zeggen: Ik keer de situatie om en ga uit van 2/3
laagbouw en 1 3 hoogbouw en dan kom ik tot mijn
redenering. Maar zo is de werkelijkheid niet; er is de
laatste vijf jaar 1/3 laagbouw en 2/3 hoogbouw ge
realiseerd. De Minister heeft gezegd: Je moet uitgaan
van wat er de laatste vijf jaar gebouwd is. De correctie
die de heer Knol aanbrengt, gooit de hele zaak onder
steboven. Wanneer wij hem zouden volgen, dan zouden
wij van 1.700 woningen van het gemeentelijk woning-
bezit de huren moeten verlagen; f95.000,huurver-
laging per jaar ten opzichte van de situatie van nu.
Dat is de consequentie van hetgeen de heer Knol wil.
(De heer Knol: Dat is de consequentie van de huur-
harmonisatie, niet van wat ik wil!) De consequentie
van de huurharmonisatie die de meerderheid van het
College voorstelt, is anders; daar komt geen huur-
verlaging uit. Ik vraag mij dan ook af, of de heer
Knol de zaak wel voldoende doordacht heeft. Hij kan
wel zeggen, dat zijn redenering de juiste is, maar die
redenering is een duidelijke afwijking van de richt
lijnen die de Minister heeft vastgesteld. Omdat het
voorstel van de heer Knol in strijd is met de grond
gedachte, het uitgangspunt van de Minister, heeft de
meerderheid van het College gemeend de heer Knol
niet te kunnen volgen; hij komt heel ergens anders
uit dan de bedoeling geweest is van de huurharmoni
satie. Er staan dus twee standpunten tegenover elkaar
in het College. Ik kan zeggen, dat alle standpunten
terdege uitgekristalliseerd zijn; die hebben beslist de
ruimte gekregen. Het is echt niet zo, dat wij de men
sen graag meer lasten op willen leggen. Persoonlijk
wil ik er nog wel aan toevoegen, dat ik het in de
jaren dat ik Wethouder van Volkshuisvesting ben, erg
moeilijk heb gehad met het feit, dat ik vaak jongelui
die een huis wilden hebben naar een dure woning in
Bilgaard moest sturen, waarvoor ze dan f 180,tot
f200,per maand moesten betalen(De heer
Knol: Daar heb ik ook nooit aan getwijfeld.), terwijl
veel mensen in huizen woonden met hetzelfde woonge
not en maar f 100,tot f120,huur betaalden. Dat
verschil heeft men nooit kunnen begrijpen; men heeft
vaak gezegd: En waarom mag ik niet in zo'n goedkope
woning? of: Laten de mensen die in zo'n goedkope
woning zitten ook maar meer betalen. Men was duide
lijk van mening, dat het verschil in huur kleiner moest
worden. En dat is ook het uitgangspunt van de huur
harmonisatie. De heer Vellenga heeft dat ook duidelijk
gesteld. Wanneer wij vandaag in Lekkumerend eenge
zinswoningen bouwen die precies gelijk zijn aan wonin
gen die al in Bilgaard zijn gebouwd en die woningen
in Lekkumerend doen f 60,huur per maand meer, dan
ziet U het probleem duidelijk. Wij zullen t.a.v. het oude
woningbezit tot een veel forsere huurverhoging moeten
komen als wij een ieder recht willen doen. Dat moet het
uitgangspunt zijn. En als wij dat uitgangspunt aan
vaarden, dan geloof ik, dat het meerderheidsstandpunt
zeer goed te verdedigen is. En in dit verband passen
niet woorden als „huisjesmelkers" e.d.
Door verschillende sprekers is het onderhoud van de
woningen naar voren gebracht. Het is logisch, dat dat
onderhoud een rol speelt. Als van 1.700 woningen de
huren in totaal met f 95.000,omlaag gaan, terwijl
de lasten per woning met f 30,stijgen, ontstaat er
een tekort van f 150.000,En wij kunnen daar geen
kant mee uit. Maar met dat tekort zitten we als het
voorstel van de heer Knol zou worden aanvaard. Het
is niet zo eenvoudig als hier gesteld wordt. Ik maak
dan ook wel degelijk bezwaar tegen dat voorstel.
Het punt waar het eigenlijk op aan komt, is, dat
men zegt, dat het College de mening van de Raad had
moeten afwachten; de heren Vellenga en Knol hebben
dat naar voren gebracht. De heer Vellenga heeft er
aan toegevoegd: Je had de heer De Jong vroeger eens
moeten horen toen hij nog fractievoorzitter was. Ik ben
het met de heer Vellenga eens, dat ik toentertijd in
derdaad wel eens van leer ben getrokken als de auto
nomie van de Gemeente in het gedrang kwam; daar
voor heb ik meerdere malen op de bres gestaan. Maar
ik heb altijd een heel duidelijk onderscheid gemaakt
tussen autonomie en zelfbestuur. Ik heb het bijv. nooit
over de politie gehad; dat is ook geen zaak van de
Raad, dat is duidelijk een zaak van de Burgemeester;
daar staat de Raad buiten. (De heer Vellenga: Ik was
toen misschien mijn tijd al vooruit. Maar het verhaal
over het mede-bewind dan?) Akkoord. Zelfbestuur in
de vorm zoals wij dat vroeger kenden, heeft geleide
lijk aan plaats gemaakt voor een zekere vorm van
mede-bewind. Vandaar dat wij van de motie die de
heer Knol in november heeft ingediend in de oude
gedachtengang van zelfbestuur misschien gezegd had
den: Die motie leggen we naast ons neer, want het is
een kwestie van B. en W. Maar omdat wij geleidelijk
aan meer bij de gedachte van het mede-bewind terecht
zijn gekomen, hebben we gezegd: Goed, de Raad heeft
zijn standpunt kenbaar gemaakt door middel van een
motie; wij zullen die motie, in het kader van het
mede-bewind, uitvoeren. Nu, de motie is uitgevoerd,
die is royaal uitgevoerd. Er stond duidelijk in ik
zal de motie er even Dij pakken (De heer
Vellenga: U hoeft maar één zin te citeren.): „c. de
Raad in te lichten alvorens de tweede fase van het
huurharmonisatieplan zal worden ingediend, omtrent
de inhoud van het advies van de Commissie voor het
Woningbedrijf en omtrent de beslissing die B. en W.
terzake hebben genomen." Het plan is op 15 februari
ingediend. De Raad heeft op 9 februari de nota gekre
gen en het advies is ter inzage gelegd. Wat willen de
heren nu nog meer. (De heer Vellenga: Er is op 19
februari raadsvergadering en U hebt in de vorm van
een mededeling de beslissing onder de aandacht van
de Raad gebracht(De heer Heidinga: Dat jullie
geen motie in kunnen dienen, hoeft geen reden te zijn
om zo tegen de Wethouder op te scheppen.) (De Voor
zitter hamert.) (De heer Vellenga: Laat mij ook eens
een keer tegen een Wethouder opscheppen.) (De Voor
zitter: Heren, laat U nu eerst de Wethouder even
uitspreken.) Ik wil nadrukkelijk vaststellen ik kan
mij de ontstemming van de heer Vellenga in zekere
zin wel voorstellen dat de verantwoordelijkheid bij
B. en W. ligt. Hij zal toch moeten toegeven, dat, al is
hij het niet met de beslissing eens dat kan ik best
van hem hebben het College correct heeft gehan
deld; hij kan daar geen aanmerkingen op maken. (De
heer Vellenga: Als er maar drie of vier dagen tussen
zitten, dan had U best nog even kunnen wachten.)
Wij hebben op 19 januari van de Minister een circu
laire gekregen waarin duidelijk staat, dat de beslis
sing voor 1 februari moest zijn genomen en daarna
aan de Minister moest worden kenbaar gemaakt. Als
dat niet gebeurde, zou de Minister zonder meer aan
nemen, dat de huren verhoogd worden volgens het
zelfde schema als vorig jaar is ingediend; voor 15 fe
bruari moest daarvan mededeling zijn gedaan. Wij wa
ren dus wel genoodzaakt het plan op tijd in te dienen
om niet met de Minister in conflict te komen. De
Minister had al verschillende keren uitstel gegeven en
nu waren we aan de datum van 15 februari gebonden.
Al zouden wij het gewild hebben, wij konden de zaak
niet uitstellen. Hadden wij dat gedaan, dan liepen wij
het risico, dat de Minister het schema van vorig jaar
had aangehouden. Dus wat wilt IJ nu nog meer? Wij
hebben met inachtneming(De heer Vellenga: U
weet heel goed wat ik wil.) van de richtlijnen van de
Minister die stelt de huren vast en op basis van
onze verantwoordelijkheid onze beslissing genomen. Ik
geloof, dat men daar weinig van kan zeggen. (De heer
Knol: Staat er in die brief ook iets over oude wonin
gen die maar 6 pet. in huur mogen worden verhoogd?)
(De Voorzitter: Ik sluit de discussie nu; de Wethou
der is klaar met zijn beantwoording.) (Mevr. Dijkstra-
Bethlehem: Ik heb helemaal geen antwoord gekregen
op de door mij gestelde vraag; daar wordt gewoon aan
voorbij gegaan.)
De Voorzitter: De Wethouder heeft in tweede in
stantie naar de mening van verschillende raadsleden
misschien onvoldoende geantwoord. Ik zou nog even
in willen gaan op de suggestie die de heer Vellenga
heeft gedaan. Ik zou U willen vragen over de inge
diende motie direct na de pauze te stemmen. De dis
cussie is nu gesloten, maar ik kan mij indenken, dat
nog iemand een stemverklaring wil afleggen. U kunt
dan misschien in de pauze nog even overleg plegen.
De heer Vellenga: Ik heb daar op zichzelf geen be
zwaar tegen. Toen de heer Knol zei, dat hij behoefte
had aan enig overleg met zijn fractievoorzitter, deed
hij dat in verband met de voor hem onverwachte me
dedeling, dat de plannen al verzonden waren. Dat kan
9
dus een onderdeel van ons beraad in de pauze zijn. Na
de pauze gaan we dan wel verder.
Punten 3 t.e.m. 5 (bijlagen nos. 54, 42 en 41).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 6 (bijlage no. 43).
De Voorzitter: De bij dit voorstel behorende bij
lage a is intussen vervallen. Betrokkene heeft ver
zocht de transactie niet door te laten gaan. Aan de
orde is dus alleen het in bijlage b voorgestelde.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het mondeling
door de Voorzitter gecorrigeerde voorstel van B. en W.
Punten 7 en 8 (bijlagen nos. 53 en 50).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 9 (bijlage no. 45).
Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Het verzoek aan de
Raad mee te werken aan het op gang brengen van
een onteigeningsprocedure voor 17 percelen aan het
Hoeksterpad e.o., houdt verband met de beslissing ge
vallen op 18 oktober 1971; toen werd besloten weer een
stuk van het binnenstadstangent aan te leggen (van
Vijzelstraat tot Tuinen) met daarbij de bruggen
richting Groningerstraatweg. In oktober 1971 heb ik
geprobeerd via een motie de discussie over het tan-
gentieel systeem rond de binnenstad opnieuw in gang
te zetten. Die motie werd verworpen. De meerderheid
van de Raad wilde de aanleg van de tangenten reali
seren op basis van plannen uit 1965. Wij ik spreek
namens een minderheid in mijn fractie zouden ons
daarbij hebben neergelegd als niet na oktober 1971 het
praatplan voor de binnenstad de Raad en de burgers
was aangeboden. Er is een informatieve bijeenkomst
gehouden en geïnteresseerde burgers groepen en één
lingen hebben hun meningen aan het Gemeentebe
stuur toegezonden. Daarna is een hoorzitting gehouden.
Veel van de daar naar voren gebrachte suggesties en
bezwaren houden verband met het verkeer. Sommigen
keren zich tegen het principe van tangenten, anderen
vinden het systeem op zich aanvaardbaar maar menen,
dat de brede asfaltomarming, zoals die het College
voor ogen staat, iets is waaraan de binnenstad zal be
zwijken. Wij zijn van mening, dat eerst de menings
vorming omtrent de binnenstad in een verder stadium
moet zijn voor wij verdere beslissingen nemen. Anders
hebben praatplannen en hoorzittingen geen functie. Wij
stemmen daarom tegen dit voorstel.
De hear Singelsma: Ik slüt my graech by de wur-
den fan mefr. Brandenburg oan.
Mevr. Visscher-BouwerIk sluit mij ook aan bij de
woorden van mevr. Brandenburg, maar ik wilde het
nog even hebben over een ander aspect van deze zaak.
In dit geheel speelt ook het wonen een erg belangrijke
rol. De te onteigenen panden worden nog bewoond;
ook aan de Oosterkade zijn woonhuizen. Er zijn tevens
kleine bedrijfjes gevestigd en er zijn opslagplaatsen.
Het betreft hier een levend stukje stad. Wanneer we
de aanleg van de oosttangent realiseren op de manier
zoals die B. en W. voor ogen staat, dan wordt de
leefbaarheid van de Oosterkade m.i. teniet gedaan. Dan
is er weer een stukje „eigenheid" van Leeuwarden ver
loren gegaan. Wij moeten ons ervan bewust zijn, dat
een stad zonder inwoners geen stad meer is.
De heer P. D. van der Wal: Vorige week kreeg ik
naar aanleiding van dit agendapunt in de Leeska
mer voor het eerst de tekeningen voor de aanleg van
de binnenstadstangent tussen Vijzelstraat en Tuinen
onder ogen. Ik was er voordien al eens langs gefietst
en had toen niet begrepen waarom de huizen achter
de Bonifatiuskerk moesten verdwijnen, want ik dacht,
dat de ruimte voor de reconstructie van dat stukje weg
wel aanwezig was. Maar wat bleek na veel ge-
puzzel uit de voor niet-deskundigen bijna onlees
bare tekeningen Men wil daar een vierbaans ver
keersweg van 2 x 9 m aanleggen, gescheiden door een
middenberm van 2,5 m, totaal ruim 20 m dus, met
daarbij een verkeersplein van ruim 100 m lengte, dat
dan ook nog een stukje stadsgracht overkluist. Op het
Stadhuis en bij Openbare Werken heeft men zich ken
nelijk niets aangetrokken van de ik kan wel haast
zeggen landelijk afkeurende kritiek op de aanleg
en uitvoering van het eerste stuk binnenstadstangent,
n.l. de Groeneweg. Nee, men gaat rustig door met het
ontwerpen van dit soort schaalloze en extra verkeer-
aantrekkende wegen die nog onlangs in een tijdschrift
voor architectuur en stedebouw werden vergeleken met
een startbaan van een vliegbasis in de binnenstad. Wij
kunnen niet akkoord gaan met dit onteigeningsplan op
grond van de ter inzage gelegde tekeningen en zeker
niet op een moment, dat de hele problematiek rond de
binnenstad weer in discussie is en ook het structuur
plan voor Leeuwarden nog niet in de Gemeenteraad is
behandeld.
De heer Heidinga: Ik heb bijzonder veel bewonde
ring voor Uw tolerantie, mijnheer de Voorzitter. Ik
dacht eigenlijk, dat alles wat tot nu toe over dit punt
gezegd is, volkomen buiten de orde was. Maar daar
heb ik mij niet mee te bemoeien. (De heer B. P. van
der Veen: Och, waarom niet?) Nee, als het heel erg
is, doe ik het wel eens, maar nu maar niet.
Het is eigenlijk zo, dat de Raad een beslissing heeft
genomen en dat B. en W. gehouden zijn die beslissing
uit te voeren. Het College zou zeker door een aantal
raadsleden op de vingers worden getikt als het die
beslissing niet uit zou voeren. Dit voorstel past dus
bij de beslissing van de Raad en de uitvoering daar
van door B. en W. Zo is de gang van zaken. Zo zal
het ook moeten blijven. De Raad kan niet zelf alle
door hem genomen besluiten uitvoeren, voorbereidin
gen daartoe treffen, enz. Daarvoor hebben we B. en W.
Die worden daarvoor betaald. Ze voeren dus de be
slissingen uit en terecht. (De hear Singelsma: De
Ried kin dochs op in bislüt werom komme?) Dat is
een heel andere kwestie; die is hier nu niet aan de
orde.
Ik wilde verder nog iets zeggen over de zinsnede:
„Onderhandelingen met de eigenaren van deze perce
len hebben tot nu toe generlei resultaat opgeleverd."
Ik weet het niet. Ik heb zo het gevoel, dat het overleg
hier en daar wel wat te wensen heeft overgelaten.
„It hat in bytsje goedkeap west", zegt de heer Mie-
dema. Laat ik me maar niet te sterk uitdrukken. Het
overleg is ook een beetje onsystematisch gebeurd,
dacht ik; die indruk krijg ik tenminste. Nu moeten wij
eigenlijk een besluit nemen tegen de gewone gang van
zaken in. De Raad neemt n.l. alleen maar een onteige-
ningsbesluit als de betreffende eigenaren absoluut on
willig zijn. Ik geloof niet, dat in dit geval voldoende
overleg is gepleegd; dat is althans niet aangetoond.
Omstreeks 1 juli 1972 hebben alle eigenaren een brief
gekregen waarin staat, dat de verwerving van de pan
den en gronden voor de Gemeente noodzakelijk is i.v.m.
het besluit van de Raad daar een weg aan te leggen.
De Gemeente stelt in die brief voor de onderhandelin
gen opnieuw te beginnen; de panden zullen opnieuw
worden opgenomen door een ambtenaar van de Ge
meente en ze zullen worden getaxeerd door de Com
missie Feddema; de taxatie van de commissie zal
schriftelijk aan de eigenaren bekend worden gemaakt
en daarna zal er opnieuw in redelijk overleg worden
getracht tot overeenstemming te komen. Nu heb ik
van die taxaties niets bemerkt. Ik ben daarover ook
van de betreffende mensen niets te weten gekomen. (U
weet, dat ik nogal eens in die buurt verkeer; ik kon
het dus gemakkelijk afchecken.) Ik moet zeggen, dat
hier en daar wel overleg is geweest, maar hetgeen in
de raadsbrief staat, gaat mij te ver. Het komt er eigen
lijk op neer, dat ik niet graag zou willen, dat wij van
onze gewoonte afwijken. Het lijkt er in dit geval meer
op, dat wij de mensen eerst bang maken en dan zeg
gen: Wij hebben al een onteigeningsbevel en nu moe
ten jullie wel. Dat zou ik willen voorkomen, want zo
iets hebben we nog nooit gedaan. We hebben het altijd
met goed overleg kunnen redden. In enkele gevallen
het komt maar sporadisch voor hebben we moe
ten onteigenen. Ik wilde dus graag van de Wethouder