Ik heb er toch wel behoefte aan tegenover de op stelling die de heer Van der Wal heeft gekozen ge woon voor de Gemeenteraad te herhalen wat ik al eerder heb gezegd in deze Raad. De betoogtrant van de heer Van der Wal komt er bij voortduring op neer, dat het beleid niet duidelijk is, dat er incidentele be slissingen worden genomen, en dat vooruit gelopen wordt op beslissingen. Afgezien van de vraag of het plan-Kuipers onder de huidige omstandigheden nog in volle omvang houd baar is, stel ik gewoon vast, dat het raadsbesluit van 1965 nog onverlet ter tafel ligt. En aan een prematuur oordeel van de heer Van der Wal over dat plan-Kui pers heb ik op dit moment geen behoefte; hij zal straks wel zien in hoeverre de kwaliteiten van het plan-Kuipers zo goed waren, dat ze ook in het licht van de huidige omstandigheden nog te handhaven zijn. Ik stel vervolgens vast, dat ook in deze Raad in 1968 is aanvaard een rapport-hoofdwegennet, waarin duide lijk de tracering van de hoofdwegenstructuur, ook voor wat de binnenstad betreft, is vastgelegd. Ik herinner de raadsleden eraan, dat m.b.t. de aansluiting die nu aan de orde is, een voorbehoud werd gemaakt t.a.v. het doortrekken naar het Luchtenrek. Dat betekent, dat voor wat dat onderdeel betreft, in geen enkel op zicht wordt vooruit gelopen op nog door de Raad te nemen beslissingen. Het betekent wel, dat wat wij toen hebben geschreven in de raadsbrief, ook nu nog over eind staat, n.l. dat we op dit moment daarvoor nog geen goed alternatief weten. Ik stel ook vast, dat deze Gemeenteraad op basis van dat beleid toenmaals in november 1971 dit plan heeft aanvaard. Ik zeg deze dingen niet om daar mee een redelijk overleg tussen Raad en B. en W. on mogelijk te maken. Ik zeg het wel om mij te verzet ten tegen de mening van de heer Hiemstra, dat B. en W. een gebrek aan fatsoen zou zijn te verwijten nu ze in deze situatie de Raad dit voorstel doen. Ik dacht, dat, als B. en W. dit voorstel niet zouden hebben ge daan, de Raad vanavond deze discussie niet had kun nen voeren. B. en W. hebben in de besluitvorming met de Raad te maken. (De hear Singelsma: Net tof olie swetse.) (Laitsjen) Ik kin de swetserij fan de oare side hast net oertreffe. Ik stel dit gewoon vast en ik dacht, dat we daarmee het verwijt van de heer Hiem stra rustig naast ons neer kunnen leggen. Ik heb zoëven al gezegd, dat deze opstelling op zich een redelijk overleg tussen Raad en B. en W. niet in de weg behoeft te staan. En dan kom ik wat de hoofd zaken betreft, terecht bij de motie van de heer Vellen- ga. De gang van zaken op zich is vrij eenvoudig. Dit is niet meer dan een financieel-administratief voorstel, dat behandeld moet worden in het licht van de huidige financiële situatie van de gemeente Leeuwarden. Het is juist, dat de heer Vellenga heeft dat gezegd er nog een groot deel van de uit te trekken kredieten ten laste komt van de gemeente Leeuwarden; U vindt de bedragen allemaal terug in de raadsbrief, ik hoef daar niet gedetailleerd op in te gaan. In het licht van de huidige situatie zal het overleg over de vraag of de gemeente Leeuwarden ook overigens buiten het sub sidie dus in staat zal worden gesteld om dit project uit te voeren nog wel zo veel tijd vragen, dat ondertus sen wel kan worden voldaan aan de motie van de heer Vellenga. Ik wil daarbij als uitgangspunt nemen, dat op 18 juni een informele, openbare raadszitting is ge pland ter bespreking op basis van stukken die B. en W. nog moeten produceren; die worden nu klaar gemaakt van de problematiek van de binnenstad. Er zal een poging worden gedaan en ik hoop, dat de Raad daaraan mee wil werken om op 24 sep tember een standpunt van de Raad te verkrijgen m.b.t. wat wij noemen de standaarddoeleinden, de richt- doelen en maar dat zeg ik wat voorzichtig de taakstellingen. Onder dit complex van aaneensluiten de doeleinden valt ook deze verkeersstructuur. Dat be tekent, dat, als ik dit kader heb opgesteld, ik het re delijk acht te veronderstellen, dat tijdens de procedure m.b.t. de financiën het proces van het overleg met de Raad kan worden voortgezet. Dat betekent, dat ik, juist om een redelijk overleg tussen B. en W. en Raad mogelijk te maken, op zich geen bezwaar heb ik dacht, dat ik het ook namens B. en W. kan zeggen tegen de motie-Vellenga. Ik wacht dan ook met be langstelling een uitspraak van de Raad over deze mo tie af. Een korte opmerking wil ik nog maken wat betreft het oordeel van de heer Hiemstra over de mate van ernst waarmee B. en W. en het gaat voor een groot deel mij aan hoorzittingen plegen te houden (Ken nelijk speelt dit misverstand altijd in dit soort discus sies door, maar het hangt natuurlijk af van het stand punt dat je inneemt m.b.t. een bepaalde zaak; het maakt een groot verschil of je voor of tegen bent.) Hoorzittingen zijn voor het verwerven van informatie en als discussie-niveau bijzonder belangrijk ik heb mij aan mijn taak in dezen nog nooit onttrokken maar een inspraakprocedure doet titel noch jota af aan de verantwoordelijkheid die de Raad terzake draagt. Die verantwoordelijkheid zal de Raad als ge kozen vertegenwoordiging zelf moeten dragen. Die kan hij met geen ander delen. De heer P. D. van der Wal: Ik ken natuurlijk uit den treure de argumenten die de Wethouder hier naar voren brengt. Ik weet, dat het plan-Kuipers nog ter tafel ligt en dat we dat dus uit moeten voeren. Ik heb nu voor de zoveelste keer aangetoond, dat er juist in de laatste twee jaar enorme veranderingen in het denken over de hele binnenstadsproblematiek zijn ge komen. Om niet steeds weer geconfronteerd te wor den met dat plan-Kuipers, dat verouderd is anders was U niet met het praatplan gekomen; anders had U die hearing niet gehouden stel ik nu voor om niet langer het plan-Kuipers als beleidsuitgangspunt voor Leeuwarden te hanteren; ik trek de motie dus niet in. De heer Hiemstra: Ik wil graag iets rechtzetten tegenover de Wethouder. Hij moet niet veronderstel len, dat ik meen, dat de situatie m.b.t. de hoorzittingen en de inspraakavonden zo is, dat de resultaten door B. en W. aan hun laars worden gelapt. Ik heb alleen gezegd, dat deze tactische manoeuvre, terwijl we be zig zijn over de binnenstadssituatie, het vaak gehoorde verwijt alleen maar voer geeft. Dat is het enige punt. De heer Heidinga: Ik zou, via U, mijnheer de Voor zitter, een opmerking willen maken aan het adres van de heer Singelsma. Het heeft mij eigenlijk een beetje getroffen, dat hij de Wethouder van Openbare Wer ken meende te moeten toevoegen, dat hij niet moest „swetsen". Zo kunnen we in deze Raad niet discus siëren. Als B. en W. het hadden gewild, hadden ze het hele werk aanbesteed; ze hoefden er niet mee in de Raad te komen. B. en W. hebben volledig het recht daartoe; de hogere overheden hebben daartoe toestem ming verleend. Ze hadden rustig, als het werk al in gang was, kunnen komen met een verhoging van het krediet. Dat gebeurt in heel Nederland talloze malen. Als B. en W. dan in deze Raad komen met dit voor stel voordat het werk wordt aanbesteed en de Raad nogmaals de volle vrijheid tot discussie geven wc hebben er drie weken geleden ook al over gesproken i.v.m. de onteigening; we hebben daar toen over ge stemd dan ontzeg ik als nestor van de Raad de heer Singelsma het recht tegen de Wethouder te zeg gen, dat hij staat te „swetsen". (De heer Van Haaren: Daar hebt U het recht niet toe.) De hear Singelsma: Ik wit net hwer't de haar Hei dinga it rjocht oan üntliend yn to springen foar de Wethalder; dat soe ik wolris witte wolle. Ik tocht, dat, as de Wethalder der hwat fan sizze woe, hy dêr bést seis ta yn steat is. Der is gjin inkele reden, dat de hear Heidinga him dêrmei bimuoit. As ik it wurd „swetsen" yn 'e müle nommen haw, dan is dat miskien bard yn in momint fan emoasje. Ik bin tige bigien mei de situaesje fan de binnenstêd. Ik haw miskien in bytsje to skerp west tsjin de Wet halder, mar de manier fan antwurdzjen briek my de müle eins iepen. Sa is it al in kear. Ik bin in yn alle opsichten ridlik man(Laitsjen en applaus) Ik merk oan it applaus, dat men it mei my iens is. Hwan- near't de Wethalder him troch myn opmerking min ofte mear krinkt fielt yn syn ear, dan wol ik dat wurd wol werom nimme en dan wol ik graech sizze dat it my spyt, dat ik it sein haw. Mar de manier fan antwurdzjen fan de Wethalder stie my net oan. Hjir woe ik it mar by litte. De heer Vellenga: Ik maak mij even los van de persoonlijke aspecten die nu in het geding worden ge bracht; die zijn op zichzelf natuurlijk interessant, al was het alleen maar vanwege de mensen die in deze discussie treden, waarbij de heer Heidinga dan op treedt als de grote verdediger van Weth. Tiekstra; dat doet ook deugd deze keer. Maar daar blijf ik op dit moment even buiten, omdat het mij eigenlijk gaat om een paar andere dingen. In de eerste plaats heb ik de neiging om met de Voorzitter van deze Raad van mening te zijn, dat het goedbedoelde en zeer wel te begrijpen voorstel van de heer Van der Wal buiten de orde is van het raads voorstel dat vanavond op de agenda prijkt. Vandaar ook, dat ik heel duidelijk gezocht heb naar de relatie van de financiële consequenties en datgene wat aan de heroriëntatie zou kunnen vast zitten. Ik vind dan eigenlijk ook, dat een soortgelijk voorstel als nu van de kant van Axies komt, op het tijdstip waarop de hele problematiek hier ter tafel komt, best nog eens opnieuw bekeken zou kunnen worden. Het handhaven van de motie zou het standpunt van de heer Van der Wal aanzienlijk verzwakken omdat hij toch geen meer derheid voor de motie in deze vorm zou krijgen. Er zijn genoeg mensen ook in mijn fractie die een zeer wezenlijke discussie over dit punt graag willen aangaan op het moment, dat we de hele zaak bij de kop hebben. Vanavond gaat het niet om de ijsberg; het gaat om een topje ervan, om een financieel topje. Als dat niet het geval geweest zou zijn, zou de heer Heidinga gelijk gehad kunnen hebben toen hij zei, dat B. en W. in alle vrijheid, op basis van een aantal raadsbesluiten, met de uitvoering hadden kunnen be ginnen; dat staat recht overeind. Of ze daarna, met een kredietoverschrijding in de Raad komend, niets aan kritiek gehoord zouden hebben, is natuurlijk een heel ander punt. (De heer Heidinga: Dat krijgen ze toch.) Dat dacht ik, hè. Ik geloof ook, dat degene die vanavond in de huid van de nestor kroop, dan in de huid van de fractievoorzitter kruipend, daar wel het nodige over zou zeggen. Maar dat noem ik op het mo ment alleen maar even; het is, dacht ik, wel een feit. Ik heb begrepen aan de Wethouder, dat het College bereid zou zijn mijn motie over te nemen. Maar als er prijs gesteld zou worden op stemming, dan ga ik daar mee graag akkoord. Laat de Raad er maar over stem men. Ik wil alleen maar zeggen: Jongens, dit is een dure hap; dat staat vast. Kunnen we dat dure aan zienlijk kleiner maken? Ja? Zou dat kunnen door een andere en eenvoudiger uitvoering waardoor je niet be paalde dingen krijgt die wij nu vrezen met de les van de Groeneweg voor ogen? Als die eenvoudiger uitvoe ring ook zou kunnen inhouden, dat we de grachten kun nen sparen, dan waren we m.i. een heel eind. Zo heb ik die hele zaak in een bepaald verband willen zien, dat is de strekking van mijn opmerkingen in eerste in stantie en van mijn motie. Zo wil ik ook graag dat B. en W. die zaak opnieuw in beraad nemen, opdat wij op een geëigend moment, als ook de doelstellingen van het binnenstadsplan dichterbij komen, de hele zaak opnieuw kunnen gaan bekijken. Vandaar dat ik eraan hecht, met alle waardering voor hetgeen Axies hier naar voren brengt over de totale visie op het geheel, te zeggen, dat ik het toch met de Voorzitter eens ben, dat de motie van Axies even buiten het potje is. Mijn motie is wat reëler, niet omdat die van mij komt, maar om wat er in staat. De hear Tiekstra (weth.): Ik bigjin mar even by it persoanlike elemint, dus by de hear Singelsma. Ik haw mei niget heard, dat hy wol bigrepen hat, dat hy my even by it hert hawn hie. De hear Singelsma moat fan my oannimme, dat, hwannear't ik praet haw, sa't ik praet haw, ik krekt like sterk emosioneel bitrut sen bin by dit ünderwerp as hy. Dêrom haw ik my miskien hwat „categorisch" ütdrukt. Ik leau, dat hy en ik it der wol oer iens binne, dat elts fügeltsje nou ienkear sjongt sa't üs lieve Heer it him leard hat, him mei- jown hat. En se sjonge lang net allegearre gelyk; it binne nou ienkear lang net allegearre nachtegalen. Ik heb er in dit stadium geen behoefte aan verder in te gaan op de in den treure gevoerde discussie tussen de fractie van Axies en mij; die discussie is gewoon gebaseerd op een meningsverschil. Een ver schil van mening kan men hebben, zonder dat men het handelen en gedragen van zijn tegenstander kwali ficeert op de manier zoals in de discussie van de zijde van de heer Van der Wal wel is gedaan. Dat is het waar het mij om gaat, dat men bij voorbaat kwalifi caties geeft zonder dan men de totale problemen die aan de orde zijn nog kan overzien. (De heer P. D. van der Wal: Welke kwalificaties?) Moet ik U her inneren aan wat U gezegd hebt, terwijl U de tekst op papier hebt? Ik dacht, dat dat niet nodig was. (De heer P. D. van der Wal: U weet het misschien niet meer.) Ik weet het nog wel, maar ik herhaal het niet; kijkt U Uw tekst maar na. Ik moet nog wel even ingaan op de aspecten die de heer Vellenga heeft genoemd. Ik meen, dat een redelijk functionerend overleg tussen Raad en College, ook over de aanpassingen die hij mogelijk veronderstelt, met zich mee zal brengen, dat dit stellig een overleg vergt in de Commissie Openbare Werken resp. in de Commissie Ruimtelijke Ordening, waar deze proble matiek uiteraard ook terecht komt. Ik meen ook, dat wij bij het beleid, dat wij terzake hebben te voeren de Raad en B. en W., als uitvoerders van het raads- beleid voor ogen moeten houden, dat de oplossing die wij uit een oogpunt van verkeersresonstructie ten bate van de binnenstad nodig achten, subsidiabel is van rijkswege zolang die oplossing voldoet aan bepaalde eisen van veiligheid en capaciteit die het Rijk daaraan stelt. Vereenvoudiging en beperking zal dus mogelijk ten gevolge kunnen hebben maar dat bedoelt de heer Vellenga niet, ik waarschuw alleen maar dat daarmee het rijkssubsidie vervalt en de kosten voor het project grotendeels ten laste van de Gemeente blij ven. De heer Vellenga zal wel begrijpen, dat ik oog heb voor deze aspecten en dat ik die graag ook in het overleg wil betrekken. Ondertussen kan het overleg gevoerd worden, kan gezien worden in hoeverre de mogelijkheid reëel aanwezig is in grotere mate aan de bezwaren van de aanslag op het stedeschoon te vol doen. Ik wil er wel op wijzen, dat dit tot gevolg zou kunnen hebben, dat men een andere detaillering van de aansluiting probeert na te streven met ook weer gevolgen. Ik noem het alleen maar bij wijze van voor beeld. Mocht dit ertoe leiden, dat bijv. daarmee een afhaking van de Voorstreek van de Noorderweg nood zakelijk zou worden, dan zal men ook de gevolgen van die afhaking tevoren goed onder ogen hebben te zien. Ik noem het ik herhaal het als voorbeeld en meer niet. Ik zeg nogmaals, dat ik geen bezwaar heb tegen de motie en dat ik graag verneem wat de mening van de Raad over deze motie is. De Voorzitter: Ik stel voor, dat wij U na de pauze meedelen of het College al dan niet stemming over de motie nodig acht. Ik wil in de pauze nog graag even bespreken of wij de motie overnemen of dat wij een uitspraak van de Raad afwachten. (De heer Tiekstra (weth.)Ik heb niet gezegd, dat het College de motie overneemt.) (De heer Vellenga: U weet nog niet of het College de motie overneemt?) Nee, en als het Col lege de motie niet overneemt, is de consequentie, dat de Raad moet stemmen. Ik wil nog even overleg ple gen, want er zijn een aantal nieuwe elementen in het geding. Er hoeft na de pauze geen discussie meer plaats te hebben. Of het College neemt de motie over, of er wordt gestemd. Gaat U met mijn voorstel ak koord De Raad gaat hiermee akkoord. De heer Miedema heeft inmiddels de vergadering verlaten. Punt 10 (bijlage no. 90). De heer Schaafsma: De eerste regel van de raads brief is duidelijk. Teneinde het aantal op het zeer drukke Vrijheidsplein uitmondende wegen zoveel mo gelijk te beperken, stelt U voor om de Pasteurweg af te sluiten. De regel die daarop volgt is niet zo duide lijk. U geeft daarin als tweede reden voor de afslui-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 4