8 1 9' V r 1 i v r zittingsperiode bij monde van mensen als Pietersen en Hogendijk, en in deze periode bij monde van de heren Snel en Buising, heel vaak daarnaar toe gewerkt en geprobeerd om al die dingen echt te vertalen in de mogelijkheden die in Leeuwarden voorhanden zijn. En wanneer ik over de financiën spreek, dan is het inderdaad een heel moeilijk punt, dat je een heleboel dingen wel zou willen, maar dat die toch niet kunnen. Er is sprake van een stuk financiële onmacht en van het feit, dat een bepaald regeerbeleid dat landelijk wordt bepaald, het de gemeenten vaak moeilijk maakt een heleboel dingen te doen. En dan moet ik de heer Singelsma op één vergissing wijzen, n.l. deze: Ik ken fracties die, over deze zaken in de Raad sprekend, we ten, dat de grote fracties van diezelfde partijen in de Tweede Kamer hetzelfde geluid laten horen, soms zelfs bij monde van dezelfde man. Dus wanneer hij zegt: Hier praten ze anders dan daar, dan geldt dat o.m. niet voor de partij die ik hier en ergens elders mag vertegenwoordigen. (De hear Singelsma: Ja, mar doe't ik dat sei, seach ik nei de hear Heidinga. Jou stanpunt oer de gewestfoarming is bikend genöch.) Maar ik spreek over de Financiële verhoudingswet; dat is heel iets anders dan de gewestvorming. (De hear Singelsma: Dan wie ik efkes mis.) Nou wurdt it al oars, tink? Jo hawwe it nou wol bigrepen. As it net sa is, litte Jo it dochs net merke, nou? (Laitsjen) Mijnheer de Voorzitter, U hebt van Uw kant terecht nog eens de grote mate van belangrijkheid die de zaak van de werkgelegenheid betekent in de gemeente Leeu warden, benadrukt. Toen ik in eerste ronde zei, dat de cijfers voor de gemeente Leeuwarden nog niet zo slecht waren, was dat op zichzelf wel juist, omdat de percentages die wij in bepaalde publikaties vinden, vaak betrekking hebben op Leeuwarden en een aantal omringende gemeenten en niet alleen op de gemeente Leeuwarden. In die omringende gemeenten is het werk loosheidscijfer nogal hoog, o.a. omdat oudere landar beiders in de winter vaak werkloos zijn. Ik ben het eens met Uw opmerking: Het gaat erom, dat je pro beert de werkgelegenheid in deze gemeente een stabiel karakter te geven; die moet tegen een stootje kunnen. Er moeten geen mensen om economische redenen weg moeten; je moet de mensen hier kunnen houden. Nu dacht ik, dat het in onze hele gedachtengang, als het goed is, erom gaat, dat wij proberen in het bedrijfs leven een streng van sterke bedrijven aan te brengen, zowel in de industriële sector als in de dienstensector. Dat betekent dus: vasthouden wat je hebt en ook ver sterking van buitenaf. Dan heb je wel eens impulsen, maar soms ook mankracht van buiten Leeuwarden no dig. Hoe willen we dat doen? Voor een deel heb je de rijksoverheid nodig i.v.m. faciliteiten, overplaatsingen enz., maar je moet natuurlijk ook zorgen voor een goed klimaat. Een goed klimaat kun je scheppen door hier aantrekkelijke huizen te bouwen, door een be paald cultuurbeleid te voeren, door te zorgen, dat er bepaalde onderwijsvoorzieningen zijn, dat het wegen patroon goed is, maar ook, dat hier psychologisch en mentaal een goed klimaat is. Wie dat mee-onder- schrijft, moet het onverstandig vinden, dat er in deze Raad zo zwart-wit over Haagse windbuilen wordt ge sproken. Afgaande op datgene wat misschien wel eens in bepaalde ambtenarenkringen in Den Haag is ge zegd, lijkt het mij volkomen fout om zo eenzijdig uit te halen in een bepaalde richting en onnodig een te genstelling Holland-Friesland te kweken. Ik vind het College verstandiger. Dat haalt van tijd tot tijd mensen en groeperingen hier naar toe en laat hun wat zien en probeert op een bepaalde manier dui delijk te maken hoe het wonen in Leeuwarden is. En nu heb ik de vrees, dat ongenuanceerde uitlatingen zo als de heer Heidinga die hier vanmiddag heeft laten „knallen", mensen zal afschrikken. (De heer B. F. van der Veen: Dat is juist het positieve ervan!) Dat kunnen sommigen als positief zien. Ik vind het jam mer, dat je aan die kant staat, Van der Veen. Ik vind het zo onnodig dergelijke uitlatingen te doen. Voor buitenstaanders hebben de woorden misschien gezag; misschien maken die op hen indruk. Op ons niet, want wij horen hem vaker, soms met genoegen, maar soms ook wel ietwat geïrriteerd. Dat laatste ging mijn frac tie ook zo, toen hij de eenzijdige beschouwingen los liet over de jongeren, daar een hele klaagzang over aan hief, die natuurlijk deels juist is wat bepaalde uitwas sen betreft, maar ergens tekort doet, dacht ik, aan het wezenlijke waar het hier om gaat. Hier is een heel stel mensen bezig bij gesubsidieerde instellingen op het terrein van het maatschappelijk werk en op het terrein van het jeugdwerk waar wij geld in steken en terecht; die mensen lopen zich het vuur uit de slof fen om iets te doen voor de jongeren en zij doen dat niet precies afgemikt in hun werkuren die er voor staan, nee, zij maken enorm veel uren, besteden er enorm veel energie aan en zijn er enthousiast mee bezig. Ik dacht eerder, dat je deze mensen zou moeten stimuleren door voor hun werk waardering uit te spre ken dan te eenzijdig naar de andere kant te gaan kij ken, zoals ik het ook eenzijdig vind om aan de ene kant van de overheid alle mogelijke verboden te vra gen en aan de andere kant naar de zijde van de over heid een soort onthouding te prediken voor dingen die je zelf niet helemaal liggen. En ik dacht dus, dat een fundamentele benadering van deze hele zaak een dis cussie op niveau mogelijk zou maken; dat is op dit moment dan nog niet mogelijk, maar het zou nog kun nen komen. Ik ben de Voorzitter dankbaar voor de informaties die hij heeft gegeven over het lichte gewest. Mijn frac tie is blij, dat die zaak voortgang kan vinden en wij hopen daar t.z.t. ook de resultaten van te vernemen. Toen U, mijnheer de Voorzitter, bezig was met het beantwoorden van de heer Hiemstra, dacht ik, dat U een heel sterk bewijs zou aanvoeren, maar U hebt dat niet gedaan. U had n.l. rustig tegen hem kunnen zeg gen, dat U over de orde en de procedure het vaakst in de clinch ligt met de voorzitter van de grootste fractie. Dat was overtuigend geweest. Meningsver schillen over de orde zijn er vaker met de grootste fractie dan met de kleinere. (Dat is niet erg, want die grootste fractie kan dat ook wel hebben.) Ik dacht overigens dat die over en weer niet altijd nodig zijn. Wethouder De Jong heeft gesproken over de huur- harmonisatie. Ik ben hem deels dankbaar voor het antwoord dat hij gegeven heeft n.a.v. mijn vraag over de uitvoering van de motie. En men kreeg de indruk: Deze Wethouder is bezig met een heel royale uitvoering van die motie. Maar ik vraag mij af of het helemaal klopt. Ik heb n.l. in mijn handen een brief die naar de huurders is gegaan. Daar staan een aan tal voortreffelijke dingen in die heel veel problemen ook duidelijker maken. Er staat alleen niet in wat hun huis aan huur zou moeten gaan opbrengen. Er worden alleen globale, algemene bedragen genoemd. Mijnheer X in de Z-straat komt niet exact te weten wat hij voortaan, als de plannen doorgaan, voor zijn huis gaat betalen. Dat acht ik onjuist; dat zou ook anders ge kund hebben. Misschien had min of meer globaal maar aanzienlijk minder globaal dan nu is gebeurd kunnen worden aangegeven wat de nieuwe huurprijs zal worden. De individuele huurder die deze circulaire heeft gekregen, wordt er ook niet op gewezen, dat hij individueel inspraak heeft; er wordt alleen gezegd, dat huurdersverenigingen en huurderscommissies (van ge meentewoningen) zullen worden uitgenodigd. Hoe komt die man of die vrouw die het ook interesseert, dat te weten? Want als U zich zou beperken tot de mensen die bij huurdersverenigingen en huurderscom missies zijn aangesloten, bereikt U maar 1100 van de 4200 gezinnen waar het hier om gaat. En ik dacht, dat het toch wel van belang zou zijn te proberen ook voor de overige 3100 een vorm van inspraak te vinden. Mijn laatste opmerking gaat over de nota-Langman. Wij hebben een aantal keren over die nota gesproken. (Het zal het College bekend zijn, dat de heer Langman vandaag dichtbij was. Hij zou hier per helicopter ko men om een bepaald wegentraject te openen; door de mist is dat niet gebeurd, hoorde ik zopas. Hij is dus op een andere manier gekomen.) Nu zijn er een paar opmerkingen gemaakt over die nota-Langman die be trekking hadden op infrastructuur, stedelijke verkeers- voorzieningen enz. enz. Ik zou dat is mij in mijn eerste ronde ontschoten nog even willen onderstre pen datgene wat in die nota wordt aangekondigd als z.g. rehabilitatieplannen en stadsvernieuwingsprojec ten. In dit kader moge ik herinneren aan het feit, dat wij, hier bij meer dan een gelegenheid onze dank uit sprekend voor de restauratie van de Grote Kerk, ook met klem hebben aangedrongen een plan te maken om de omgeving van die kerk te laten aansluiten bij de restauratie. Nu meen ik te weten, dat de Maatschappij tot Stadsherstel hiermee bezig is, maar boze tongen beweren, dat er ergens kortsluiting zou zijn ontstaan tussen deze maatschappij en B. en W., c.q. de Stede- bouwkundige Dienst. Is dat waar of is dat niet waar? Wat mij m.n. interesseert, is: Is er inderdaad sprake van een concreet plan? Zou dat hier inderdaad binnen kort kunnen komen, opdat wij hierover kunnen praten om t.z.t. ook de mogelijkheden die de nota-Langman geeft, daarvoor te benutten? Anders blijven we, ook wat dat betreft, erg in de mist zitten. De Voorzitter: Als de heer Heidinga een niet te lang verhaal heeft, zou hij nog voor de pauze het woord kunnen voeren. (De heer Heidinga: Ik houd het erg kort, hoor.) Goed, dan geef ik U het woord. De heer Heidinga: Ik heb maar een paar opmer kingen. In de eerste plaats geloof ik, dat ik nogal eens een beetje ben misverstaan vanmiddag. U, mijnheer de Voorzitter, legt mij in de mond, dat de politie te slap optreedt. Maar dat hebt U mij niet horen zeggen, ïk heb gezegd: „Velen van onze burgers menen, dat de politie veel te slap optreedt. Ik kan dat beamen noch ontkennen." (De Voorzitter: Dat laatste is mij helaas ontgaan.) Ik acht mijzelf niet bevoegd om daar een oordeel over te geven. (De heer B. P. van der Veen Maar, mijnheer Heidinga, U dacht, dat ze wel meer zou kunnen doen.) Ik heb later gezegd: ,,Ik dacht wel, dat de politie iets meer kon doen, dan ze nu doet." Ik heb er echter bij gezegd: „Maar dan zal iemand daarvoor de instructies moeten geven en de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen." Ik wil graag, dat mij in dit opzicht niet iets in de mond wordt gelegd, dat ik niet heb gezegd. Hetzelfde geldt eigenlijk voor wat de heer Vellenga heeft gezegd toen hij het had over de eenzijdigheid van mijn betoog. Ik heb gezegd: „Ik denk dankbaar, dat er ook nog zoveel goeds is in onze samenleving. Er zijn gelukkig nog veel mensen die zich bekommeren om hun naaste die in nood verkeert of op hoge leeftijd is gekomen. Er zijn nog zoveel mensen die zich wel wil len inzetten voor anderen en voor gemeenschappelijke idealen. Er is nog een groot deel van de jeugd, dat positief leeft en reageert." Dat is de heer Vellenga jammer genoeg ontgaan. (De heer Vellenga: Hele maal niet.) Nu, dan legt U misschien de klemtoon wat anders. De heer Vellenga heeft nogal gefulmineerd tegen hetgeen ik gezegd heb over de Haagse kwestie. (De heer Vellenga: Dat hebt U ook anders bedoeld ze ker.) Nee, helemaal niet. Natuurlijk is het een be paalde vorm van reageren op iets wat in Den Haag gezegd is. Zoiets kun je wel eens in een wat over trokken vorm naar voren brengen om te proberen een schokeffect te weeg te brengen. Er is gezegd, dat men veroordeeld werd, gedeporteerd werd, een rimboetoe slag ontving. Nou, ik vind het nogal wat, dat onze provincie een rimboe genoemd wordt en dat iemand die hier moet wonen, gedeporteerd wordt. En als we daar al niets meer van mogen zeggen, nouMeer wil ik er ook niet van zeggen. Wel wil ik nog iets zeggen over een opmerking van de heer Hiemstra; daartoe acht ik mij, als nestor van de Raad, eigenlijk wel verplicht. Hij heeft letterlijk gezegd: „Deze Raad" hij is daar ook al een paar maanden lid van; wij zijn bijzonder vereerd met de intelligentie van D'66 die na drie maanden al de din gen doorziet „is een club van gefrustreerde hobbyisten die eens per drie weken hun onkunde eta leren." Er is destijds eens iets gezegd over ontploffen, hè. Ik sta toch echt paf, dat het nu al tot mijn geacht mede-raadslid is doorgedrongen dat het zo is. Dan nog iets n.a.v. hetgeen Weth. Tiekstra gezegd heeft over Leeuwarden Hoog. Ik ben het natuurlijk volkomen met de Wethouder eens, dat daar de nodige voorbereidingen en de nodige werkzaamheden aan ver bonden zijn; daar heb ik ook volledig begrip voor. En toch meen ik staande te moeten houden, dat hier wel enige haast bij is. Het gaat er niet alleen om, dat we die voorzieningen moeten treffen t.a.v. het spoor; één van de oorzaken is bijv., dat wij de Oostergoweg eens MS zullen moeten hebben. Als je ziet hoe het verkeer in de Schrans toeneemt en hoe het in de knoop raakt bij het Oostergoplein, dan blijkt duidelijk, dat we onher roepelijk gedwongen zullen worden aanstonds een be paalde beslissing te nemen. En daarom neem ik toch maar de vrijheid een motie in te dienen, mede-onderte kend door de heer Miedema. Die motie luidt: „De Raad van Leeuwarden; in vergadering bijeen op 18 december 1972; draagt het College van B. en W. op zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 oktober 1973," dus drie maanden later als ik vanmiddag stelde „de kwestie Leeuwarden Hoog in deze Raad aan de orde te stellen en tijdig het nodige te doen om daartoe te geraken." De Voorzitter schorst, om 21.05 uur, de vergadering voor de eerste koffiepauze. De Voorzitter heropent, om 21.25 uur, de vergadering. De heer B. P. van der Veen: Ik zou allereerst even in willen gaan op de opmerkingen van Weth. De Jong. Wij hebben ons inderdaad bij de vuilverbranding in hoge mate laten leiden door het standpunt, dat wij van de kant van de Provincie dachten voorgelegd ge kregen te hebben. Diezelfde Provincie keurt op dit moment goed, dat alle mogelijke plattelandsgemeenten wel vuil gaan begraven wat wij dan niet mochten doen en is natuurlijk ook helemaal niet van plan daar binnen enige tijd een punt achter te zetten. Het begraven van vuil gaat dus door; als het niet meer in het Buitenveld gebeuren kan, dan zal er een andere plaats voor worden gevonden. Ik vraag mij dus af of wij ons niet door G.S. wat je noemt in de luren hebben laten leggen. Op zichzelf wil ik daar niemand een verwijt van maken dat treft de Raad, dat treft ook het College maar ik vraag mij af, of het toch niet symptomatisch is voor een zekere mate van zwak ontwikkeld commercieel besef bij de gemeente Leeuwarden. Daar heb ik het in eerste instantie dus ook over gehad. Dan is er nog één punt, dat Weth. De Jong mis schien kan oplossen. We hebben het gehad over de vraag of de uurlonen bij de diensten niet een beetje hoog zijn. De uurlonen van de timmerlieden van Open bare Werken worden becijferd op een bedrag (inclusief kosten van toezicht e.d.) van ruim f 18,En als je dan in de begroting kijkt bij de Dienst Reiniging en Brandweer (post 56: werkplaatsen), dan zie je daar het uurloon van een timmerman becijferd op ruim f25,(zonder kosten van toezicht e.d.). Dat uurloon is dus ongeveer f 10,hoger. Ik kom er niet uit, maar de Wethouder is wat cijferwerk betreft zo bekwaam, dat hij stellig in staat is om ons dit raadsel aanstonds volmaakt duidelijk te maken. De heer Tiekstra heeft het nog even gehad over de inspraak, waarbij hij volkomen terecht, dacht ik de verantwoordelijkheid wil laten bij het orgaan, bij de overheid waar die berust. Ik heb dit in eerste instantie ook gezegd. Het was misschien inderdaad wat be schouwelijk wat ik in eerste instantie heb gezegd, maar het is nu eenmaal zo met inspraak, er zitten ver schillende kanten aan. Inspraak wordt ons gepresen teerd als een geweldig stuk democratie en die kant zit er natuurlijk aan. Het is natuurlijk wel zo, dat open heid, waar dat mogelijk is en het is ongetwijfeld op veel meer plaatsen mogelijk dan wij tot dusver voor mogelijk gehouden hebben betracht moet worden. Openbaarheid is vermoedelijk ook in een heleboel ge vallen gewenst. Maar op het moment dat we met die inspraak beginnen, moeten we voorzichtig worden. Nu is het zo, dat niet iedere burger zich door slogans laat leiden, hoewel de meesten dat natuurlijk wel doen, maar dat is het punt niet. Het punt is, dat je in een democratie werkt met het beleid, dat uitgestippeld wordt door mensen die door de burgerij gekozen wor den; die vormen een politiek lichaam; dat is een ver tegenwoordiging van de burgerij, dat geeft ook een soort doorsnee van de burgerij. Dat is met inspraak niet zo. En zo lang het over technische dingen gaat, over puur zakelijke dingen en er geen politiek beleid aan te pas komt, kan het misschien nog niet eens zo gek veel kwaad. Maar het is wel zo, dat alle mogelijke hobbyisten de heer Hiemstra heeft dat woord ge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 13