Wat ik niet begrijp zeker niet na het overleg in
de Commissie voor Openbare Werken terzake gevoerd
is welk bezwaar de heer De Jong heeft tegen het
aanhalen van de nummers van de tekeningen in het
besluit zelve. (De heer J. de Jong: Een beetje erva
ring!) Dat kan nooit op ervaring berusten. Als dat zo
was, zou de heer De Jong de betekenis van de tekenin
gen meteen onderkennen. Hij weet ook wel, dat het in
geen enkel opzicht uitvoeringstekeningen zijn, zoals
de Raad die doorgaans bij plannen van deze aard
pleegt te hanteren. Hij weet ook, dat in de Commissie
voor Openbare Werken goed is afgesproken, dat, voor
dat er een nader raadsbesluit gevraagd wordt, deze
gehele zaak in detail-uitwerking in de Commissie voor
Openbare Werken terug komt en ook opnieuw aan de
Raad zal worden voorgelegd. En dat betekent, dat er
nooit enig misverstand kan ontstaan over de bij dit
besluit behorende tekeningen als daarin de betreffende
nummers zijn opgenomen. Ik begrijp dus zijn bezwaren
in het geheel niet. De waarde van zijn suggestie waag
ik ernstig te betwijfelen. Ik meen, dat het niet verstan
dig is de nummers uit het besluit te laten, eenvoudig om
dat ze een integrerend onderdeel vormen van het be
sluit waarop wij subsidie zullen moeten gaan vragen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 9 (bijlage no. 104).
De heer Vellenga: Het is duidelijk, dat dit voorstel
primair een voorstel is van financiële aard. Uw Col
lege grijpt er in de raadsbrief op terug, dat in oktober
1971 een krediet beschikbaar is gesteld van ruim 4%
miljoen gulden en het becijfert dan, dat door een hele
reeks van oorzaken dat bedrag nu aanzienlijk ver
hoogd. Maar dat betekent evengoed nog, dat deze Raad
de bijdrage van rijkswege ook beduidend wordt ver
hoogd. Maar dat betekent eengoed nog, dat deze Raad
vanavond een beslissing zou moeten nemen waarbij
het krediet voor dit project nogal aanzienlijk omhoog
gaat.
Wanneer ik zeg „voor dit project", dan is het voor
iedereen, dacht ik, duidelijk, dat het hier een nogal
aangevochten project is; daarover is meer dan één keer
in deze Raad het nodige gezegd. In mijn fractie be
stonden tot nu toe t.o.v. deze zaak eigenlijk twee stand
punten die, wat uitvoering betreft, nogal uit elkaar
lagen.
Het is evenzeer duidelijk, dat m.n. de laatste tijd de
aandrang om deze hele zaak opnieuw te bekijken, be
slist sterker is geworden. Men kan zich daarvoor af
schermen onder het motto „er is besloten, er moet con
tinuïteit zijn in het bestuur". Men kan natuurlijk ook
zeggen: Wij willen best luisteren naar een bepaalde
argumentatie en, zonder bepaalde primaire uitgangs
punten los te laten, toch overwegen om aan bepaalde
bezwaren tegemoet te komen door een bepaalde, an
dere uitvoering. Wanneer ik zo aan de laatste weken
terug denk, dan is in bepaalde kringen en in bepaalde
vergaderingen ook aangedrongen op dit opnieuw be
kijken van de hele zaak; dat is bijv. in de vergadering
van mijn eigen politieke partij gebeurd, wij hebben een
brief ontvangen van de Jeugdgemeenteraad, en ik her
inner mij andere uitlatingen in de publiciteit. En dat
alles heeft mijn fractie ertoe gebracht zich af te vra
gen: Zullen wij vanavond zonder meer met dit voorstel
akkoord gaan of zullen wij tegen de achtergrond van
de financiële overwegingen toch proberen tot een be
paalde heroriëntatie te komen? Nu kan de Raad dat
moeilijk staande deze vergadering doen, te meer omdat
het hier natuurlijk gaat om een paar wezenlijke pun
ten. Ik noem de hele zaak van het verkeersvraagstuk
in zijn relatie tot de functie van de binnenstad, ik denk
aan het punt van het stedeschoon, m.n. dan ook aan
de grachten die hier in het geding zijn, maar ik denk
ook vooral aan het feit, dat wij geregeld door geïnfor
meerd worden over de manier waarop Uw College zich
voorstelt om t.a.v. de doelstellingen en de inhoud van
een toekomstig binnenstadsplan te werk te gaan. Wij
hebben daarvoor bepaalde data gehoorddie zouden mis
schien nog wel eens geconcretiseerd kunnen worden.
Maar dat brengt, dacht ik, met zich mee, dat er mogelijk
enige tijd en enige adem is om te denken aan die her
oriëntatie waarover ik zopas heb gesproken. Dat leidt
mijn fractie ertoe om U te vragen dit agendapunt van
avond aan te houden, daarover geen beslissing te vra
gen. Wij doen dit niet zonder meer, wij zouden dan de
gedachten die ik nu heb ontvouwd ook neergelegd in
een motie aan U willen aanbieden, opdat de Raad daar
ook in alle redelijkheid een bepaalde uitspraak over
zou kunnen doen. Die motie luidt als volgt:
„De Raad der gemeente Leeuwarden; in vergadering
bijeen op 2 april 1973; spreekt zich uit voor aanhouden
van agendapunt 9 om het College van B. en W. gele
genheid te geven de overschrijding van het krediet
van oktober 1971 aanzienlijk te beperken door een an
dere en eenvoudiger uitvoering van de betreffende
plannen, waarbij a. een verantwoorde oplossing voor
het verkeersvraagstuk in de relatie met de functies
van de binnenstad wordt nagestreefd; b. het stede-
schoon, m.n. de betrokken grachten, maximaal behou
den blijft; c. strijdigheid met de doelstellingen van het
toekomstige structuurplan voor de binnenstad wordt
vermeden."
Ik heb de eer om deze motie die behalve door mij
ondertekend is door mevr. Brandenburg aan U,
mijnheer de Voorzitter, te laten overhandigen.
De heer P. D. van der Wal: De inwoners van onze
goede stad moeten de laatste weken bij het lezen van
de krant wel een verward beeld hebben gekregen van
ons stadsbestuur. De ene dag zagen zij burgemeester
Brandsma met een optimistische glimlach op de foto
bij de voorbereiding van de N.V. Stadsherstel, lazen
zij over de restauratieplannen van o.a. de Kelders,
de andere dag worden B. en W. bestempeld als een
College van brekers en worden er borden geplaatst
met teksten als „Brandsma breker" en „Deze gracht
wordt verkracht". Dit alles is een duidelijk bewijs, dat
er iets niet klopt. (De heer Heidinga: Bij wie?) Bij
het beleid van het Gemeentebestuur. (Stem: Bij ons?)
Ja, dat zou U ook kunnen zeggen; wij zijn tenslotte
het Gemeentebestuur. In ingezonden stukken wordt
zelfs gevraagd wat nu precies het beleid is van het
Gemeentebestuur. De verwarring is groot. Toch zou
je met wat goede wil wel een bepaalde beleidslijn
kunnen bespeuren. Enerzijds worden met kracht inci
dentele restauraties, zoals van de Oldehove, Grote Kerk,
Princessehof en andere monumenten, bevorderd, an
derzijds worden op grond van verouderde plannen re
constructies doorgevoerd die het totale leefmilieu van
de binnenstad in ernstige mate aantasten. Het duide
lijkste voorbeeld hiervan is wel het al aangelegde stuk
noordtangent, de Groeneweg, in de volksmond ook wel
de zwarte baan genoemd. Dit afschillen van de binnen
stad gebeurt op grond van het inmiddels beruchte bin
nenstadsplan van 1965. Nadien, en vooral de laatste
twee jaar, is zowel landelijk als hier in Leeuwarden de
visie op de functie en plaats van de historisch ge
groeide binnensteden totaal veranderd. Dat is dan ook
de reden, dat je rustig kunt spreken van een ver
ouderd plan uit 1965. B. en W. en deze Raad hebben
dat ook wel ingezien. Het praatplan voor de binnen
stad is er niet gekomen omdat het plan-Kuipers zo
goed voldeed, maar juist omdat het zulke fundamen
tele gebreken vertoonde. Scherp gesteld, zou je uit het
voorgaande kunnen opmaken, dat het huidige beleid
erop gericht is enkele historische pronkstukken te
restaureren als oases in een binnenstad vol bedrijfs-
en kantoorgebouwen, omsingeld en doorkruist door
brede, zwarte asfaltbanen. Dit kan natuurlijk niet de
bedoeling zijn. Maar je vraagt je wel af wat we dan
wel willen; het plan van 1965 of het nieuwe plan van
1973 Het doorzetten van het oude plan betekent het
beperken en belemmeren van de mogelijkheden en ma
noeuvreerruimte om te komen tot een nieuw binnen
stadsplan. Kunnen wij ons dat als Gemeenteraad ver
oorloven? Mijn fractie vindt in ieder geval, dat dit zo
niet langer kan. Om deze reden dienen wij nu een
voorstel in met de volgende inhoud
„De Gemeenteraad; in vergadering bijeen op 2 april
1973; van mening, dat de brede discussie over de toe
komstige ontwikkeling van de Leeuwarder binnenstad
zich in een zodanig vergevorderd stadium bevindt, dat
het niet langer verantwoord is op grond van het struc
tuurplan voor de binnenstad van 1965 beslissingen te
nemen over de structuur van de binnenstad, besluit in
5
afwachting van het nieuwe binnenstadsplan het struc
tuurplan voor de binnenstad 1965 niet langer als be
leidsuitgangspunt te hanteren."
Dit voorstel is mede-ondertekend door de heer Van
Haaren.
Als één van de voortvloeiselen van dit verouderde
structuurplan is nu dus de reconstructie van het Hoek-
sterend aan de orde. Behalve het argument, dat de
uitvoering van dit plan de toekomstige ontwikkeling
van de binnenstad vastlegt en dus ook de discussie
over de binnenstad steeds weer tot een farce maakt,
zijn er nog een hele reeks argumenten om dit onzalige
plan niet uit te voeren. Ondanks het feit, dat vier
bomen door de Plantsoenendienst zijn verplaatst, zul
len er nog altijd tien volwassen bomen moeten sneuve
len als slachtoffer van het steeds meer uit de hand
lopende autoverkeer. De speelplaats van de Arends-
tuinschool zal drastisch verkleind moeten worden. Een
hele reeks panden, karakteristiek voor dit gebied, zul
len moeten verdwijnen en daarvoor in de plaats staat
al een nieuwbouw-bejaardentehuis, zo uit zijn krach
ten gegroeid, dat het de hele omgeving domineert en
zelfs de Bonifatiuskerk in dc schaduw zet. Bij de ka
zerne zal een stuk beschermde stadsgracht worden af
gesneden. En alsof dat allemaal nog niet genoeg is,
wordt dan ook nog een stuk van de Voorstreeksgracht
overkluisd. In de praktijk komt dat overeen met het
dempen van dit stuk gracht en dat terwijl iedereen in
de discussie over de binnenstad de grachtengordels
als een onaantastbaar, karakteristiek gegeven be
schouwt. Maar evengoed wil het College dit stuk
gracht overkluizen, dempen dus. (De heer Tiekstra
(weth.): Ik wil wel even vaststellen, dat dat een
raadsbesluit is van november 1971.) Dat mag U gerust
vast stellen. (De heer Tiekstra (weth.): U spreekt
over het College.) Nadat het Vliet was gedempt, heb
ik een van de wethouders horen zeggen: Dit is de laat
ste keer geweest, dat ik voor het dempen van een
gracht stem. Tot nu toe heb ik daar niets van ge
merkt, maar misschien komt dat nog. Ik ben overigens
erg benieuwd of er al overleg met Monumentenzorg
is geweest en tot welke resultaten dat eventueel heeft
geleid. Een herhaling van de gang van zaken bij de
aanleg van het verkeersknooppunt op de Westerplan
tage, waarbij zonder voorafgaande toestemming van
Monumentenzorg de grachtengordel werd aangetast,
dient hier zeker te worden voorkomen.
U zult wel hebben begrepen, dat wij fervente tegen
standers zijn van deze plannen voor de reconstructie
van het Hoekstcrend en zeker nu de discussie over de
binnenstad nog volkomen open is. Ik was van plan een
motie in te dienen, ongeveer van de strekking van de
motie die de heer Vellenga indiende, maar die hoef ik
nu niet meer in te diénen. Het uitstel van de beslissing
stuit overigens, dacht ik, ook niet op zulke grote be
zwaren, want de verkeerssituatie op het betreffende
kruispunt is niet zo urgent, dat op korte termijn met
de reconstructie zal moeten worden begonnen. De re
constructie is niet alleen niet urgent en overbodig, maar
die gaat de gemeente Leeuwarden ondanks alle rijkssub
sidie bovendien een enorme schep geld kosten. Ver-
keersvoorzieningen zijn nu al de ernstigste structureel
verstorende factor van onze begroting en wij dienen
zeker voor dit soort heilloze plannen het weinige geld
dat we hebben niet ter beschikking te stellen.
De heer Spoelstra is inmiddels ter vergadering ge
komen.
De heer Rijpma: Ik zal niet zo uitvoerig als mijn
voorganger op deze zaak ingaan. Op dit moment
zoals de heer Vellenga ook al heeft vastgesteld is
een principiële discussie over dit plan niet op zijn
plaats. Het is een raadsbesluit van 18 oktober 1971;
op dat moment is de beslissing gevallen en het nu aan
de orde zijnde voorstel is een gevolg van die beslissing.
Als zodanig kan niet bij iedere keer de vorige keer
is het ook geprobeerd een plan, dat een minderheid
in de Raad niet welgevallig is, opnieuw ter discussie
worden gesteld. Nu is het niet zo, dat mijn fractie zegt,
dat we in de tijd die ons nu nog ter beschikking staat,
niet nog eens moeten kijken of het plan zoals dat in
dertijd is ingediend voor wijzigingen in bepaalde zin
vatbaar is. Aan de andere kant voelt mijn fractie er
weinig voor om door het aannemen van welke motie
ook de uitvoering van het plan op losse schroeven te
zetten. Wij hebben in het verleden de beslissing geno
men, dat er een Oostergoweg komt, wij hebben de be
slissing genomen, dat de spoorlijn op een bepaalde ma
nier gekruist zal worden, wij hebben de beslissing ge
nomen, dat de Kanaalstraat aangekocht zal worden
met de bedoeling om daarlangs aansluiting te vinden
op het centrum van de stad, wij hebben de beslissing
genomen, dat er een uitloop van die binnenkomst in
de stad zal zijn via de Oostergracht naar andere ge
deelten van de stad. Ik geloof ook niet, dat onze liefde
voor de binnenstad op zodanige manier door de aanleg
van deze weg gekwetst behoeft te worden, dat wij
woorden zouden gebruiken als de heer Van der Wal
die zopas gebruikt heeft. Wanneer wij de binnenstad
willen behouden, wanneer we de binnenstad levend
willen houden, dan zal het in ieder geval voor de bur
gers in die binnenstad mogelijk moeten zijn om daar
hun dagelijkse werkzaamheden te verrichten, en dan
denk ik m.n. aan de bedrijven, die in de binnenstad
gevestigd zijn. Als de Wethouder echter zou verklaren,
dat het, zonder dat de aanleg van deze verkeersvoor-
ziening op losse schroeven komt te staan, mogelijk is
de beslissing uit te stellen, dan hebben wij uiteraard
geen bezwaar in een later stadium nog over bepaalde
modificaties van dit plan te spreken. Ik gebruik met
opzet het woord „modificaties".
Mevr. Visser-van den Ros is inmiddels ter verga
dering gekomen.
De hear Sing-elsma: Jo sille fan my net forwachtsje,
dat ik in foarstanner bin fan de swarte halsban dy't
om de binnenstêd lein wurdt. Ik leau, dat it foarstel
fan de hear Vellenga ridlik is; ik wit ek wol, dat der
in riedsbislüt leit, mar ik bin it mei de hear Vellenga
iens, dat it nou tiid is foaral nou't der fanüt de
basis safolle oandrang ütoefene wurdt om üs noch-
ris to bisinnen oer hwat wy dogge. It liket my ek yn
forban mei de harksittingen better, dat wy dit foar
stel fan B. en W. net bihannelje.
Ik bin it fansels lang net iens mei de hear Rijpma.
It is in bikend forskynsel, dat, as de oerheit in flater
makket, 'ny bisiket dy flater wer goed to meitsjen
troch der nije flaters op to steapeljen; hjir is de hear
Rijpma in typyske represintant fan. (Laitsjen)
Ik stean efter it foarstel fan de hear Vellenga en
dat sil him wol oanstean, tocht ik sa. (Stem: Deze
keer wel?) (De hear Vellenga: Ek dizze kear.)
De heer Hiemstra: Na alles wat al over deze zaak
gezegd en geschreven is, heb ik niet meer zo veel
eraan toe te voegen. Ik wil alleen nog wel zeggen, dat
het me uitermate spijt, dat ik moet constateren, dat
het een klein beetje van een tekort aan fatsoen ge
tuigt van de zijde van B. en W. tegenover de inwoners
van Leeuwarden, op dit moment met dit voorstel bij
de Raad te komen. U hebt tweemaal, meen ik
de Leeuwarders gelegenheid gegeven zich te uiten over
hun binnenstad; ze kwamen in ongedacht grote aan
tallen en dienden een bijna onverwerkbaar aantal
ideeën in. Ze leefden dus hartverwarmend en met klop
pend hart mee met hun binnenstad. En nu, enkele
maanden voordat het resultaat van die inbreng en van
enkele dagen „bunkeren" voor publikatie en bespre
king vrij komt, plaatst U bijlage no. 104 op de raads-
agenda. Ik dacht, dat dit een tactische flop was. Dit
geeft voer aan de zo langzamerhand algemeen wor
dende mening, dat hoorzittingen en inspraakavonden
worden gegeven om aan de vraag te voldoen, maar
dat het resultaat gemakkelijk aan de gemeentelijke
laars wordt gelapt. En omdat ik me niet kan voorstel
len, dat dit werkelijk Uw bedoeling is geweest, dacht
ik, dat we maar één ding kunnen doen, n.l. stemmen
voor de motie-Vellenga.
De Voorzitter: Voordat ik Weth. Tiekstra het
woord geef, wil ik U zeggen, dat de motie-Van der
Wal-Van Haaren buiten de orde is. Daarop gaan we
dus van de zijde van het College niet in.
De heer Tiekstra (weth.): Ik vroeg mij al af waar
om ik die motie niet gekregen had; dus dat is de
verklaring.