4. in 1972 in „Uw Leeuwarden" een gecomprimeerde be groting gepubliceerd. We hebben dat nu niet gedaan. Misschien hadden we het wel kunnen doen in het laat ste nummer van dit blad. U weet, dat de toekomst van „Uw Leeuwarden" nog onzeker is. Het is de vraag of de uitgave wordt voortgezet; de zaak is nog in dis cussie. Wij kunnen in ieder geval in overweging ne men of wij het volgend jaar opnieuw tot publikatie van de cijfers zullen overgaan; in het verleden hebben wij het ook wel gedaan. We hadden nu twee begrotin gen vlak achter elkaar. Alle werk moest in korte tijd worden gedaan. Wij zullen de suggestie van de heer Knol in overweging nemen. De heer Knol heeft nog even ter sprake gebracht, dat de stijging van de onderwijskosten niet op het lijstje van structureel verstorende factoren voor komt. Zoals hij weet, worden kosten in de sector Onderwijs niet erkend in de artikel 12-procedure. Wij konden die dus niet als een structureel verstorende factor aan merken. Het verdere betoog van de heer Knol bevatte naar mijn idee geen vragen aan mijn adres; het was meer een weergeven van zijn mening. Ik heb met interesse kennis genomen van de vergelijkingscijfers die hij ons heeft gegeven m.b.t. Groningen. Ik dacht, dat het van belang was daar kennis van te nemen wij kunnen die cijfers eens op ons laten inwerken. De heer Knol heeft zijn betoog beëindigd met zijn bezorgdheid voor de financiële toestand uit te spreken en een motie aan te kondigen. Die motie plaatst hij in het kader van de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten. In die motie wordt zijn vrees omtrent de hele gang van zaken tot uitdrukking gebracht. Over het zenden van een brief heb ik al gesproken toen ik de heer Vellenga beantwoordde. Ik heb toen al gezegd, dat dat wat ons betreft wel akkoord is. Ik vraag mij af of daartoe nog een motie moet worden ingediend. De inhoud daarvan hoeft, dacht ik, niet zo veel weer standen op te roepen. Wij zijn het er allemaal wel over eens, dat de betreffende procedure moeilijkhe den veroorzaakt. Maar ik vind, dat de Raad dan maar een uitspraak over deze motie moet doen; dat zal ook de bedoeling zijn van de indieners. (De heer Vellenga: Nu gaat de motie niet over de procedure; dat is even het moeilijke punt. De motie toont de discrepantie aan tussen de taakstelling die Leuwarden op de ene ma nier krijgt en de beperking van de uitgaven aan de andere kant als gevolg van de Financiële verhoudings wet en de toepassing daarvan. En dat wilden de heer Knol c.s. via die motie nog eens onder de aan dacht van het Parlement brengen; meer gemeenten doen dat. Het zijn dus wel twee zaken die ergens ver band met elkaar houden.) Inderdaad. Ik heb de motie niet bij de hand, maar U hebt gelijk. Het lijkt mij het beste, dat, omdat dit ook een politieke uitspraak be treft, de Raad in dezen een uitspraak doet. U hebt in de algemene beschouwingen wel kunnen horen hoe deze zaak in de Raad ligt. De een benadert dit pro bleem misschien een beetje anders dan de ander. Ik wacht de beslissing van de Raad met belangstelling af. De heer Visser heeft een aantal opmerkingen ge maakt die eigenlijk het karakter droegen van een mo tivering van het standpunt van de C.C.P.-fractie m.b.t. deze begroting. Ik dacht niet, dat die zo zeer uitge mond waren in het stellen van vragen. Wel heeft de heer Visser erop aangedrongen, dat de cijfers m.b.t. de toerekening van de Dienst Openbare Werken inzake gebouwen enz. nog eens worden getoetst aan die van het bedrijfsleven. Die cijfers zijn, dacht ik, wel eens nagegaan. Ik heb hier de tariefberekeningen liggen. Het komt mij voor, dat de tariefberekeningen en de uurlonen die daarbij gehanteerd worden, toch echt niet zo ver uit de pas lopen. Ik zal niet zeggen, dat, als je de cijfers gaat vergelijken met die van het particuliere bedrijf, je niet tot de conclusie kunt komen, dat het goedkoper kan. Dat zal zeker hier en daar wel het geval kunnen zijn. Misschien kan deze zaak nog eens in de Commissie Openbare Werken worden besproken, als daar tenminste behoefte aan is. Het is dan wel zaak, dat, wat men precies wil weten, duidelijker ge formuleerd wordt. We kunnen dit wel eens bekijken. Deze vragen doen zich voor t.a.v. alle diensten. Bij de Dienst voor Reiniging en Brandweer is een onderzoek ingesteld. De cijfers die er uit rolden, werden bepaald door de besluiten die wij gezamenlijk t.a.v. deze dienst hadden genomen. Een overheidsdienst heeft vaak een ander karakter dan een particulier bedrijf. Wij hebben niet de indruk, dat de tarieven, de uurlonen bij Openbare Werken zo uit de pas lopen, dat ze, vergeleken bij het bedrijfsleven, nergens naar lijken. Dat is bepaald niet het geval. Ik geloof, dat ik hiermee alle vragen wel heb be antwoord. De heer Tiekstra (weth.): Er zijn door de ver schillende sprekers een aantal opmerkingen gemaakt met betrekking tot het structuurplan voor de gehele gemeente en het binnenstadsplan, zaken waarover de Raad nog beslissingen moet nemen. Deze opmerkingen roepen gemakkelijk het gevaar op van een premature discussie. De betreffende leden van de Raad zullen het mij niet euvel duiden wanneer ik maar kort of helemaal niet op hun opmerkingen ter zake inga, om dat wij elkaar in de loop van het jaar 1973 speciaal m.b.t. deze problematiek nog ontmoeten. De heer Vel lenga heeft terecht opgemerkt, dat 1973 in verband met de beslissingen die de Raad moet nemen met be trekking tot het structuurplan voor de hele gemeente en het binnenstadsplan een zeer belangrijk jaar zou kunnen worden, als wij inderdaad in staat zijn de besluitvorming zo snel te doen verlopen. De heer Vellenga heeft ook een opmerking gemaakt over het verkeers- en vervoersonderzoek. Wij hebben in 1967 of in 1968 een krediet van plm. 4y2 ton be schikbaar gesteld voor dit onderzoek, in de weten schap, dat het onderzoek een aantal jaren zou vergen; dat aantal jaren was destijds geprogrammeerd op 4 of 5 jaar, als ik mij niet vergis. Op het ogenblik is het zo ver, dat alle gegevens van de enquêtes die gehouden zijn in 1971, en de» tellingen die gedaan zijn in het voor jaar van 1972, in de computer zitten en verwerkt wor den. Dat zal uiteraard straks een neerslag moeten vin den in een rapportering t.a.v. een totaal verkeers- en vervoersplan. Dat is geen eenvoudige opgave, het is een omvangrijke opgave. Ik geloof, dat we te dien aan zien eigenlijk moeten zeggen, dat ik hoop nog een tussentijdse rapportering te krijgen de eindrappor- tering ons de laatste informatie m.b.t. deze problema tiek moet geven. Wij hebben dat zal de heer Vellen ga zich ook herinneren voor dit onderzoek een uiteraard te geringe bijdrage ontvangen van het Departement van Verkeer en Waterstaat; ik meen uit het hoofd gezegd dat die bijdrage f 0,50 per in woner was (op grond van het aantal inwoners van destijds). Een heel ander punt is, dat we voor verkeerscon- structies en -reconstructies ook weer rijksbijdragen kunnen krijgen van hetzelfde Departement, uiteraard voor zover het geen infrastructuur-verbeterende wer ken zijn. De heer Vellenga weet wel waar het ver schil ligt. Deze bijdragen belopen 50 pet. van de sub sidiabele kosten, resp. 80 pet. van de verwervings kosten die voor dit doel besteed moeten worden. Daar mee heb ik heel simpel even precies gezegd wat op het ogenblik de stand van zaken is. (De heer Vellenga- Ik doelde niet zozeer op de cijfers; die zullen wel on derweg zijn. Maar wat wij nu en dan horen aan filo sofieën van de kant van het Ingenieursbureau, ook in deze RaadHet is mij niet onbekend, dat de heer Vellenga nogal kritisch staat tegenover wat tot op heden door het betreffende bureau „geproduceerd"' is. Ik geloof, dat wij ons oordeel ter zake minstens moeten opschorten tot de eindproduktie volledig op tafel ligt, omdat wij naar mijn mening en dat geldt uiteraard voor meer van dit soort bureaus te maken hebben met een nog vrij jonge wetenschap (De hear Miedema: Dat merke jo dan ek wol!) die nog niet veel beoefenaren heeft gevonden en waar voor nog maar zeer recent op middelbaar niveau op leidingen zijn gecreëerd. Maar die last voor zover het een last is geldt voor ieder bureau, dat op dit terrein als deskundig bureau dient te worden aange merkt en geldt dus ook voor iedere gemeente die deze verkeersdeskundigen heeft ingehuurd. Ik dacht, dat wij daarmee ook bij onze waardering van het werk re kening moeten houden. Maar ik herhaal nadrukkelijk, dat het eindoordeel pas geveld kan worden nadat de eindproduktie op tafel ligt en dat voor wat betreft 22/ het verloop van het onderzoek er intern tot op heden geen enkele reden is geweest om aan de kwaliteit van dit bureau te twijfelen. Ik kom dan nu bij de beschouwing die de heer B. P. van der Veen heeft gehouden. ïk geloof niet, dat ik veel heb te zeggen aan zijn adres. Hij heeft even geattendeerd en de heer Van Haaren komt daar met een zeker genoegen ook nog op terug op het zebrapad, dat door onbevoegden is geschilderd op de Groeneweg. Ten eerste zou ik ten aanzien van deze zebra willen zeggen ook aan het adres van degenen die die zebra aangebracht hebben dat juist uit verkeersveiligheidsoverwegingen is besloten na her haald onderzoek en op advies van de Verkeerscommis- sie op de betreffende plaats geen zebra aan te brengen. (Wel is er ook uit verkeersveiligheidsover wegingen een andere voorziening aangebracht, maar- die heeft niets met oversteken te maken.) Ik dacht, dat het lichtzinnig is om zonder bevoegd te zijn toch zo'n zebra, die de schijn van veiligheid geeft, aan te brengen. En ik moet toch wel ernstig waarschuwen tegen dit soort kwajongensstreken. (De heer Van der Wal: Mag ik dan even opmerken, dat de zebra die door de Gemeente is aangelegd, op geen enkele wijze beveiligd is en aan beide zijden van de zebra die door Het Kloppend Hart is aangelegd, een waarschuwings bord „Overstekende kinderen" staat!) Dat klopt. Maar die waarschuwing hoort niet bij een zebrapad. (De heer Van der Wal: Bij het zebrapad van de Gemeen te staat helemaal niets!) Bij dat zebrapad komen de transparanten te staan zoals die elders ook staan. (De heer Van der Wal: O, dan kunt U die bij het andere zebrapad meteen ook plaatsen.) Ik heb de indruk, dat de heer Van der Wal zich zo identificeert met deze kwajongensstreek, dat ik toch niet tegen hem kan praten. Ik kom dan op de produktie van de heren De Jong en Schaafsma. Verschillende raadsleden heben daar over gesproken. Ik zal mij inhoudelijk niet over het betreffende plan uitlaten. Ik volsta met te zeggen, dat ik van mijn kant deze produktie en de inspanning die de heren zich daarvoor getroost hebben, bijzonder op prijs stel. Zij hebben bij hun suggestie getracht de zaak als een totaal probleem voor te stellen. En ik geloof, dat dat uitgangspunt juist is. Het resultaat van die opstelling is een meer omvattende produktie dan wij voor ogen hadden, maar ik meen, dat het een zinvolle bezigheid is geweest van deze heren dit plan te maken. Alleen moet ik bezwaar maken tegen de opmerking van de heer Hiemstra die „goedkoop" kwa lificerend spreekt over het plan Leeuwarden Hoog als een prestige-object. Ik dacht, dat dat een oppervlak kige wijze van benaderen was die geen recht doet aan de uitgangspunten die voor het plan Leeuwarden Hoog hebben gegolden. De uitgangspunten die gelden voor het project De Jong-Schaafsma, zijn dezelfde uitgangs punten die golden voor het plan Leeuwarden Hoog. Het verschil is, dat de heren De Jong en Schaafsma in de einduitwerking duidelijk verdere consequenties hebben getrokken. De heer Heidinga heeft m.b.t. deze hele toestand excusez le mot gevraagd zo spoedig mogelijk de zaak aan de Raad voor te leggen. Wij zijn nog maar pas kort geleden begonnen met het overleg in het bijzonder met de belanghebbende bewoners van de beide betrokken wijken, dus met de inspraakproce dure. Ik dacht, dat wij allereerst moeten trachten deze inspraak tot een goed einde te brengen en dat wij daarna met deze problematiek bij de Raad kunnen ver schijnen met een totaal oordeel van het College. Ik geloof, dat bij de behandeling daarvan de Raad toch ook recht heeft op het inzicht van het College in deze problematiek en dat wij ons vergewissen van de inzich ten die bij de N.S., de Fram en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat terzake bestaan. Het is zonder meer duidelijk, dat, of er nu gekozen wordt voor Leeu warden Hoog dan wel voor Leeuwarden Laag, de fi nanciële middelen om het plan te realiseren indirect van het Rijk zullen moeten komen en dat betekent, dacht ik, dat ter zake dus ook een belangrijke beslis singsbevoegdheid bij het Rijk komt te liggen. Ik zeg dit maar weer in alle gemoedsrust; dat is nu eenmaal zo. Ik dacht dus, dat het goed was niet met een standpunt bij de Raad te komen, dan nadat wij ons hebben overtuigd van de inzichten van alle belangheb benden. De heer Heidinga heeft nog even gevraagd naar de stand van zaken m.b.t. Werxmanslust. Er is nu een schetspian voor de bebouwing beschikbaar. Inmiddels zijn de onteigeningsstukken praktisch klaar. De heer Heidinga zal zich herinneren, dat wij destijds bij het ontbreken van een voor onteigening rechtsgeldig be stemmingsplan hebben gekozen voor een andere ont- eigeningsgrond, i.e. het bebouwingspian, en dat hing dan weer samen met de omstandigheid, dat ook nog de verwerving van het perceel, dat we kortgeleden in de Raad hebben gehad, hierbij een rol speelde. Ik wil er wel aan toevoegen, dat het een heidens karwei is geweest le om op te sporen wie precies de eigenaar was van iedere kavel en 2e om op te sporen wat het domicilie van een aantal eigenaren was (dat spreidde zich over de gehele wereld uit). Die dingen moesten natuurlijk goed uitgezocht worden, want het ontbreken van stukken bij de onteigeningsprocedure kan zeer onaangename consequenties hebben. Maar ik kan dus zeggen, dat de onteigeningsstukken praktisch helemaal klaar zijn. De heer Van Haaren heeft gezegd, dat hij niet veel opmerkingen wilde maken, omdat immers de beschou wingen over de binnenstadsproblematiek nog komen. Desondanks heeft hij kans gezien om al bij voorbaat van zijn inzichten duidelijk blijk te geven. Hij kent mijn inzichten ter zake ook en ik dacht, dat wij in de discussie die nog moet komen, beter tegen elkaar aan kunnen praten in de hoop, dat de Raad in hoogste wijsheid de onder die omstandigheden juiste beslissing zal kunnen nemen. Ik heb er wel behoefte aan ik dacht, dat dat uit hetgeen ik zoëven heb gezegd m.b.t. Leeuwarden Hoog wel duidelijk is gebleken de heer Van Haaren te corrigeren als hij veronderstelt, dat er al weer een pan klaar plan is voorgelegd en dat het alleen nog een kwestie is van kauwen en slikken. Ik dacht, dat hij toch wel van mij begrepen heeft, dat ik op deze wijze de inspraakprocedure met de betrokken aanwonenden niet ben aangegaan. Ik geloof niet, dat wij de waarde van een goed functionerend overleg en een goede com municatie met bewoners vergroten, als binnen de Raad op deze wijze de problematiek zo wordt benaderd. Op deze manier vergroot de heer Van Haaren de geloof waardigheid van het optreden van de eigen overheid waarvan hij deel uitmaakt, bepaald niet en dus ook stellig niet het aanzien van die overheid. Ik maak daar ernstig bezwaar tegen in het besef dat de democratie dit nodig heeft. Wat hij zei is ook niet juist dat is mij uit het overleg dat ik eind vorige week met het betreffende buurtcomité heb gehad, duidelijk gebleken. Het is wel juist, dat wij allemaal het spel „inspraak" nog goed moeten leren, maar dat geldt voor beide par tijen, zowel voor de burger als voor de overheid. Dit alles laat volstrekt onverlet, dat de verantwoordelijk heid van de beslissing hier in deze Raad ligt. Ik krijg soms de wat kwalijke indruk, dat de inspraakprocedure wordt gehanteerd om de verantwoordelijkheid met „de derde" te delen. En dat is onjuist. De overheid kan ter zake tittel noch jota van haar eigen verantwoordelijk heid overdragen en ik meen, dat het goed is, dat wij met elkaar staan voor deze verantwoordelijkheid. De hear Singelsma hat in inkelde opmerking makke Jo, mynhear de Foarsitter, hawwe dêr ek al hwat oer sein oer it fêsthalden fan de natuerlike oan- waeks fan de bifolking. De opjefte om de natuerlike oanwaeks fêst to halden, yn de foründerstelling, dat wy dan yn 1985 116.000 ynwenners hawwe sille, ym- plisearret, dat yn it tiidrek oant 1985 der 8 a 10.000 nije arbeidsplakken komme moatte. Ik tocht, dat dat in düdlike, mar tige swiere opjefte is dy't wy allin- nich ütfierc kinne as üs de mooglikheden jown wurde ta it forskaffen fan dy wurkgelegenheit dy't stiet tsjinoer de oanhaldende trainaezje fan de Fryske en ek de Ljouwerter bifolking. (De heer IJ. P. van dei- Veen: Wij kunnen ons misschien ook een beetje in onze natuurlijke neigingen beperken.) Ik heb het niet gehad over natuurlijke neigingen(De heer B. P. van der Veen: Nee, U had het over de gevolgen daar van.) (Gelach) Ik woe oan it adres fan de hear Singelsma ek noch sizze, dat it Provinsiael Bistjür it foech hat in streek plan fêst to stellen. Ik leau, dat Provinsiale Steaten dat dogge, nou? (De hear Singelsma: Ja, krekt.) It is in goed ding by it fêststellen fan sa'n streekplan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 11