8 stelle: It perseel fan Van Duuren hat gjin ütwei op it Fliet; it perseel fan Van Duuren hat wol in ütwei op de Willem Loréstrjitte; foar de eigendom fan Van Duuren leit in stik gemeente-eigendom en dér kin Van Duuren sünder meiwurking fan de Gemeente even tueel kondisionearre mei bitelling net oer hinne om in ütwei to krijen. Als de Raad die uitweg wel zou toestaan de con sequentie van afwijzing van dit voorstel is, dat Van Duuren een uitweg krijgt; daar moet de Raad niet omheen gaan dan betekent dat, dat de eigenaren van alle andere percelen die op dit moment geen eigen dom zijn van de Gemeente, in dezelfde positie worden gebracht als Van Duuren. En dat betekent, dat de Gemeente elk houvast heeft verloren tegenover de be treffende eigenaren om tot een goede en ook financieel te dekken exploitatie van dit gebied te komen. Dat zal de Raad zich terdege bewust moeten zijn. (De heer Vellenga: Wilt U dat laatste nog even toelichten?) Ja, dat wil ik bepaald wel toelichten. Het is de Raad voldoende bekend, dat er in het ge bied ten zuiden van het Vliet een stuk verwervings beleid is gevoerd, dat er dus een stuk eigendom van de Gemeente ligt aan dat Vliet. Wanneer de Gemeente alle eigendom zou kunnen verwerven, kan de Gemeen te met dat stuk eigendom een totaal sanerings- en reconstructieplan maken en de lasten van dat plan verrekenen met de daaruit voortvloeiende grondprij zen. Ik dacht, dat het een heel duidelijke zaak is voor de Raad, dat dit de methodiek is. Als evenwel de per celen die nu geen uitweg hebben op het Vliet wel uit weg krijgen, dan betekent dat eenvoudig, dat de aan liggende eigenaren gewoon een bouwvergunning kun nen vragen en gewoon een bouwvergunning kunnen krijgen om aan het Vliet te bouwen. En daarmee is dan de kous voor de Gemeente af, want dan kunnen wij de kosten die wij in dat gebied als bestemmings plan, als saneringsplan hebben gemaakt, niet meer verevenen met de gronduitgiften die we aan het Vliet hebben gedaan. Het zou ook kunnen betekenen, dat de percelen die de Gemeente wel in eigendom heeft, met excessieve kosten moeten worden belast en dat heeft uiteraard dezelfde consequentie. En daarom meen ik, dat ik onder deze omstandigheden dit voorstel wel duidelijk moet handhaven. Ik ben van mening, dat College en Raad moeten aan vaarden, dat deze zaak ter beslissing moet worden voorgelegd aan de onafhankelijke rechter. Ook dat kan nog steeds in Nederland. Ik dacht, dat het een heel oirbare zaak is, dat dat gebeurt. (De heer B. P. van der Veen: Begrijp ik nu goed, dat het niet gaat om de verkeersnoodzaak De verkeersnoodzaak zou zich wel kunnen voordoen, maar het belang(De heer B. P. van der Veen: Gaat het nu om de verkeers noodzaak of om het belang van de gemeentelijke aan kopen?) Laat ik het heel hard zeggen: De Gemeente doet geen onrendabele investeringen om daarmee een meerwaarde toe te voegen aan terreinen van particu liere eigenaren. Ik dacht, dat dat een heel duidelijke zaak was. (De heer Heidinga: Had dat dan in de raadsbrief gezet!) (De heer B. P. van der Veen: Dus het gaat niet om het verkeer. Waarom bent U dan zo verontwaardigd, als iemand zegt, dat er halve waar heden in de raadsbrief staan? Ik begrijp het niet meer.) De heer Vellenga: Ik wil graag een opmerking van orde maken. De Voorzitter: Het lijkt me het beste, dat we na de pauze even op dit punt terug komen. Wij hebben nu, ook als College, geen enkel overleg kunnen plegen. De heer Vellenga: Daar kan ik mooi bij helpen. Mag ik even? (Gelach) (De Voorzitter: Gaat het om een punt van orde? Dan kan het wel.) Ja, U weet, dat ik op dat punt minutieus ben. Ik dacht dit. Er zijn vanavond een groot aantal nieuwe elementen naar vo ren gekomen, met name door de bijdrage van collega Heidinga. Ook in de beantwoording, met name in tweede instantie, heeft Weth. Tiekstra een aantal pun ten genoemd die in deze vorm en met deze strekking niet in de raadsbrief voorkomen. Nu kunnen we straks voor of na de pauze heel vlug een beslis sing nemen: voor of tegen, aannemen of verwerpen, met een deel van de Raad zus en een deel van de Raad zo. Ik heb de neiging om U te suggereren: Neem van avond dit punt terug. Maak een tweede raadsbrief waarin duidelijk een aantal nieuwe punten met hun consequenties aan deze Raad worden voorgelegd; over de zaak van het verkeer, over de zaak van het sane rings- en reconstructieplan, over de grondverwerving, over het aantal bedrijven waar het om gaat, enfin, ik pluk er zo maar een paar puntjes uit. Breng dat over drie weken nog eens in de Raad. Dan kunnen we nog eens heel zinnig en rustig daarover praten. Van te voren kunnen we ons eventueel nog beter informeren. Ik hoef dan nu geen schorsing te vragen; dat is altijd een vervelende zaak. U hebt alle tijd voor overleg in het College; dat hoeft dan niet in de koffiepauze, dan wilt U ook wel eens even gezellig met ons praten. Dit is mijn voorstel: Over drie weken terug komen met een nieuwe raadsbrief, nieuwe punten, nieuwe belich ting, nieuwe toelichting, enz. enz. De Voorzitter: Dit punt is van de agenda afge voerd. Punt i) (bijlage no. 115). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 10 (bijlage no. 116). De heer B.. P. van der Veen: De aandachtige lezer heeft ongetwijfeld gemerkt, dat op blz. 2 van de raads brief onder B een tikfout staat. Er staat: „Ingevolge art. 71"; dat moet „Ingevolge art. 17" zijn. De heer Heidinga: Ik heb grote waardering voor het werk van onze Commissie van advies inzake be roepschriften. Ik heb deze raadsbrief met aandacht gelezen en ik kan de conclusies waartoe de commissie komt en vooral de laatste alinea van de raadsbrief wel onderschrijven. Ik vind het ook bijzonder jammer, dat wij deze man niet kunnen helpen. De commissie zegt ook in de laatste alinea: „Tenslotte wil de com missie niet nalaten mede te delen, dat zij het betreurt, dat de wettelijke voorschriften ook bij een her ziene bouwaanvrage geen mogelijkheden bieden een (tijdelijke) bouwvergunning te verlenen voor het plaat sen van de door appellant gewenste toonzaal." Want ook hier is het weer zo, dat deze man zou kunnen wor den geholpen, zonder dat de gemeenschap er enige schade van ondervindt, zodat hij toch zijn bedrijf kan uitoefenen. Hij is volkomen bereid af te zien van elke schadevergoeding. Hij wil zijn bedrijf graag blijven uit oefenen zolang de boerderij er nog staat. Het is daar om bijzonder jammer, dat wij deze hardwerkende man niet kunnen helpen. Ik vind het beroerd, maar ik zou niet weten hoe we hem zouden kunnen helpen. Ik zou bijzonder graag willen, dat, als er ergens een gaatje is, het College toch voor dergelijke dingen een oplos sing vindt. Ik moet eerlijk toegeven, dat ik die oplos sing zelf niet zie. Maar ik vind het jammer, dat de zaak zo ligt. De heer Van Haaren: Ik wil mij graag aansluiten bij de woorden van de heer Heidinga. Formeel is de zaak helemaal juist; het klopt allemaal precies. Het gaat om geschreven recht, maar het komt bij je over als onrechtvaardig en onjuist. Zoiets zou eigenlijk niet mogen. Dat geldt trouwens voor een heleboel vormen van recht; vele vormen van recht zijn wel geldend maar echt niet zo rechtvaardig. De belangen van de ruimtelijke ordening worden door het verlenen van een tijdelijke bouwvergunning echt op geen enkele manier geschaad, integendeel, het aanzicht van de hele zaak wordt er gewoon beter door. De man is bereid de zaak af te breken als inderdaad het bestemmingsplan wordt gerealiseerd. Is er nu werkelijk geen enkele mogelijk heid om uit deze impasse te komen en deze man toch nog op de een of andere manier een kans te geven? Moeten we dit nu weer gewoon afdoen als een zaak die formeel juist is en klopt, maar die bij de burger over zal komen als een stuk onrecht? De Voorzitter: Wil de Voorzitter van de advies commissie hier misschien nog op ingaan? 9 De heer B. P. van der Veen: Het zal de aandach tige lezers duidelijk zijn, dat de gevoelens die de heren Heidinga en Van Haaren koesteren, zich ook meester hebben gemaakt van de commissie die dan ook in slotzin aan het treurige feit aandacht geschonken heeft, maar die geen kans gezien heeft een gat te vinden om iets anders te bereiken, hoe naarstig daar ook naar is gezocht. Ik kan geen troost bieden. De Voorzitter: Wij zullen ons aan de wet moeten houden, hoe vervelend dat soms ook is. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het advies van de Commissie van advies inzake beroepschriften ingevolge de Bouwverordening. Punt II (bijlage no. 118). De Voorzitter: Het is misschien goed, dat, voordat ik het punt in discussie breng, Weth. De Jong U nog iets vertelt over de enquête die intussen is gehouden. U kunt de uitslag van die enquête dan in de discussie betrekken. De heer De Jong (weth.): In de raadsbrief staat al, dat het standpunt van de betrokkenen wellicht in de raadsvergadering van 24 april kan worden meege deeld. De enquête is gehouden en van de 125 formu lieren die zijn uitgezet, zijn er 90 terug gekomen. Van die 90 was 95 pet. ervoor geporteerd het onderhoud van de tuinen zelf te verrichten of te doen verrichten. Als we zouden aannemen, dat de 35 mensen die het formu lier niet hebben ingezonden voor de helft pro en de helft contra eigen tuinonderhoud zouden zijn, dan nog is 82 pet. voor eigen tuionderhoud. U hebt in de raads brief kunnen lezen, dat wij menen, dat, als 75 pet. voor eigen tuinonderhoud zou zijn, wij dat moeten toestaan. En het College is dan ook op grond van de resultaten van de enquête van mening, dat we het moeten pro beren. De heer Bouma: N.a.v. het adres aan de Raad van 15 maart en de motie die is aangenomen op 2 april, is het College in deze zaak gedoken. Het College heeft een aantal dingen vastgesteld, a. In 1972 is door het Woningbedrijf opdracht gegeven aan de Plantsoenen dienst voor het tuinonderhoud, b. De Plantsoenendienst brengt de kostprijs in rekening aan het Woningbedrijf, dat de bewoners hiervoor een vergoeding vraagt, c. Het onderhoud, bemoeilijkt door de, door de bewoners aangebrachte, afscheidingen, vraagt meer tijd en werk en daarvoor is 15% meer gevraagd, d. Het hoofd van de Plantsoenendienst oordeelt, dat gemeenschappelijk onderhoud beter is, maar dat eigen onderhoud moge lijk is als de bewoners hier achter staan. e. Een tussen oplossing is niet mogelijk, ook niet naar de mening van het College, f. Na bespreking op 2 mei 1972 van de werkgroep met de Plantsoenendienst is vastgesteld, dat er toen geen algehele belangstelling bestond. Deze vaststellingen zijn geen van alle nieuwe punten; het zijn stuk voor stuk punten die in de raadsbrief staan, maar die in ieder geval drie weken geleden maar ook al eerder bekend waren. Er is niets nieuws bij. Toen het adres aan de Raad binnenkwam, is aan de Com missie Woningbedrijf om advies gevraagd. Deze com missie had geen bezwaar tegen eigen onderhoud, mits er maar voldoende belangstelling voor bestond; er is toen een percentage van 75 genoemd. De werkgroep heeft toen een enquête gehouden en het resultaat heb ben we net van de Wethouder gehoord. Meer dan 75% is voorstander van eigen tuinonderhoud en dus kan de nieuwe regeling 1 mei ingaan. Ik heb in de vorige raadsvergadering gezegd, dat het helemaal niet gaat om het tuinonderhoud als zo danig. Maar ik vind de manier waarop deze zaak is behandeld beneden peil. Ik herhaal daarom de vragen die ik in de vorige vergadering heb gesteld, le Waar om heeft het College bijna een jaar nodig gehad om tot de door mij genoemde vaststellingen te komen en waarom is het resultaat van de bespreking van de werkgroep Plantsoenendienst niet doorgegeven 2e Waarom is pas op 15 maart advies gevraagd aan de Commissie Woningbedrijf en waarom hebben B. en W. de brief van 15 januari die aan hen gericht was nooit beantwoord? 3e Waarom eerst plm. een jaar wachten terwijl de zaak nu tussen 2 april en 1 mei is rond gemaakt De hear Miedema: Oan 'e ein fan it riedsbrief wurde in pear posten neamd dy't wol bistean bliuwe. Dêrby giet it om it ünderhald fan it algemien grien by de kopwenningen en de rinte en öflossing oer de ynfes- tearringen dy't dien binne yn it forline. Ik haw it idé, dat it grien by de kopwenningen mar lytse hoekjes binne. Nou kin ik my foarstelle, dat, as de Plantsoene- tsjinst allinne foar dy hoekjes grien nei dy buert moat, dat ünderhald öfgryslik djür wurdt yn forhalding ta nou. As der bilangstelling bistiet de tunen seis to ünderhalden, kin it wêze, dat de minsken dy't yn dy kopwenningen wenje wol ré binne it ünderhald fan dy hoekjes grien mei to nimmen; dan soe de Plantsoene- tsjinst dêr net eltse fjirtjin dagen hinnc hoege. Dat soe ris bisjoen wurde kinne. Nou't it Kolleezje praet oer rinte en öflossing, soe ik wolris witte wolle hoe heech de bydrage oant nou ta wie foar it ünderhald fan de tüntsjes en hwat dêr nou fan oer bliuwt. Is it de biwenners bikend hwat der fan oer bliuwt? Ik nim oan, dat de sifers wol op tafel lizze, mar ik wol se graech hearre. De hear Klomp: Ik haw ien fraech. As nou straks bliken docht, dat der net folie torjochte komt fan dat eigen tününderhald, wurdt de saek dan werom draeit of bliuwt it sa? De heer De Jong (weth.): De heer Bouma heeft een verslag gegeven van de gang van zaken tot nu toe. Zijn verhaal mondt eigenlijk uit in de vraag: Waarom heeft het een jaar geduurd voordat er een oplossing is gevonden? De zaak zit zo. Toen destijds in de be treffende buurt een hearing gehouden is Weth. Tiekstra was daarbij aanwezig en ook het Hoofd van de Plantsoenendienst zijn er vragen gesteld over het tuinonderhoud. N.a.v. de hearing is nagegaan of het mogelijk was het tuinonderhoud door de mensen zelf te laten verrichten. Uit de toen door de Plansoe- nendienst gehouden enquête bleek, dat plm. 25% van de bewoners geporteerd was voor eigen tuinonderhoud en men zat toen met de vraag wat men zou kunnen doen. Het aantal mensen, dat zelf voor het onderhoud wilde zorgen was zo gering, dat wij eigenlijk onvol doende motieven hadden om tot een algehele over dracht van het tuinonderhoud over te gaan. De Plant soenendienst wist toen niet precies wat te doen. Maar op 15 januari kwam er een brief, gericht aan B. en W., waarin deze zaak weer werd aangekaart. Die brief kwam terecht bij het Woningbedrijf. In de eerstvolgen de vergadering van de Commissie Woningbedrijf die op 15 maart werd gehouden, is door het Woningbedrijf aan de commissie gevraagd om een advies inzake deze brief. De brief is in de commissie besproken en er is gediscussieerd over de mogelijkheden om de mensen tegemoet te komen. Het is niet zo gemakkelijk het tuinonderhoud zo maar over te dragen. De commissie heeft gesproken over de vraag welk percentage van de bewoners voor eigen tuinonderhoud moest zijn om tot overdracht te kunnen overgaan. Als je toestem ming geeft tot eigen tuinonderhoud zit je niet alleen met de Wielenpölle; er zijn veel meer buurten waarop zo'n beslissing betrekking zou kunnen hebben. De consequenties voor de Plantsoenendienst zou ook kun nen zijn, dat de overdracht van het tuinonderhoud tot ontslag van personeelsleden aanleiding zou geven. De zaak is dus in de commissie goed doorgesproken en men heeft gezegd: Als een grote meerderheid van de bewoners voor eigen tuinonderhoud is, voelen we wel iets voor overdracht. Toen de commissie een advies had gegeven, moest er nog een beslissing komen van B. en W. Intussen was de brief aan de Raad binnen gekomen. Wij hebben toen voorgesteld die brief om preadvies in handen te stellen van B. en W. om mede aan de hand van het advies van de Commissie Wo ningbedrijf een beslissing te kunnen nemen. Daarna wilden wij de zaak zo spoedig mogelijk in de Raad brengen. Daarom heb ik in de vorige raadsvergade ring, toen de heer Bouma t.a.v. deze kwestie met een motie kwam, gesteld, dat ik geen bezwaar had tegen de motie. Wij konden voor de volgende raadsvergade ring de zaak wel in B. en W. behandelen en een be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 5