2
De Voorzitter: Ik wil U voorstellen om in het ver
slag van de vergadering van 28 augustus 1972 een wij
ziging aan te brengen. Op pag. 4, 28e regel (linker
kolom), staat een door mij geplaatste interruptie. Ik
stel voor de interruptie te wijzigen in: „Het eerder
genomen raadsbesluit blijft gehandhaafd." Gaat U ak
koord met deze wijziging?
De Raad gaat hiermee akkoord.
De notulen van de raadsvergadering van 28 augus
tus 1972 worden, met inachtneming van de aan te
brengen wijziging vastgesteld.
Punt 2.
De heer P. P. de Jong (secr.): Mevr. Dijkstra heeft
laten weten, dat zij verhinderd is deze vergadering bij
te wonen; de heer Van der Wal zal iets later komen.
Rondgezonden mededelingen.
Sub A t.e.m. D.
De berichten worden voor kennisgeving aangenomen.
Sub E.
De brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub F.
De verzoeken worden in handen van B. en W. ge
steld om preadvies.
Sub G.
De ontwerp-lijst wordt voor kennisgeving aangeno
men.
Sub H.
Het beroepschrift wordt in handen gesteld van de
Commissie van Advies inzake beroepschriften ingevol
ge de Bouwverordening om preadvies.
Sub I.
De brief wordt in handen van B. en W. gesteld ter
afdoening.
Sub J.
De brief wordt in handen van B. en W. gesteld om
preadvies.
Sub K.
De brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub L.
De heer Heidinga: In de adventstijd voor Kerstfeest
1972 worden wij geconfronteerd met een voorgenomen
opvoering van een musical, genaamd ,,Godspell". Ad
vent betekent verwachting. Dan zingt de gemeente van
Christus: „Hoe zal ik U ontvangen, hoe wilt Gij zijn
ontmoet. O 's werelds hoogst verlangen, des sterv'lings
zaligst goed." En ook: „Vervul, o Heiland, het verlan
gen, waarmee mijn hart Uw komst verbeidt. Ik wil in
ootmoed U ontvangen, mijn ziel en zinnen zijn bereid.''
Duizenden van de mensen die Jezus Christus liefheb
ben en Hem erkennen als Gods Zoon en als de Heer
der wereld, maken zich weer gereed om het Kerstfeest
te vieren, het feest waarop wij er in het bijzonder bij
stil staan, dat God de Schepper van hemel en aarde
ons mensen, ons zondaren zo lief heeft, dat Hij zelfs
Zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar Hem voor
ons allen heeft overgegeven om ons mensen te redden
uit zonde en uit ellende. Hij, onze Here Jezus Christus,
heeft tijdens Zijn leven op aarde geen zonde gekend.
Hij heeft zonde gehad noch gedaan. Hij is heilig en
onbesmet. Zo is ook Zijn leven op aarde, Zijn verschij
ning ontzaglijk indrukwekkend geweest. In Mattheüs 7
lezen wij, dat de scharen versteld stonden over Zijn leer.
En dat was niet alleen toen zo, dat is nu nog zo, 2000
jaar later. Het gebed, dat Jezus Zijn discipelen leerde
„Het Onze Vader" wordt in onze tijd elke dag duizen
den malen gebeden. Door de mensen die Hem liefhebben,
wordt ook in deze tijd gepoogd Hem na te volgen, Zijn
wil te volbrengen, Zijn lessen in praktijk te brengen,
want Hij heeft woorden van eeuwig leven gesproken.
Hij heeft gezegd en zegt nu tot ons: „Komt allen tot
mij die vermoeid en belast zijt, en ik zal U rust geven.
Neemt mijn juk op U en leert van mij, want ik ben
zachtmoedig en nederig van hart en gij zult rust vin
den voor Uw zielen, want mijn juk is zacht en mijn
last is licht." Zo heeft Jezus, onze Heer, op aarde ge
leefd, bij Wiens komst de engelen uit de hemel kwamen
en ten aanhore van de herders die in de velden van
Bethlehem de nachtwacht hielden over hun kudde, zon
gen: Ere zij God in den hoge. En: Vrede op aarde, bij
mensen des welbehagens. Deze zelfde Jezus bij wiens
geboorte de engelen zongen, is gestorven aan het kruis.
Bij Zijn dood getuigde de Romeinse hoofdman die ter
bewaking met soldaten op Golgotha aanwezig was:
„Waarlijk, dit was Gods Zoon." Zo had het lijden en
sterven van Christus deze man aangegrepen. Johann
Sebastian Bach heeft dit getuigenis van de Romeinse
hoofdman in de Mattheüs Passion op muziek gezet. U
hebt het misschien wel eens gehoord: „Wahrlich, Dieser
ist Gottes Sohn gewesen." Het is een van de meest
aangrijpende koren uit de Mattheüs Passion.
Waarom ik dit alles voor Uw gevoel misschien
nogal uitvoerig naar voren breng? Omdat dit de
verklaring is voor het feit, dat de aangekondigde op
voering van de musical „Godspell" zoveel reacties op
roept en zoveel beroering teweeg brengt. Als in deze
musical Jezus Christus, Gods eigen Zoon, wordt uitge
beeld, ten tonele gevoerd als een beschilderde clown,
die moppen en grollen debiteert, dan heeft dit ten ge
volge, dat de mensen die Jezus liefhebben en weten,
dat Hij Gods Zoon is, en dat in en door Hem wij weer
aangenomen zijn tot Gods kinderen, zich bezeerd gevoe
len en zich gekrenkt weten in hun diepste overtuiging.
En nu is dit waarschijnlijk nog niet het ergste. Het is
wel erg, dat deze mensen zo in hun diepste gevoelens
worden gekrenkt, maar het is erger, dac door deze ma
nier van uitbeelden God gelasterd wordt. Gods eigen
Zoon zo voor te stellen, zo oneerbiedig neer te halen in
een vulgaire sfeer, is naar mijn mening ontoelaatbaar
en het zal m.i. zeker tot een verbod van deze musical
moeten leiden. Dat is het eerste, dat is het voornaamste.
En toch acht ik ook het tweede belangrijk, n.l. dat een
deel van de bevolking zich door deze benadering be
zeerd en gekwetst gevoelt. Ook dit lijkt mij reeds vol
doende reden om tot verbieden van deze musical over
te gaan.
En dan ten slotte: Waarom moet deze musical worden
opgevoerd? Ik zou dan een vergelijking willen trekken
met de Mattheüs Passion van Johann Sebastian Bach.
Bach heeft het lijden en sterven van onze Here Jezus
Christus op muziek gezet. Hij heeft woordelijk de tekst
van het Evangelie gevolgd en hieraan toegevoegd be
schouwende koralen, recitatieven en aria's. Toen Bach
dit werk componeerde, heeft hij het hier zo moeilijk
mee gehad, dat hij soms badende in tranen op zijn
knieën viel en uitriep: „O God, dat Gij ons zo liefhebt.
dat Gij dit alles voor ons over hebt om ons te redden uit
zonde en uit ellende." Zo is dit werk geworden tot een
gelovig hoogtepunt, tot een kunstwerk dat zijn gelijke
niet heeft en dat tot op heden niet nalaat een ontzag
lijke indruk te maken op ieder die het hoort uitvoeren.
Zo heeft Bach de talenten die hij van God meegekregen
had, gebruikt om Gods ere te bevorderen.
En nu deze musical. Waarom is deze gemaakt? Waar
om wordt ze opgevoerd? Ik kan het niet anders zien,
dan alleen omdat het mogelijk is hierdoor wat te ver
dienen. Hier wordt het leven van Gods Zoon en Zijn
lijden, Zijn lijden voor ons, gebruikt en in een vulgaire
vorm naar voren gebracht om er wat aan te verdienen,
om het zo naar voren te brengen, dat men er in het
Fries gezegd „om gnize kin". Ook van dit standpunt
uit gezien, ben ik van mening, dat dit volkomen on
aanvaardbaar is en dus moet worden verboden.
Er zijn ook leden van mijn fractie die het wel eens
zijn met wat ik tot nu toe heb gezegd, die er niet aan
zouden denken deze uitvoering te bezoeken, maar die
toch niet zo ver willen gaan om te zeggen: Deze uit
voering moet worden verboden. Bedoelde fractieleden
gaan uit van de stelling, dat verbieden van dit soort
dingen tot niets leidt of mogelijk alleen maar tot reac
ties van anderen die zich dan misschien in hun vrij
heid beknot gevoelen. Deze fractieleden appelleren daar
bij meer aan het woord van Christus: „Niet door kracht,
noch door geweld, maar door mijn geest zal het ge
3
schieden." Ik wil duidelijk stellen, dat ik voor de me
ning van deze fractieleden zeer wel begrip kan op
brengen, dat ik hen als Christen niets maar dan ook
niets minder acht, doch dat ik hun mening niet kan
volgen.
De heer Van Haaren: De beslissing al dan niet toe
stemming te verlenen voor de opvoering van de rock-
musical „Godspell" behoort tot de bevoegdheden van
de Burgemeester; daar valt helaas niet aan te tornen.
Toch is het wel wenselijk, dat ten aanzien van derge
lijke beslissingen de zienswijze van de Raad wordt ver
nomen. Uit publikaties in de Leeuwarder Courant meen
ik op te mogen maken, dat de heer Brandsma zelf
hoopt, dat de raadsleden zich over dit onderwerp zullen
laten horen. Nu, dat kan. Onze mening is kort en dui
delijk. Laat U niet verleiden tot censuur op toneelvoor
stellingen en laat „Godspell" in Leeuwarden opvoeren,
zodat de mensen in onze stad en uit de provincie met
eigen ogen en oren kunnen ervaren of zij al dan niet
gelukkig zijn met deze musical. Onze burgers zijn men
sen die heus zelf wel kunnen uitmaken hoe de waarde
van de inhoud van dit stuk moet worden beoordeeld.
Door de opvoering wordt de openbare orde niet in ge
vaar gebracht en zijn er net zo min ernstige wanorde
lijkheden te vrezen als bij een „pow wow"-concert of
iets dergelijks. U hoeft geen groepen uit de bevolking
die en dat is hun goed recht tegen deze opvoering
bezwaar hebben, in bescherming te nemen met een
verbod. Wie het stuk niet wil zien, kan toch rustig
thuis blijven. Ik begrijp ook niet waarom overtuigde
protestanten die zelf in het verleden hebben geleden
onder een ware ketterjacht omdat zij anders dachten,
nu een miniatuur ketterjacht willen organiseren omdat
zij, in de meeste gevallen zonder dat zij het stuk zelf
hebben gezien, bang zijn voor een andere benadering
van de Christusfiguur die toch als mens onder de men
sen heeft geleefd, Christus, waarvan wel eens is ge
zegd: „Niets menselijks is Hem vreemd." Hoe andere
visies op de figuur van Christus nu echter juist het
spreken en denken over de Zoon des mensen kunnen
bevorderen, is indertijd toch wel bewezen met de tele
visie-uitzending van „The Son of Man". Laat „Godspell"
maar rustig naar Leeuwarden komen. Het is goed, dat
wij hier ook eens omstreden uitvoeringen krijgen. Daar
hebben wij meer aan, dan aan allerlei nietszeggende
blijspelen. En laat een eventuele meerderheid van het
Convent van Kerken die afwijzend zou adviseren, dan
liever in een andere zaal van de Harmonie gaan zitten
om te trachten na afloop van de voorstelling een ge
sprek aan te gaan met de bezoekers van „Godspell".
Zo'n gesprek over de verschillen in voorstelling en be
nadering van de Christusfiguur zou heel wat zinvoller
zijn dan een dom verbod waardoor een groep mensen
die wel naar „Godspell" toe wil, zal worden getroffen.
Ten slotte acht ik een dergelijk verbod in onze samen
leving, waar wij gelukkig zeer verschillend over de
dingen kunnen en mogen denken, niet alleen dom maar
ook volstrekt ondemocratisch. Het is de politiek van
achter het ijzeren gordijn om dingen te verbieden die
afwijken van het officiële dogma. We zijn nu net bezig
verder te democratiseren, bijv. met de bioscoop-eensuur
en mogen de klok niet terug zetten om, desnoods een
minderheid, te laten zien en te laten horen wat die
groep uit onze bevolking wil zien en wil horen.
De heer De Leeuw: Ik mag spreken mede namens
mevr. Visser en de heer Sterk. Wanneer wij onze ziens
wijze geven, doen we dat met grote aarzeling, omdat
die wijze van opvatting voor sommigen onder ons als
onjuist en misschien zelfs als ergerlijk wordt ervaren
en wij zijn daar bepaald niet op uit. Wij kunnen niet
anders zeggen dan dat voor ons en blijkens gesprek
ken in de afgelopen dagen voor velen met ons de
essentie van onze geloofsopvatting is, dat het leven en
werken van Christus indringend vérgaande tolerantie
ten opzichte van de ander, begrip ten opzichte van de
ander en vrijheid voor de ander betekent. Wij menen,
dat van ons vanuit die geloofsovertuiging moet worden
verwacht, dat wij ons in die geest ten opzichte van de
ander opstellen, zonder dwingen en met pogen tot begrij
pen van dingen die niet de onze zijn, tot leren verstaan
van hoe de ander zijn vrijheid beleeft, zich zijn Gods
beeld vormt, zijn uiting daaraan geeft, zijn leven inricht.
Ons woord is waardeloos als ons voorbeeld niet vol
komen is. „Godspell" is een theaterstuk waarin met
de middelen van het theater de figuur van Christus in
een episode uit het Evangelie wordt nagespeeld in een
geest en een sfeer die en dat geven we toe duide
lijk anders is dan onze traditionele opvatting, maar
en dat blijkt op een voor heel veel, vooral jonge,
mensen, kennelijk aanspreekbare manier. Opzettelijke
belastering of opzettelijke ontering kan niet worden
aangetoond, misschien wel als zodanig door sommigen
ervaren, maar dat geldt voor bijna alle opvattingen in
onze samenleving. Tegenover degenen die zich gekwetst
voelen wanneer wel opvoering plaats vindt, staan an
deren die zich geraakt en in hun vrijheid aangetast zou
den voelen als er een verbod zou worden uitgevaardigd.
En niemand is verplicht om de musical te gaan zien.
Op grond van deze overwegingen zullen we ons niet
uitspreken voor een verbod.
De heer Hiemstra: Met de gedachte op de achter
grond, dat praten slechts een middel is om iets te zeg
gen en beter geen doel op zich kan worden, heb ik nor
maal gesproken zelden de behoefte om commentaar te
leveren op voorstellen van Uw kant welke geen weer
standen bij onze club oproepen of waarmee wij het vol
ledig eens zijn. Alleen als het buiten het normale treedt,
kan zich een situatie voordoen waarbij Uw juiste voor
stellen een bijzondere steun of zelfs een accent van
waardering moeten krijgen. En dat is, geloof ik, van
avond het geval, mijnheer de Voorzitter, aangezien van
U in feite een Godsoordeel wordt gevraagd over een
Godspell. Dat is n.l., dacht ik, de enige conclusie die
getrokken kan worden bij het lezen van de brieven van
de S.G.P. en het G.P.V. welke worden bedoeld bij punt
L van de mededelingen, en ook van de brief, gedateerd
5 december 1972, welke U van de Gereformeerde Ker-
keraad te Leeuwarden hebt ontvangen en waarvan de
raadsleden een afschrift ontvingen. Het komt op mij
af als polarisatie van de eerste orde uit een hoek waarin
men zegt die te schuwen. Het mag bekend worden ver
ondersteld, dat mijn politieke groepering die niet schuwt
en als zodanig kan ik alleen maar blij zijn, dat de be
treffende brieven 'zijn geschreven omdat de duidelijkheid
ermee gediend is en het niet iedere dag voorkomt, dat
een geloofsbelijdenis van een stadsbestuur wordt ge
vraagd.
Nu de brieven afzonderlijk. Met die van de S.G.P.
zou je het snelst klaar zijn als niet het extremisme je
rillingen bezorgde. Immers men verzoekt U, mijnheer
de Voorzitter, om een verbod en ik citeer letterlijk:
„omdat deze gruwelijke laster en spot roept om een
rechtvaardige vergelding." Eén stap verder, dacht ik,
en we jagen en dat meen ik in alle ernst in Gods
naam weer ketters en heksen naar de brandstapel. Het
is griezelig te bedenken, dat de Paisley's ook onder ons
zijn en vloek en verdoemenis uitspreken over medemen
sen die God anders benaderen dan zij per traditie ge
wend zijn. Hier heeft een mens geen oordeel te vellen
en ik kan mij voorstellen, dat een van de lezers van
deze brief het ook niet meer wist en in de kantlijn
schreef: „Laat God dan maar wraak nemen." De brief
van het G.P.V. komt anders over en legt de nadruk op
de taak van de overheid als Gods dienaresse, wat ook
de Raad van de Gereformeerde Kerk doet, een taak,
zoals men schrijft, die ons ten goede moet komen. Wel,
mijnheer de Voorzitter, ik ben ervan overtuigd, dat U
zich hiervan bewust is en er naar handelt. Men haalt
verder een aantal teksten uit de Bijbel aan om U en
ons van de noodzaak van een verbod te overtuigen,
alle handelend over oordeel en gericht. Ik heb altijd
gemeend, dat Christus de liefde centraal stelt en dan
citeer ik ook maar enkele teksten waarin uitspraken
van Hem zijn vastgelegd: „God is geen God der wrake,
maar een God der liefde." En: „De mens ziet aan wat
voor ogen is, maar God ziet het hart aan." En elders
staat: „Oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld worde."
Ik begin mij bijna een evangelist te voelen, maar ik ga
er vanuit, dat de bezwaren vanuit een diepste over
tuiging geuit zijn en vind, dat ze ook alleen maar van
uit een diepste overtuiging weerlegd kunnen worden
met dezelfde achtergrond, n.l. de Bijbel en vooral vrij
heid van godsdienst. Ik wil het graag met de bezwaar
den eens zijn, dat we als Gods dienaren en dienaressen
een taak hebben de medemens ten goede, maar dan ook