ben het er niet mee eens; dat wil ik nadrukkelijk zeg
gen. Afgezien van de vraag of de Raad beslist zoals
de heer Ten Brug en ik menen, dat de Raad zou moe
ten beslissen wat de heer Knol dus met ons eens
is meen ik, dat bij de huidige ontwikkeling van de
organisatorische aanpak van een problematiek als die
van de ruimtelijke ordening, als wij project-organisa
ties willen invoeren, als wij de managementfunctie een
plaats willen geven, dat niet gaat met gezagsstruc
turen zoals de heer Singelsma dat formuleert
maar dat dat moet gaan met overlegstructuren. (De
hear Singelsma: Dat slüt mekoar net üt!) Jo haw we
düdlik west, ik bin ek düdlik. Wy meije dochs wol
forskil fan miening hawwe, net? Ik meen ik zeg
het heel nadrukkelijk dat een overlegstructuur pas
goed functioneert als de partners in dat overleg niet
hiërarchisch aan elkaar ondergeschikt zijn. Dat is mijn
mening. Ik geef toe, dat er in een verticale structuur
natuurlijk ook een goed overleg kan functioneren,
maar het is niet het uitgangspunt; één man is in die
structuur de baas en juist dat spreekt mij op dit ogen
blik in deze situatie echt niet aan. Ik dacht ook niet,
dat dat in de conceptie waar wij het niet samen over
eens zijn die U hanteert, mijnheer de Voorzitter, de
bedoeling is geweest. Wij menen, dat wij op dit moment
de consequente stap moeten doen; de meerderheid van
het College doet op dit moment een bescheidener stap.
Ik zou daarbij dit willen opmerken: Wij zouden over
deze zaak vrijer kunnen discussiëren en dat weet
de Raad; de Raad weet ook, dat dat juist mijn .grote
zorg is als het niet zo was, dat wij spoedig in de
bestaande vacature hadden te voorzien. En ik dacht,
dat het recht en billijk is, dat wij duidelijk zeggen op
welke wijze wij in die vacature willen voorzien, zodat
de te benoemen functionaris ook weet waar hij bij de
benoeming aan toe is.
En dan moet ik ondermaatse suggesties als die van
de heer Van der Wal n.l.: Is het zo, dat het College
iemand op het oog heeft?, natuurlijk van mij werpen.
Ik vind dat de discussie niet op dit niveau moet wor
den gevoerd. (De heer Van der Wal: Dan had U er
meteen een motivering bij moeten zetten; dan was ik
daar niet op gekomen.) Het is nu eenmaal zo, dat ik
het blijkbaar de heer Van der Wal heel erg duidelijk
moet maken, dat de benoeming van deze functionaris
door de Raad geschiedt op voordracht van B. en W.
en dat deze voordracht wel begeleid zal worden door
raadsleden. Ik meen, dat ik dit soort suggesties die
mij bepaald niet liggen als beneden de maat moet
betitelen. De Raad heeft recht op een goede en zo
objectief mogelijke benoemingsprocedure.
Ik zou, mijn betoog zo goed mogelijk vervolgend,
willen zeggen, dat, hoe je het ook wendt of keert, als
we een geïntegreerde Dienst voor Stadsontwikkeling
maken, het r.o.-management in de directie zit en dat,
als we uitgaan van de aanwezige disciplines en van
het vervullen van een nog vacante discipline, dat be
tekent, dat daar dus ook het r.o.-management terecht
komt. Maar van welke specifieke discipline zal deze
figuur dan zijn als het uitgangspunt is, dat op het
niveau van de directie op dit ogenblik zeer verschil
lende voldoende deskundige disciplines aanwezig zijn
En voor dat uitgangspunt sta ik nog steeds. Dat be
tekent, dat we dus een andersoortige functionaris zoe
ken die, wat het r.o.-management betreft, bepaald des
kundig is, een aantal disciplines kan verenigen, en ook
het vermogen heeft om te coördineren en niet de een
of andere super-deskundige hoeft te zijn op de terrei
nen van de reeds aanwezige disciplines.
De heer Van der Wal heeft nog een suggestie ge
daan die betekent, dat je de dienst in allerlei kleinere
eenheden gaat verdelen en boven die eenheden alle
maal directeuren zet. Ik ben een fervent tegenstander
van een verdergaand opsplitsen van de nieuw in te
stellen Dienst voor Stadsontwikkeling door de afdeling
Stedebouw/Bouwkunde te splitsen in twee afzonder
lijke afdelingen. De noodzaak daartoe is ook niet aan
wijsbaar. Ik geloof dus, dat ik deze suggestie gewoon
moet afwijzen.
Dan moet ik toch nog iets zeggen met betrekking tot
het betoog van de heer Vellenga. Ik herhaal, dat hij
duidelijk stelling heeft genomen. Ik geloof, dat, als
men deze stellingname zou volgen, binnen en buiten
de dienst toch heel sterk het gevoel zou dreigen te
ontstaan, dat er in wezen niets verandert. Immers er
zijn twee adjunct-directeuren en een directeur dat
geeft natuurlijk wel formele problemen, dat geef ik
onmiddellijk toe en daarboven wordt in de vakature
zoals die nu bestaat, voorzien. Met andere woorden de
zaak wordt bijelkaar geveegd en voor de rest zou
het wel kunnen blijven zoals het is. Ik geloof niet,
dat dat een oplossing is die in het licht van de hui
dige omstandigheden de juiste is. (De heer Vellenga:
Die conclusie kunt U moeilijk trekken tegen de ach
tergrond van mijn hele betoog.) Ik trek die conclusie
op dit ogenblik wel omdat in de conceptie van de
heer Vellenga de consequenties van de invoering van
de projectorganisatie en het management niet worden
getrokken op het directieniveau. Dat is mijn conclusie.
(De heer Vellenga: Alleen op een andere manier, dan
U voorstaat. Dat is het verschil.) Goed, dan verschil
len wij daarover heel duidelijk van mening. Dat zul
len wij dan samen moeten dragen; daar zullen we, dacht
ik, niet te veel moeite mee hebben. Ik stel er echter
prijs op, wat mijn aandeel betreft, nadrukkelijk
te stellen, dat de consequentie van de hele reorgani
satie naar mijn mening het meest beloond wordt bij
de invoering van een directorium, een horizontale
structuur, waarbij ik mij bewust ben van het feit, dat
er altijd een overall-directie is die intern moet func
tioneren over de totale dienst dat is wel zo
maar dat voor de specifieke disciplines de eindverant
woordelijkheden tegenover B. en W. en ik zie de
problemen daarvan niet bij de respectieve direc
teuren liggen. Ik geloof zelfs, dat je gevoeglijk kunt
zeggen, dat de functie van R.O.-manager met de over
all-directie beter tot haar recht komt wanneer die niet
belast is met de eindverantwoordelijkheid voor de speci
fieke dekundigheden. Daar komt nog bij, dat een groot
stuk van het werk van andere directieleden helemaal
niets te maken heeft met de problematiek van de
ruimtelijke ordening. Zij zijn daar niet voortdurend
bij betrokken; dat geldt natuurlijk minder voor de man
die de Stedebouw en de man die het Grondbedrijf onder
zich heeft, maar het geldt in grote mate voor de ver
antwoordelijke functionaris van Openbare Werken.
Dat is wat ik op het ogenblik zou willen zeggen. Wij
gaan morgenavond verder en ik zou graag willen, dat
wij morgenavond verder kunnen gaan op voet van
overeenstemming over de onderdelen zoals die reeds
genoemd zijn, en de discussie over de directiestruc
tuur.
De Voorzitter: Ik zou nog iets willen zeggen over
de opmerking van de heer Knol over de weifelachtige
houding van de meerderheid van het College. Ik dacht,
dat U daar recht op had. Ik wil toch wel proberen
duidelijk te maken, dat die houding minder weifel
achtig is dan de heer Knol in zijn betoog heeft willen
doen voorkomen. Ik wil even iets zeggen over hetgeen
in het rapport van Twijnstra en Gudde over de direc
tiestructuur is gezegd; daar is ook door mij be
zwaar tegen gemaakt. Twijnstra en Gudde hebben
voorkeur uitgesproken voor een horizontale struc
tuur, ook in de top. Maar zij erkenden tegelijkertijd
zelf, dat dat niet volledig zou kunnen worden doorge
voerd en zij voerden daarom dat gekke woord „knoop-
doorhak-functie" in. (Dat woord is de vorige keer en
ook nu weer verschillende malen genoemd.) Daarmee
gaven zij zelf aan, dat het ergens niet helemaal klopte,
dat die horizontale structuur toch niet helemaal kon
worden doorgevoerd. Dit is een punt van bijzonder
uitvoerige discussie geweest in de begeleidingscom
missie en in B. en W. Wij zijn en als U het raads
voorstel van november j.l. goed leest, kunt U het
zien het rapport Twijnstra en Gudde op dat punt
ook niet gevolgd de vorige keer. Het standpunt van
de meerderheid die bestond toen uit de Wethouders
Tiekstra, De Jong en Ten Brug en mijn persoon
vindt U op pag. 3 van die raadsbrief. Wij zeggen daar:
„Voor wat betreft de onderdelen Openbare Werken,
Stedebouw/Bouwkunde en Grondbedrijf houdt dit in
een verantwoordelijkheid in het technische vlak." Dus
dat is een verantwoordelijkheid die de directieleden
inderdaad rechtstreeks zouden krijgen. Verder staat
er: „Voor wat de Ruimtelijke Ordening-manager be
treft, betekent dit een verantwoordelijkheid voor de
project-organisatie," en nu komt het „alsook
23
voor de hierboven bedoelde zaken, welke alle onder
delen van de dienst gezamenlijk betreffen, zoals plan
ning, coördinatie, personeelszaken, administratie, huis
vestingszaken enz." Wij hebben het in de begeleidings
commissie en ook in B. en W. zo genoemd: Er zal voor
deze taken één baas in huis moeten zijn. En dat is
ook de enige formule waarop wij het de vorige keer in
de begeleidingscommissie en uiteindelijk ook in deze
combinatie in B. en W. eens zijn geworden. Dit zijn
een aantal punten waarvoor één baas in huis moet
zijn en naar mijn mening kan dat rustig parallel lopen
met een project-organisatie. Als wij dit niet aanvaar
den, zouden B. en W. voor die taak worden gesteld.
Als niet duidelijk is hoe de interne gang van zaken
geregeld is en wie de knopen door moet hakken ik
vertaal dat simpel met: wie de baas is dan zou
dat betekenen, dat de door mij opgesomde zaken vrij
regelmatig op de tafel van B. en W. terecht zouden
komen. Waarom hebben wij dan de verticale structuur
niet volledig doorgevoerd? (Dat ligt dicht bij de filo
sofie van de heer Vellenga.) Dat wij dat niet willen,
heeft, dacht ik, een zeer principiële achtergrond. In
het verleden is steeds de gang van zaken geweest, dat,
als een secretarie-afdeling of een dienst zo zwaar
werd belast, dat degene die de leiding had, het veld
niet meer volledig kon overzien en in wezen niet meer
alleen de dagelijkse leiding kon hebben, een stuk van
de betreffende afdeling of dienst werd afgesplitst. Dat
is in het verleden in Leeuwarden herhaaldelijk ge
beurd. Dat was de methode die gevolgd werd. Wij
stonden nu weer zo ongeveer voor zo'n beslissing. In
deze Raad is enkele keren gezegd: Kan de stedebouw-
kundige afdeling wel bij Openbare Werken blijven?
Zou dat geen zelfstandige afdeling of dienst moeten
worden? Ook daar was die grens bereikt, dat één man
die geweldig gecompliceerde dienst niet meer kon over
zien. In de begeleidingscommissie en ook dat is in
B. en W. geweest; en dat vindt U, dacht ik, ook in
de stukken; het is duidelijk de mening die naar voren
komt in het rapport van Twijnstra en Gudde zijn
we tot de conclusie gekomen, dat dat een heilloze weg
is. Wij moeten niet verder gaan op de weg van het
creëren van afdelingen die allemaal een grote zelf
standigheid hebben; dan wordt de structuur van het ge
heel steeds losser. De organisatie van de totaliteit moet
zodanig zijn, dat er voldoende verbindingen blijven, dat
het in wezen één geheel blijft. De conclusie van het rap
port van Twijnstra en Gudde is zelfs, dat er geen zelf
standige stedebouwkundige afdeling moet komen, maar
dat het Grondbedrijf in een nieuw te vormen dienst
moet worden ondergebracht. En ik ben ook erg blij, dat
vrij algemeen - ook in de Raad is aanvaard, dat
de verschillende takken van dienst bijelkaar worden
gebracht. Maar wij vinden en wat dat punt betreft
verschil ik praktisch niet van mening met Weth. Tiek
stra en ben ik toch wel een andere mening toegedaan
dan de heren Vellenga en Singelsma dat het niet
mogelijk is, dat bij een dergelijke gecompliceerde dienst
één man werkelijk dat hele bedrijf kan overzien en
dat in al zijn facetten kan leiden en voor dat hele
bedrijf verantwoordelijk kan zijn tegenover B. en W.
Uit de discussie op 20 november j.l. in de Raad
gehouden en ook uit de discussies met het per
soneel is gebleken ik vind het jammer
dat het voorstel, dat wij hadden gedaan het risico
inhield van grote misverstanden. Ook de heer Vellenga
heeft daar terecht op gewezen; hij zei: die nota
spreekt zichzelf op bepaalde punten tegen. Dat is in
wezen ook zo. Door de wat verwrongen constructie
dat moet ik toegeven spreekt de vorige raadsbrief
zich op bepaalde punten tegen; ik ben het volledig
eens met wat de heer Vellenga hierover in de vorige
vergadering naar voren heeft gebracht.
Uit alle discussies heeft een aantal leden van B. en
W. en ook drie van de vijf leden van de begeleidings
commissie de consequenties getrokken en gezegd:
We zijn voor een directie bestaande uit vier leden,
daarmee duidelijk aangevend, dat die directieleden allen
een eigen taak zullen krijgen. De betreffende leden
van B. en W. handhaven ook het voorstel, dat de
directieleden op het technische vlak een directe ver
antwoordelijkheid krijgen tegenover B. en W. Dat be
treft dus de directeuren van Openbare Werken, Grond
bedrijf en Stedebouw/Bouwkunde. De hoofd-directeur
krijgt de taak dit in antwoord op één van de vragen
van de heer Vellenga van R.O.-manager. Hij wordt
tevens dat vindt U ook in het nieuwe voorstel
directeur Algemene Zaken. Wij hebben deze man de
titel hoofd-directeur gegeven om daarmee duidelijker
te stellen en niet weifelachtig te zijn, dat er één baas
in huis is. (De heer Vellenga: Wat betekent dat pre
cies Dat betekent, dat de problemen in de directie
overlegd moeten worden, maar dat, als men het niet
eens kan worden, met betrekking tot de punten die ik
zopas heb opgenoemd de beslissing wordt genomen
door de hoofd-directeur. Hij is ook en daarover zijn
de meningen in het College enigszins verdeeld de
voorzitter van de directievergadering. Hij is niet de
baas over het geheel, maar wel over bepaalde onder
delen. Voor het optreden naar buiten, als de gehele
dienst gerepresenteerd moet worden, is hij de aange
wezen figuur. Dat wordt tot uitdrukking ge
bracht in de titel hoofd-directeur. De directeuren krij
gen op het technische vlak een duidelijke eigen ver
antwoordelijkheid. Wat dat punt betreft, is er geen
groot verschil tussen het oude en nieuwe voorstel.
Wij hebben het alleen nu wat duidelijker gesteld. Wat
betekent nu de kwestie van het blokkeren? Sommigen
hebben net gedaan of het een novum is, maar dat is
het helemaal niet. Wij hebben het misschien de vorige
keer niet voldoende uit de doeken gedaan. De direc
teuren hebben wel een eigen verantwoordelijkheid op
het technische vlak, maar alle directieleden (ook de
hoofd-directeur) zullen gedwongen zijn de zaken met
elkaar te bespreken in de directievergadering. Want
er zijn veel punten die elkaar bijna raken. Wat is nu
de blokkeer-functie Als op een bepaald moment één
van de directeuren een bepaald idee heeft betrekking
hebbend op de technische kant kan zijn dienst, en
ten aanzien daarvan een voorstel wil doen aan B. en
W., komt dat in de directievergadering. Meent de
hoofd-directeur, dat dat voorstel strijdig is met het
totaal van de dienst of strijdig met andere onderdelen
van de dienst, dan zal het zijn taak zijn om in overleg
te proberen het er met elkaar over eens te worden.
Als dat niet lukt, dan heeft de hoofd-directeur en
daarover verschil ik dus van mening met de heer
Vellenga niet de bevoegdheid omdat hij op dat
terrein een mindere deskundigheid kan hebben dan
de betreffende directeur de knoop door te hakken.
Als men het in het overleg niet eens kan worden, dan
is het wel een zeer principieel punt en dat legt men
dan voor aan B. en W. Dat is de nadere interpretatie
van „blokkeren". Deze gang van zaken zal heus
niet in een ingewikkeld verhaal in een instructie
aan de directie vastgelegd moeten worden. De hoofd
directeur krijgt net als bij het vorige voorstel
voor een aantal punten de eindverantwoordelijkheid en
dat betekent, dat hij beslist, natuurlijk in overleg met
de andere directieleden. Maar dat deed de heer Bos
ook al. Natuurlijk zal er overleg zijn. Daarbij gaat
het dus om huisvesting, personeel, administratie enz.
Op het technische vlak dient er wel overleg te zijn,
maar daarbij hebben de directieleden duidelijk een
eigen verantwoordelijkheid, dit in tegenstelling tot
de adjunct-directeuren in het verleden.
Nu hoop ik, dat ik duidelijk heb gemaakt waarom
wij met een nieuw voorstel zijn gekomen. Ik heb er
alle begrip voor, dat Weth. Tiekstra en Weth. Ten
Brug hebben gezegd ook de heer Knol zei dat in
de begeleidingscommissie dat zij principieel van
mening zijn, dat duidelijk dient te worden gesteld,
dat er een volstrekt horizontale directiestructuur dient
te worden ingevoerd. Maar ook zij hadden de vorige
keer aanvaard, dat de ene directeur de directeur
Algemene Zaken de beslissingsbevoegdheid zou krij
gen over de punten die ik net opsomde; dat was in
gebouwd in het vorige meerderheidsvoorstel.
Nu weet U hoe de standpunten tot stand zijn ge
komen. Ik dacht, dat wij nu de eerste instantie hebben
afgehandeld. Morgen werken we de tweede instantie af.
De Voorzitter schorst, om 0.10 uur, de vergadering.