat U het
beter achtte, dat Weth. Tiekstra dat deed. Het gaat
om de zuidelijke invalsweg bij Goutum. De heer Wier
sma heeft daaraan verbonden de sterke stijging van
de verkeersintensiviteit op de Overijsselsestraatweg en
de Schrans. In de spitsuren 's morgens en 's avonds
moet een verkeersagent altijd al het verkeer regelen;
soms staan de files tot aan Werpsterhoek. In de stad
verspreidt het verkeer zich via drie wegen, maar toch
zijn de files daar ook nogal lang. Als wij het goed
zien, kan het toch zeker nog wel vijf jaar duren voor
dat wij de verkeersoplossing voor dit probleem heb
ben. Wat doen we hieraan? Is het op de een of andere
wijze mogelijk de brug die erbij moet komen, bij
voorrang te maken of zitten er helemaal geen moge
lijkheden in? Is het mogelijk de weg van Werpster-
hoek naar het kruispunt in de Drachtsterweg bij voor
rang aan te leggen, zodat het verkeer dat naar de
oostkant van de stad moet, reeds bij Werpsterhoek
kan afslaan? Wij maken ons zorgen over de ontwik
keling en wij zouden verschrikkelijk graag van het
College willen weten of de nodige aandacht wordt be
steed aan het vinden van een zodanige oplossing, dat
het huidige Oostergoplein wordt ontlast en het ver
keer zich beter kan verdelen.
Aansluitend aan mijn opmerkingen over de zuide
lijke invalsweg is het misschien goed hier te zeggen,
dat de grote ongerustheid die daarover in Goutum
heerst de Wethouder zal het ook wel zeggen -
kan worden weggenomen. Zoals de plannen nu luiden,
zal die weg niet door Goutum gaan.
De heer Tiekstra (weth.): De heer Heidinga heeft
gelijk; de tracering van de zuidelijke invalsweg is ge
wijzigd in die zin, dat die niet meer het dorp Goutum
snijdt. Op het ogenblik is een tracé in overweging, dat
buiten het dorp om gaat met een grote slag vanaf de
nieuwe brug naar de aansluiting op de bestaande weg.
Het is ook waar dit verschijnsel zien we zowel
bij het Vrijheidsplein als bij de zuidelijke invalsweg
dat de verkeersbelasting in sterke mate toeneemt.
Dat is nu eenmaal een gevolg van de functie die Leeu
warden heeft. Leeuwarden trekt veel verkeer aan. Het
gaat hier in de meeste gevallen om bestemmingsver
keer met uiteraard binnen de stad verschillende be
stemmingen. Er is veel woon-werk-verkeer, veel school-
verkeer, veel winkelend verkeer enz. enz. Dit ver
keer bestaat voor meer dan 90 pet. uit bestemmings
verkeer en dus voor minder dan 10 pet. uit doorgaand
verkeer. Nu geloof ik, dat wij, voor wat betreft de
huidige zuidelijke invalsweg, ook kunnen rekenen op
een zekere ontlasting als gevolg van de openstelling
van de weg naar Drachten. Ik zeg welbewust „een
zekere ontlasting", omdat uiteraard in de huidige si
tuatie voor het verkeer vanaf Drachten ook de Gro
ningerstraatweg een vrij belangrijke functie heeft.
Er bestaat op het ogenblik in het bijzonder bij de
Provincie een vrij sterke aandrang nu zo snel moge
lijk te komen tot de aanleg van de verbinding tussen
de Drachtsterweg en Werpsterhoek om op deze wijze
te kunnen bereiken, dat een deel van het verkeer dat
zich aanbiedt via de Overijsselsestraatweg, via het
Drachtsterplein vlotter Leeuwarden binnen kan ko
men dan uitsluitend via de tegenwoordige brug over
het Van Harinxmakanaal mogelijk is.
Wij zijn nu zover, dat wij het plan HuizumOoster-
go in bespreking hebben in de Commissie Ruimtelijke
Ordening. In dat plan zijn de punten wel vastgelegd,
maar dat betekent natuurlijk niet, dat zo maar vast
staat, dat binnen vijf jaar die nieuwe brug zal zijn
gemaakt, laat staan die aansluiting zal zijn gemaakt
op de wijze die ik zoéven noemde. Dit zijn natuurlijk
kapitale werken; kapitale kapitaalswerken, zou ik
moeten zeggen. Die zijn binnen vijf jaar niet te rea
liseren; dat weet de heer Heidinga ook wel.
Ik zou er nog aan willen toevoegen U, mijnheer
de Voorzitter, hebt dat ook al gezegd in de eerste af
delingsvergadering dat de aanleg van de buiten-
oosttangent in dit gebied ook nog een grote rol kan
spelen. Het verkeer ontwikkelt zich bijzonder snel. Op
zichzelf is dat een gunstige ontwikkeling wat betreft
de plaats die Leeuwarden inneemt in het totale voor
zieningenpatroon van Friesland, maar anderzijds plaatst
dit verkeer ons wat betreft het treffen van voorzie
ningen toch wel voor een bijzonder zware opdracht,
ik zou willen zeggen voor een miljoenen verslindende
opdracht die op een begroting drukt die betrekking
heeft op een teruglopend bevolkingscijfer. Daarmee
heb ik, dacht ik, het hele verhaal rond gemaakt.
Volgno. 168.
De heer Rijpma: Iets over vraag 1 (bouwvergun
ningen voor grote projecten in de binnenstad). Wat
er onderaan pag. 16 staat, is natuurlijk een heel ma
ger resultaat van het gesprek, dat bij de vorige be
grotingszitting is gevoerd. Er was bij verschillende
fracties bezorgdheid over bouwprojecten in de bin
nenstad. Uiteraard is het zo, dat het College van B.
en W. de bevoegde instantie is om bouwvergunningen
te verlenen. Alleen, ik dacht, dat het toch mogelijk
moest zijn in een vroeger stadium dan nadat de bouw
vergunning is afgegeven, met de Commissie Ruimte
lijke Ordening een aantal aspecten van een bouwaan-
vraag te bezien.
De heer Van Haaren: Ik wil mij bijzonder graag
aansluiten bij hetgeen de heer Rijpma heeft gezegd.
Wij hebben ook steeds gepleit voor vroegtijdige be
spreking en U heeft ons indertijd laten weten, dat dat
niet kon. De enige mogelijkheid om toch een of ander
advies of overleg te bewerkstelligen t.a.v. dit soort
aangelegenheden, zou een commissie van advies en
bijstand zijn. U zegt in het antwoord op vraag 3, dat
de mogelijkheid bestaat, dat de Gemeenteraad een der
gelijke commissie instelt. U zegt ook, dat U daaraan
geen behoefte hebt. Mijn fractie heeft daar bepaald
wel behoefte aan. Als het niet mogelijk is de Com
missie Ruimtelijke Ordening hierbij te betrekken en
daarmee overleg te plegen over dit soort zaken
dat kan helemaal Uw bevoegdheden intact laten
dan zijn wij er bepaald voorstander van, dat er wel
een commissie van advies en bijstand komt.
De heer Tiekstra (weth.)Ik moet voor wat mijn
beantwoording betreft volstrekt refereren aan het re
sultaat van het gevoerde overleg met enkele leden van
de Raad. Ik dacht ook, dat het resultaat niet omvang
rijk is; het is vrij mager, dat valt niet te ontkennen.
Maar ik geloof, dat wij de verantwoordelijkheden van
het College goed moeten onderkennen; het College
oefent een stuk zelfbestuur U mag ook zeggen
medebewind uit. Voor de uitoefening daarvan is
liet College wel verantwoording schuldig aan de Raad,
maar anderzijds is het volledig bevoegd op eigen ver
antwoordelijkheid de beslissingen te nemen.
Ben ander ding is maar dan kom ik op algemeen
terrein dat, zo B. en W. de behoefte zouden hebben
aan een commissie van advies en bijstand, zij deze be
hoefte aan de Raad kunnen mededelen, maar ik moet
er nadrukkelijk bij zeggen, dat m.b.t. deze materie die
behoefte tot op heden niet in het College aanwezig
geweest is. Ik wil er nog aan toevoegen maar mis
schien kan de Voorzitter dat beter beantwoorden dan
ik dat alleen op deze wijze een commissie van
advies en bijstand tot stand kan komen.
Hiermee volsta ik wat betreft dit onderwerp.
De Voorzitter: Ik heb er niet zoveel aan toe te
voegen. Ik moet U alleen zeggen, dat het natuurlijk
Uw goed recht is dit onderwerp opnieuw aan de orde
te stellen, maar dat wij er één keer over moeten op
houden. Begin dit jaar heeft de Raad een motie aan
genomen en nadat we uitvoerig alle facetten hadden
besproken, heeft de Raad ons met klem gevraagd
overleg te plegen met een aantal door de Raad aan
gewezen raadsleden wij hadden duidelijk vernomen
hoe de Raad over dit probleem dacht en de con
clusies van dat overleg kenbaar te maken aan de Raad.
Daaraan hebben wij volledig voldaan. En nu kunnen
we het nog wel eens over doen, maar ik kan U de ver
zekering geven, dat het is geen onwil van ons
daar geen ander standpunt uit kan komen.
Nog één opmerking over de commissie van advies en
bijstand. Als het een zinvolle zaak zou zijn, zouden
wij de instelling van een dergelijke commissie natuur
lijk willen overwegen; dat mag U alleen al blijken uit
het grote aantal commissies dat wij hebben. Maai1 er
is op dit terrein al een commissie. Wij hebben de Wel
standscommissie en het heeft geen enkele zin er een
tweede commissie aan toe te voegen die hetzelfde werk
doet. Als die commissie er niet was in die sfeer is
ook de kwestie met de raadsleden en in B. en W. be
sproken dan zouden wij het wellicht zinvol vinden
een commissie van advies en bijstand voor de betref
fende problematiek in te stellen. In wezen fungeert de
Welstandscommissie al als zodanig. (De heer Van Haa
ren: Is het inderdaad juist, dat alleen B. en W. een
dergelijke commissie in het leven kunnen r oepen Kan
de Raad daartoe geen voorstel doen Nee, U kunt
alleen op voorstel van B. en W. een beslissing daartoe
nemen. Het is jammer voor U, maar zo is het.
Hoofdstuk VI, Openbare Werken.
Volgnos. 194/198.
Punten 1 t jm 3.
De heer Tiekstra (weth.): Ik wil graag een opmer
king vooraf maken. Hier is op een merkwaardige wijze
do vraag met betrekking tot de rapporten van het
onderzoekcentrum voor vervoersplannen (vraag 1) ge
ïntroduceerd. Ik dacht, dat dat een zaak was die in
het bijzonder betrekking heeft op de stadsautobus
dienst. Deze vraag behoort m.i. thuis bij een andere
afdeling.
De Voorzitter: Laten we afspreken, dat, als er op
merkingen zijn over vraag 1, die gemaakt worden in
de vierde afdelingsvergadering.
De heer Rijpma: In het antwoord op vraag 2 (ver-
keers- en vervoersplan) staat: „Het ligt in de bedoe
ling van het Ingenieursbureau voor Verkeerskunde"
enz. enz. Dat is een zeer algemene zin. Kunt U iets
naders zeggen over het tijdstip waarop de voorlopige
conclusies aan ons medegedeeld zullen worden
Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Ik wilde even in
gaan op vraag 3; die gaat over de Prins Hendrik
straat. In het antwoord staat: „Bij ons zijn van par
ticuliere zijde voorstellen ingediend tot nieuwbouw aan
de Prins Hendrikstraat. Daarbij gaan wij uit van het
tot dusver mede door de Raad gevoerde beleid,
dat verbreding gewenst is." Nu hebben we er net over
gesproken, dat waarschijnlijk voor de zomervakantie
het plan voor de binnenstad weer aan de orde komt en
dat er dan bepaalde dingen zullen worden vastgelegd.
Moeten we nu eigenlijk niet zeggen, dat de beslissing
over de verbreding van de Prins Hendrikstraat is op
geschort? Kunnen we in het komende halfjaar nog
voor het feit komen te staan, dat er iets gebeurt in
die Prins Hendrikstraat en dat er dan geen rekening
wordt gehouden met wat nu de zienswijze is?
De heer Tiekstra (weth.): Wat de vraag van de
heer Rijpma betreft, ik kan hem antwoorden, dat naar
verwachting dit rapport tegemoet kan worden gezien
in de eerste maanden van 1973. Ik zeg het een beetje
voorzichtig, omdat men het natuurlijk nooit exact kan
zeggen voordat precies bekend is wanneer de zaken
van de pers rollen. Bij mijn weten ligt het rapport
schrijfklaar; de cijfertjes moeten nog verder worden
geperfectioneerd. Dan moet het worden gedrukt en
ingebonden en daarna moet het nog even worden be
sproken enz. enz. De tijd glijdt ons natuurlijk allemaal
als zand door de vingers en dat betekent, dat er gauw
een paar maanden om zijn. Ik zeg echter met enig ver
trouwen, dat ik het rapport in de eerste maanden van
1973 verwacht omdat ik kortgeleden de betreffende
adjunct-directeur van dit bureau er naar gevraagd heb.
Wat de vraag van mevr. Brandenburg betreft, meen
ik, dat ook het door deze Raad tot op heden gevoerde
verwervingsbeleid zeer duidelijk gebaseerd is op het
verbreden van de Prins Hendrikstraat. Het is uiter
aard een volstrekt legitiem standpunt, zolang er nog
geen andere uitspraak is gedaan, dat wij met dat pro
ces doorgaan. Ik kom dan ook in de richting van de
opmerkingen die de heer Heidinga maakte, n.l. dat
beslissingen ad hoe op een bepaald ogenblik wel eens
onvermijdelijk kunnen zijn mede doordat daar vrij
grote belangen van derden mee gemoeid kunnen zijn.
Dat betekent dus, dat op een gegeven moment inder
daad al, vooruit lopende op eventuele inzichten die in
de Raad zouden kunnen bestaan en op basis van het
tot op heden gevoerde beleid, zo'n ad hoc-beslissing
genomen zou kunnen worden. Maar ik kan mevr.
Brandenburg stellig verzekeren, dat wij niet zo'n ad
hoc-beslissing zullen nemen dan nadat wij tijdig met
de Commissie Ruimtelijke Ordening overleg hebben ge
pleegd voor wat betreft dit onderwerp. Ik heb dan in
het bijzonder het oog op het gebied van de Prins Hen
drikstraat en naaste omgeving. Maar het leven staat
niet stil tot het moment waarop de Raad heeft gespro
ken. Die veronderstelling heeft niet voldoende grondhet
leven gaat door. (Stem: Er kan dus niets gebeuren
zonder dat de Raad het weet?) (De Voorzitter: Aan
kopen komen altijd in de Raad.)
Punten 4 en 5.
De heer Hiemstra: Even iets over vraag 5 (verho
ging deel van spoorlijn naar Groningen). Wij hebben
vorige week kennis kunnen nemen van de plannen met
betrekking tot de verhoging van de spoorlijn naar
Groningen en naar aanleiding van die situatie heb
ik nog wel een paar vragen.
In de eerste plaats hebben wij kunnen merken, dat
er nogal wat tegenstand van de bewoners in de om
geving van die spoorlijn te verwachten is en mijn
vraag is hoe U denkt, als dit geconcretiseerd wordt, de
tegenstand in het plan te honoreren.
Een tweede punt is, dat gebleken is, dat bij de aan
loop van de ophoging een deel van een ter plaatse ge
vestigde industrie nodig zal zijn voor het dijklichaam,
dat zal moeten worden aangelegd. Dat houdt in, dat
bij die industrie een aantal bedrijfsgebouwen moet
verdwijnen en ik kan mij voorstellen, dat daar
een regeling voor te treffen is, ware het niet, dat het
enige onbebouwde terrein waarover die industrie be
schikt, toevallig nodig is voor de aanleg van de Oos
tergoweg. (De Voorzitter: Dat is nu niet aan de
orde.) Akkoord, maar dat heeft wel tot gevolg,
dat er wel eens problemen zouden kunnen rijzen bij
de aanleg van dat traject. Ik vraag mij dus af, of een
en ander niet tot gevolg kan hebben, dat er van de
zijde van die industrie nogal grote bezwaren kunnen
worden verwacht, zodanig, dat er een vrij lange pro
cedure uit zou kunnen voortkomen met betrekking
tot een eventuele overname van het benodigde stuk