16 Punt 18 (bijlage no. 412). De heer Knol: Evenals op 20 november j.l. komen er uit onze fractie vanavond twee meningen wat be treft de raadsbrief over het organisatie-ohderzoek ruimtelijke ordening. Het gaat niet om een verschil van mening over de inhoud van de hele raadsbrief, maar om een verschil over een enkel aspect. De heer Vellenga zal hieromtrent een ander geluid laten horen. Ik wil dan beginnen met de punten waarover in onze fractie geen verschil van mening bestaat en waar, dacht ik, het overgrote deel van de Raad wel achter- kan staan, afgaande op de uitlatingen gedaan in de vergadering van 20 november j.l. Dat betreft dan de volgende punten. a. De noodzakelijkheid om ook het vervolg van het organisatie-onderzoek, de z.g. tweede fase, door het bureau Twijnstra en Gudde te laten verrichten. b. De invoering van het principe van de project-or ganisaties binnen het raam van de ruimtelijke or dening-werkzaamheden. c. De samenvoeging van de diensten Openbare Wer ken en Grondbedrijf tot één nieuwe Dienst voor Stadsontwikkeling. d. Het feit, dat we in ieder geval vanavond tot een beslissing moeten komen, welke die ook moge zijn. Ik wil over deze punten hier niet verder uitweiden; dat is in de vorige vergadering, dacht ik, al voldoende gebeurd. De punten waarover verschillend gedacht wordt èn binnen onze fractie èn binnen het College èn in het overige deel van de Raad, zijn: a. de directiestructuur voor de Dienst voor Stads ontwikkeling; b. de vraag of het bureau Twijnstra en Gudde al of niet moet worden belast of mee moet helpen met het vinden van de juiste man. Ik vind dit laatste persoonlijk te onbelangrijk om er een punt van te maken en het getuigt m.i. van kruide nierspolitiek om ter wille van het besparen van een bedrag van f12.000,de geweldige ervaring en de goede contacten van een bureau als Twijnstra en Gudde ter zijde te schuiven. Nu het £.g. hete hangijzer in dit raadsvoorstel, de directiestructuur voor de nieuwe Dienst voor Stadsont wikkeling. De verdeeldheid hierover vindt haar weer spiegeling in het nieuwe raadsvoorstel dat voor ons ligt. Dat over een dergelijk belangrijk onderwerp ver schillend gedacht wordt, is begrijpelijk, te meer ook omdat een horizontale directiestructuur, hoewel niet nieuw, nog maar in weinig gemeentelijke huishoudin gen wordt aangetroffen. Maar dat het College of al thans een meerderheid hiervan een zo weifelmoedige houding aanneemt in deze belangrijke kwestie, is voor mij onbegrijpelijk. Het getuigt van een ondoorzichtig bestuurlijk beleid om niet te zeggen zwak beleid wanneer bij de keuze tussen horizontale of verticale directiestructuur door het dagelijks bestuur van deze gemeente binnen een tijdsbestek van twee maanden volledig van de ene naar de andere mogelijkheid wordt overgeswitched. (De heer Van Haaren: Ze blijven zoeken.) Zoekend naar de oorzaak van deze volkomen ommezwaai, kom ik al gauw tot de ontdekking, dat de houding van de begeleidingscommissie hier wellicht mede debet aan kan zijn. Want wat is de rol van de begeleidingscommissie, bestaande uit de Burgemees ter, Weth. Tiekstra, de heren Heidinga, De Jong en mijn persoon, geweest tijdens de eerste fase van het onderzoek? Het is nuttig eens het een en ander op een rijtje te zetten, aangezien in de raadsbrief hierover niets wordt vermeld. In een vijftal vergaderingen heeft deze commissie, veelal in samenwerking met mensen van het bureau Twijnstra en Gudde, diverse problemen doorgepraat. In de vergadering van 13 september j.l. werden de conclusies vastgesteld die uit de aanbeve lingen van het rapport voortvloeien. Eén van deze conclusies is dan: „De commissie is van oordeel," de gehele commissie! „dat tussen de directeuren onderling geen verschil in niveau dient te bestaan; ook de R.O.-manager dient derhalve ten opzichte van de ove rige directeuren nevengeschikt te zijn, met dien verstan de, dat deze directeur uiteindelijk de verantwoordelijk heid dient te dragen voor een goede interne functionering van de dienst." De knoop-doorhak-functie dus. De ge citeerde conclusie is letterlijk opgenomen op blz. 3 van de raadsbrief (bijlage no. 338), gedateerd 9 november 1972. Tot mijn grote verbazing zei de heer Heidinga in de raadsvergadering van 20 november j.l. niets te voelen voor een horizontale directiestructuur, waarbij hij als reden opgaf, dat het rapport opgebouwd zou zijn rond de bestaande mensen van Openbare Werken en Grondbedrijf en als zodanig weinig waarde bezit wat betreft aanbevelingen en conclusies. Nu moet U het mij niet kwalijk nemen, maar wat wil de heer Heidinga nu eigenlijk? Elk organisatie-onderzoek wordt geënt op de aanwezige karakters en kwaliteiten, teneinde een optimaal resultaat te krijgen. Als dat niet het uit gangspunt is bij een organisatie-onderzoek, zal öf het organisatierapport in een la verdwijnen öf men begint met een volkomen schone lei en na het gereed komen van het organisatiemodel met het aantrekken van de benodigde mensen. Het argument van de heer Heidin ga vind ik dus helemaal geen reden om op het eerder ingenomen standpunt terug te komen. In het spoor van de heer Heidinga stapten ook de Burgemeester en de heer De Jong over naar de andere directiestructuur, wat resulteerde in het raadsvoorstel dat nu voor ons ligt. U zult inmiddels wel begrepen hebben, dat wij niets voelen voor dit nieuwe voorstel voor zover het de directiestructuur betreft, een verticale structuur met een horizontale afwijking. Wij houden vast aan de horizontale directiestructuur zoals die werd voorge steld in de vorige raadsbrief en ik wil in het kort nog wel even schetsen waarom. In de eerste plaats omdat Twijnstra en Gudde dit in de gegeven omstandigheden de beste oplossing vinden en in de tweede plaats om dat deze structuur al bijna een jaar werkt in de vorm van de kerngroep waarover ook in de raadsbrief wordt gesproken. Deze kerngroep is in feite hetzelfde als het directorium dat in het rapport van Twijnstra en Gudde wordt voorgesteld, alleen ontbreekt de R.O.- manager nog. Deze kerngroep functioneert uitstekend op dit moment en waarom zullen we iets veranderen wat uitstekend werkt Bovendien is een directorium geen novum in het gemeentelijk apparaat van Leeu warden; bij het Triotel is deze directiestructuur bijv. ook al aanwezig. Voornamelijk om de twee door mij genoemde redenen zijn wij voor de horizontale directie structuur. ïk heb hier een motie die dit standpunt moet onderschrijven en wel van de volgende inhoud: „De Raad der gemeente Leeuwarden; in vergadering bijeen op 8 januari 1973; besluit: voor wat betreft de directiestructuur van de nieuwe Dienst voor Stadsont wikkeling het voorstel aan te nemen, dat is vervat in het raadsvoorstel, no. 338, d.d. 9 november 1972." Deze motie is mede-ondertekend door de heer Meijerhof. Tot slot zou ik nog een paar opmerkingen willen maken over de reacties en meningen van het personeel van Openbare Werken, Grondbedrijf en V.O.W. Het voorstel tot integratie van het Grondbedrijf in de nieu we Dienst voor Stadsontwikkeling heeft geleid tot een zekere onrust onder het personeel van het Grondbe drijf. Dat is zonder meer begrijpelijk. Maar ik dacht, dat èn voor de positie van het personeel èn voor de specifieke beheersfunctie van het Grondbedrijf vol doende waarborgen voor een eigen identiteit zijn vast gelegd. De mensen van Openbare Werken zijn over het algemeen enthousiast over de in te voeren project organisaties, maar hebben een verdeelde mening over de directiestructuur. Naar mijn mening heeft de heer Muller terecht opgemerkt, dat de mogelijkheid om in horizontaal verband te werken kennelijk door een deel van het personeel niet aan de directie wordt gegund. De opmerkingen die zijn gemaakt door de mensen van V.O.W. en de medezeggenschapscommissie van de Se cretarie, betreffen voornamelijk de plaats van de ma- nagement-functie in het gemeentelijk apparaat. Ze stellen, dat de management-functie moet worden uit geoefend op het Stadhuis. Dit is wel wat zwart-wit ge steld, want in het rapport Twijnstra en Gudde wordt duidelijk een scheiding gemaakt tussen het overall- management en het afdelingsmanagement, waarbij het overall-management in de beleidsbepalende sfeer ligt, terwijl het R.O.-management waar het hier van avond om gaat in de beleidsuitvoerende en beleids- voorbereidende sector ligt. Trouwens, de plaats van V.O.W. in dat geheel van het r.o.-proces wordt èn in de raadsbrief èn in het rapport duidelijk onder de aan dacht gebracht, wat voornamelijk is veroorzaakt door een zekere penetratie van V.O.W. in een beleidsuit voerende afdeling. Een en ander zal in de tweede fase van het onderzoek dan ook verder uitgewerkt moeten worden. De heer YViersma: De huidige situatie met betrek king tot de ruimtelijke ordening en de daarbij zo nauw betrokken diensten en afdelingen vraagt om een doel treffende organisatie-vorm om de steeds problema tischer wordende ontwikkelingen op dit gebied, vooral qua management, het hoofd te kunnen bieden. Het gestelde in bijlage no. 8, d.d. 26-12-1971, met betrek king tot het verlenen van een krediet van f 150.000, voor het doen instellen van een onderzoek door het raadgevend bureau Twijnstra en Gudde naar de orga nisatie en vooral naar de coördinatie van werkzaam heden op het terrein van de ruimtelijke ordening, wijst duidelijk in de richting van een manager, een coördi nator die, uitgaande van de genomen beleidsbeslissin gen, alle diensten en afdelingen samenbundelt tot een harmonieus geheel waarin deze diensten en afdelingen hun inbreng hebben. De instelling van een directorium van 4 is alleen mogelijk wanneer degenen die daarvan deel uitmaken, qua karakter en mentaliteit bij elkaar passen, vooral zonder zelfzucht en eigenbaat zijn en de absolute wil bezitten met uitsluiting van zichzelf en de dienst welke zij in het directorium vertegenwoordi gen, alleen datgene te zoeken wat in het belang is van een goede ruimtelijke ordening. Wij zijn van me ning, dat een directorium, gevormd door en samen gesteld uit thans daarvoor in aanmerking komende functionarissen, aangevuld met een vierde man, de z.g. knoopdoorhakker, niet de zekerheid biedt met betrek king tot de eerder gestelde eisen ten aanzien van een samen te stellen directie. Binnen een grote organisatie wordt deze directievorm dan ook zeer spaarzaam toe gepast en wel dan wanneer, tenminste in de top van een groot bedrijf of grote instelling, de verantwoorde lijke beleidsfunctionaris van een hoog kaliber is en de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid heeft. In dit geval zou deze functionaris vergeleken kunnen worden met de Wethouder van Ruimtelijke Ordening. Nimmer mag echter worden verwacht, dat een politiek gekozen functionaris in de tegenwoordige, snel evoluerende tijd, in staat zal zijn die taak op verantwoorde wijze ten uitvoer te brengen, omdat in het geheel niet vaststaat, dat deze functionaris in staat is zijn kennis en be kwaamheid in die functie waar te maken en vaktech nisch te kunnen oordelen en beoordelen. Het zal U duidelijk zijn, dat onze fractie niet geporteerd is voor een directorium van vier directeuren waarvan één, de knoopdoorhakker een wonderlijke benaming overi gens wel degelijk de man is die het laatste woord heeft. De Dienst voor de Ruimtelijke Ordening zal naar onze mening moeten omvatten 1. de Dienst voor het Grondbedrijf; 2. de Dienst voor de Openbare Werken; 3. de Stedebouwkundige dienst Verder zal de huidige afdeling V.O.W. moeten wor den omgezet in: a. een tot normale proporties en taak teruggebrachte secretarie-afdeling voor ruimtelijke ordening, alleen en uitsluitend ten dienste van de Secretarie en daarmee ten behoeve van het College van B. en W.; b. een bureau ruimtelijke ordening waarin onderge bracht het voornaamste deel van de taken van het huidige V.O.W. met een voorbereidende en coördine rende taak, tevens een secretariaat vormende voor de Dienst voor de R.O. Het onder b genoemde bureau zou rechtstreeks ge steld dienen te worden onder een algemeen directeur als de grote coördinator met de hoogste beslissingsbe voegdheid in beleidszaken en uitvoeringszaken binnen de Dienst voor de R.O. Naast eerder genoemd bureau (grootste deel van V.O.W., kortweg genoemd Bureau R.O.) zouden onder de algemeen drecteur gesteld dienen te worden: de Dienst Grondbedrijf onder een eigen directeur; de Dienst Openbare Werken onder een eigen directeur en de Stedebouwkundige Dienst onder een eigen di recteur. De managers van deze drie diensten zullen alle drie directeur moeten zijn. Adjunct-directeur is niet moge lijk, omdat: le. het Grondbedrijf al een directeur heeft; gezien de rechtspositie is het niet mogelijk deze functie terug te draaien tot adjunct-directeur; 2e. de beslissingsbevoegdheid en de verantwoording voor iedere dienst dit eist en tevens om de verantwoor ding en beslissingsbevoegdheden op de juiste plaats te leggen en daarmee te voorkomen, dat de z.g. knoop doorhakker in deze samenstelling dan de algemeen directeur overspannen raakt. Nu iets over het organisatie-onderzoek voor de ruim telijke ordening. Wanneer het bureau Twijnstra en Gudde de opdracht had uitgevoerd zoals, dacht ik, een deel van onze Raad zich dat had voorgesteld, waren de daarin voorgestelde organisatievormen gebaseerd ge weest op een duidelijke taakstelling met betrekking tot de verantwoordelijkheid en bevoegdheden, terwijl te vens een duidelijke begrenzing van de diverse en zo nauw aan elkaar verwante taken van de diensten die gezamenlijk de Dienst voor de R.O. vormen, zou zijn aangegeven. Dit bureau geeft voor duur geld een be leidsadvies zonder grond en is natuurlijk bereid thans voor nieuw ter beschikking te stellen geld, de gewenste basis te leveren. Mijn mening is, dat met betrekking tot de gegeven opdracht aan en de begeleiding van het bureau Twijnstra en Gudde voorbij is gegaan aan de essentiële punten waarop men een organisatie bouwt. Het verdient dan ook aanbeveling bij het geven van opdrachten in de naaste toekomst aan soortgelijke instellingen en adviesbueraus de opdracht nauwkeurig vast te leggen. Ten slotte nog dit. Wij stellen het op prijs, dat de positie van de functionarissen binnen de nieuwe or ganisatievorm, even duidelijk zal worden als ze nu is. Dit geldt vooral ten aanzien van de huidige afdeling V.O.W. In nauwkeurig overleg zou een juiste keuze moeten worden gemaakt ten aanzien van hen die zou den overgaan naar het Bureau R.O. (dat het overgrote deel zal vormen van de huidige afd. V.O.W.) en hen die zouden blijven bij de secretarie-afdeling voor de Ruimtelijke Ordening. In feite wijkt de door mij geprefereerde vorm niet zo gek veel af van het directorium van vier waarvan de R.O.-man de hakker is. Wij vinden, dat juist deze hakker de algemeen directeur dient te zijn, terwijl een bureau van zeer bekwame mensen die er absoluut al zijn hem ten dienste zou kunnen staan om zijn management- en coördinerende functie uit te voe ren zonder de kans te lopen dat hij door de bomen het bos niet meer ziet. Voorts dienen in zijn staf te wor den opgenomen als zijn adviseurs met eigen verant woordelijkheid en bevoegdheden binnen hun dienst: de directeur van het Grondbedrijf, de directeur Openbare Werken en de directeur Stedebouwkundige Dienst, als mede het hoofd van het Bureau R.O. en indien ge wenst en noodzakelijk bij belangrijke bijeenkomsten op beleidsniveau, het hoofd van de secretarie-afdeling R.O. Het management van de Dienst voor R.O. zal op deze wijze zonder te verongelukken en zonder over spannen te geraken of, nog erger, ziek te worden, met volle inzet van alle functionarissen die hun plaats we ten, een gunstige ontwikkeling met betrekking tot de ruimtelijke ordening geruisloos tot stand kunnen bren gen. Ik heb mijn betoog gehouden, maar heb volledigheids halve een klein schema opgezet; het is in het klad ge maakt. U hebt in Uw Nieuwjaarsrede, mijnheer de Voorzitter, al gezegd, dat wij bijzonder zwaar belaste mensen zijn. In de schaarse vrije tijd die ik had, heb ik dit schema getekend. Ik zou dit wel graag uitge reikt willen zien aan het College en aan de raadsleden. Er is voor ieder een exemplaar beschikbaar. Op het schema kunt U duidelijk en overzichtelijk zien wat ik heb verteld en hoe de mening ligt in onze fractie ten aanzien van het in te stellen directie-apparaat, het management voor de Ruimtelijke Ordening.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 9