n
14
gingen van 45 naar 47 en van 40 naar 60 zijn
genomen in navolging van hetgeen het Rijk gedaan
heeft. De Raad heeft in november 1972 een besluit
genomen over de verhoging van het subsidie voor de
personeelslasten en in het kader van dat besluit heb
ben de nodige reorganisaties plaats gevonden. Maar
daar komen we misschien nog op terug bij de behan
deling van de andere voorstellen. Ik moet dus tot mijn
spijt zeggen, dat G.S. de besluiten nog niet hebben
goedgekeurd.
Wat de subsidienota betreft die ontworpen is door
de Raja het is overigens een bijzonder goed stuk
daar is de verhoging naar 60% al een onderdeel van.
Wij zullen moeten nagaan in hoeverre wij binnen de
bestaande middelen de betreffende regeling kunnen
uitvoeren. Wij zullen daar stellig bij de begrotingsbe
handeling voor 1974 op terugkomen; wij zullen dan
met concrete voorstellen komen. Ik wil er wel bij zeg
gen, dat, gezien de huidige financiële situatie, het wel
binnen de bestaande middelen zal moeten gebeuren.
Wijkwerk (volgno. 550).
De Voorzitter; Voor ik dit punt in discussie geef,
(Buurtwerk) staat onder 2 een bedrag genoemd van
wil ik even een correctie aanbrengen. Onder punt 2
f 310,Daar moet een negatief-teken voor worden
geplaatst. Dat teken is helaas weggevallen.
De heer Sterk: Even iets over 1 (Wijkkern Olde-
galileën). In de eerste alinea, tweede regel, staat het
huisnummer 211, in de slotzin vermeldt U huisnum
mer 21. Welk nummer is het juiste?
De Voorzitter: Het moet 21 zijn. Wij zullen ook
deze correctie aanbrengen. Verder geen punten? Dan
is dit volgnummer afgewerkt.
Subsidies etc. aan instellingen, werkzaam op het ge
bied van Sociale Zorg en Maatschappelijk Werk (volg
no. 560).
De heer De Vries: Ongeveer een jaar geleden heb
ben wij in deze Raad ook de zaak van „Het Baken"
met elkander besproken en ik geloof niet, dat het zin
heeft, en ook niet, dat het goed is hier opnieuw in
te gaan op de voorgeschiedenis die geleid heeft tot
het couperen van het rijkssubsidie t.b.v. het werk voor
de gezinsvoorlichting. Wij hebben dat op dat moment
betreurd. Wij zijn blij, dat het College nu weer komt
met het voorstel om de subsidieregeling van het vorig
jaar op eenmalige basis opnieuw te handhaven, om
dat het ons bekend is, dat „Het Baken" naarstig zoekt
naar nieuwe werkvormen, naar nieuwe methoden om
te proberen de voorlichting die men gekoppeld heeft
aan het werk zoals dat in cursusverband gebeurt, op
een bepaalde manier toch te kunnen continueren. V/at
de uitkomsten van 1972 precies zijn geweest, is op dit
moment, geloof ik, nog niet bekend. We zullen in ieder
geval met dit besluit „Het Baken" de mogelijkheid
bieden om ook voor 1973 in het kader van de gezins
voorlichting, zij het dan op beperktere schaal dan voor
heen het geval was, toch een stuk voorlichting te ver
zorgen. Wij zijn hier blij mee, blij om ook, omdat we
op deze manier eigenlijk een stuk werk, dat hier in
de loop der jaren is opgebouwd, toch nog t.b.v. onze
inwoners kunnen handhaven.
Als je in „Het Baken" komt, dan tref je daar een
hoeveelheid materiaal aan op het terrein van de voor
lichting, dat klinkt als een klok. En dan rijst misschien
wel de vraag: Is er op het terrein van de voorlichting
hier in onze stad eigenlijk wel voldoende coördinatie
geweest? Zijn er hier ook dingen aan de orde die mo
gelijk toch op een zinvollere wijze gecombineerd had
den kunnen worden? In dit verband zou ik het College
willen vragen hierover nog eens zijn gedachten te laten
gaan. Ik denk hierbij ook aan wat collega Van Haaren
in het begin van de vergadering heeft gezegd over de
sociaal-raadsman. Is er niet een mogelijkheid te vin
den om het werk van de sociaal-raadsman te incorpo
reren bij de maatschappelijke dienst voorlichting die
vanuit „Het Baken" zou kunnen plaats vinden?
Bekend is ook, dat „Het Baken" samen met de Huis
houdelijke Voorlichting ten Plattelande zoekt naar een
nieuwe werkbasis. Ik ben nieuwsgierig naar wat er
uit het onderzoek daarover te voorschijn zal komen.
Wellicht kan het een aanzet geven, misschien kan er
weer een nieuw stuk elan van uitgaan en kunnen we
gebruik blijven maken van het belangrijke materiaal,
dat in „Het Baken" is opgeslagen. Daarom nogmaals:
Wij zijn blij met dit voorstel: wij zullen het graag
steunen.
Ik heb nog een tweede opmerking (en het venijn zit
hier zoals zo vaak in de staart). U zegt in het stuk
meteen, dat U voornemens bent „Het Baken" te be
richten, dat voor 1974 geen gemeentelijk subsidie meer
verleend zal worden. Ik zou eigenlijk graag willen, dat
wij dit besluit op dit moment niet nemen, vooral niet
omdat „Het Baken" bezig is nog te zoeken en te speu
ren. Ik zou graag hiervoor in de plaats de aandacht
van het College willen vragen in die zin, dat we, net
als voor de bibliotheekvoorzieningen het geval is ge
weest, aan U vragen: Is het niet mogelijk, dat we met
elkander nog eens nagaan wat er op het terrein van
de voorlichting met alle materiële mogelijkheden die
er voorhanden zijn, zou kunnen gebeuren om hier tot
een hergebruik te komen van het belangrijke mate
riaal, dat nu wellicht aan de Oostergrachtswal onbenut
moet blijven.
De heer B. P. van der Veen: Het is mij uit de toe
lichting in de raadsbrief niet helemaal duidelijk waarom
het eenmalig subsidie van het vorig jaar tweemalig
wordt. Ik begrijp, dat U het daar bij wilt laten. Maar
wat dat betreft, voel ik met de heer De Vries mee.
De vorige keer was het ook eenmalig. Wat voor zin
dit nu heeft, weet ik niet helemaal precies.
De heer Heetia (weth.)De heer De Vries is nog
al verheugd over het voorstel. Ik ben daar blij om.
Het College is het wel met de heer De Vries eens, dat
„Het Baken" goed werk doet. De inkrimping van het
werk is een gevolg geweest van vermindering van de
financiën. Het subsidie van het Rijk is vorig jaai
ingetrokken en ook naar aanleiding daarvan is er in
de Raad een uitvoerige discussie geweest in de raads
vergadering van 22 februari 1972.
De heer De Vries heeft gevraagd waarom wij een
eenmalig subsidie geven; dan zitten die mensen elk
jaar in spanning. Maar daar gaat het nu juist om.
Wij hebben gemeend nu al te moeten zeggen, dat wij
in 1974 niet weer een subsidie zullen verlenen. Dan
weet men in ieder geval hoe de zaken liggen. Dit jaar
geven we „Het Baken" nog de kans om nieuwe wegen
in te slaan, om nog eens te zien tot een andere werk
wijze te komen, hopelijk met subsidie en hopelijk met
medewerking van G.S. Maar ik moet toch wel zeggen,
dat het raadsvoorstel van 22 februari 1972 toeken
nen van een eenmalig subsidie nog niet door G.S.
is goedgekeurd; dat staat trouwens ook in de stukken.
Ik heb, dacht ik, ook de vragen van de heer Van der
Veen hiermee wel beantwoord. Ik wilde het hierbij
maar laten.
De heer De Vries: Ik heb geen antwoord van de
Wethouder gekregen op mijn uitnodiging aan het Col
lege met „Het Baken" en mogelijk met andere instel
lingen in de stad na te gaan of er misschien op het
terrein van de voorlichting op dit gebied niet een stuk
coördinatie en een stuk samenwerking tot stand te
brengen zou zijn.
De hear Miedema: Jimme skriuwe nou: Dit is de
léste kear. Takomme jier sette wy dizze post net wei
op de bigreating. Ik kin dér ynkomme. Oan de oarc
kant soe ik my ek foarstelle kinne, dat, as „Het Ba
ken" mei in nije wurkwize komt, miskien yn kombi-
naesje mei oaren, it dan in nije oanfraech wêze soe.
Ik leau dochs net, dat it bislüt, dat wy nou nimme,
ynhaldt, dat ek dy nije oanfraech negatyf bioardield
wurdt.
De heer Heetia (weth.): De kwestie die de hee
Miedema aansnijdt, moeten we bekijken op het mo
ment, dat die aan de orde komt. Als er een aanvraag
binnenkomt, kunnen we die bekijken. Daar kan ik nu
nog geen zinnig woord over ezggen.
De heer De Vries heeft gevraagd naar overleg over
de voorlichting. Ik ben altijd tot overleg bereid, maar
15
de voorlichting op zich is een kwestie van de Voor
zitter van dit College. (Gelach)
De VoorztiterIk wil er wel iets over zeggen. Het
College is best bereid - wat we dan ook onder voor
lichting verstaan; wij hebben heel goed begrepen wat
U bedoelde om op die basis ook met „Het Baken"
weer overleg te plegen. Alleen, wij moeten tegenover
„Het Baken" wel duidelijk zijn. Ik zou er wel enig be
zwaar tegen hebben als uit een dergelijke mededeling
„Het Baken" op dit moment zou concluderen: O, vol
gend jaar krijgen we wel weer subsidie. Dat zou niet
eerlijk zijn tegenover die mensen. Dat is ook de reden,
dat wij „Het Baken" nu willen berichten, dat wij vol
gend jaar niet meer subsidiëren. Het is wat inconse
quent, dat wij vorig jaar een eenmalig subsidie heb
ben verleend en nu weer een eenmalig subsidie be
schikbaar stellen. „Het Baken" zou best kunnen den
ken: Zé zijn nu al tweemaal zo vriendelijk geweest, ze
zijn ons goed gezind, dus volgend jaar is er wel weer
een kans. Wij zijn „Het Baken" goed gezind; dat is
ook bij herhaling bij de discussies in de Raad geble
ken. Wij hebben grote waardering voor het werk, dat
„Het Baken" in het verleden heeft gedaan, maar wij
hebben gemeend, dat wij niet in staat zijn de subsidie-
taken die het Rijk heeft beëindigd op onze schouders
te nemen; onze slechte financiële positie laat dat niet
toe. Daarom menen wij, dat wij „Het Baken" moeten
berichten, als de Raad ons voorstel wil volgen om nog
eenmaal een subsidie te verlenen, dat men zich wel
moet realiseren, dat het praktisch zeker volgend jaar
niet meer kan. Overigens kunnen we de kwestie van
de voorlichting nog best eens goed met „Het Baken"
doorpraten.
Af te wijzen subsidieverzoeken.
riese kunst (volgno. 528).
De heer Van Haaren: N.a.v. dit punt zou ik op
willen merken, dat in ons land kunstenaars reeds wor
den geholpen door de z.g. beeldende kunstenaarsrege-
ling. Deze regeling zouden wij niet kunnen missen,
maar dat neemt niet weg, dat er ernstige bezwaren te
gen bestaan omdat deze regeling niet beantwoordt aan
zijn doel, n.l. de artistieke en technische capaciteiten
van kunstenaars zodanig bevorderen, dat zij zich na
verloop van tijd zonder de B.K.R. zouden kunnen red
den. De regeling leidt in de praktijk tot grote afhan
kelijkheid van de kunstenaars. Zij getuigt niet van
een echt cultuurbeleid en ressorteert dan ook niet on
der het Ministerie van C.R.M. maar onder het Mini
sterie van Sociale Zaken. De afhankelijkhed van de
kunstenaars van de beeldende kunstenaarsregeling zou
kunnen worden teruggedrongen door aankoop van
kunstwerken door particulieren, instellingen en over
heidsinstanties op de vrije markt. In die zin is het
aankopen van kunst in ons gewest bijzonder belang
rijk voor de kunstenaars. En daarom steunt mijn frac-
1 ie het advies van de Raad voor Culturele Aangelegen
heden om voor 1973 de gemeentelijke storting in het
desbetreffende fonds van f 2.500,tot f 4.000,te
i hogen. De verhoging zet op zich niet zoveel zoden
en de dijk, maar illustreert dat wij als Gemeente be
reid zijn a. kunstenaars te helpen onafhankelijk te
orden en, b. de kunst in Friesland te stimuleren. Onze
vnanciële positie is, zoals U stelt, inderdaad niet roos
kleurig, maar het zal U toch wel bekend zijn, dat de
financiële positie van het overgrote deel van de kun-
stenaars nog minder rooskleurig is. Ook zou naar onze
mening in heel andere sectoren dan bijv. cultuur en
maatschappelijk werk naar bezuinigingen moeten wor
den gestreefd. Mijn fractie wil dan ook het advies van
de Raad voor Culturele Aangelegenheden met klem
onderschrijven in de vorm van een motie die als volgt
luidt:
„De Raad der gemeente Leeuwarden, op 24 april
1973 in vergadering bijeen, besluit conform het advies
van de Raad voor Culturele Aangelegenheden voor
1973 de storting in het fonds Onderhoud en aankopen
voorwerpen Friese kunst met f 1.500,te verhogen
tot f 4.000,
De motie is mede-ondertekend door de heer Singel-
sma.
De heer Welde (weth.)De heer Van Haaren heeft
een uitvoerig betoog gehouden over de positie van de
kunstenaars in onze stad en wij kunnen hem daarin
in grote lijnen wel volgen, dacht ik. Dat blijkt m.i.
overduidelijk uit hetgeen in de raadsbrief staat. Ik
dacht juist, dat wij in het afgelopen jaar nogal wat
voor de kunstenaars hebben gedaan, niet alleen via
de beeldende kunstenaarsregeling de heer Van Haa
ren heeft terecht opgemerkt, dat dat een regeling is
in het kader van de Sociale Dienst maar ook in
het kader van de monumentale kunst. Wij hebben, ge
zien de reserveringen van het betreffende fonds, toch
wel de nodige aandacht hieraan besteed, meer ook dan
in het verleden het geval was. Het is om strikt finan
ciële redenen, dat wij de verhoging van de storting af
wijzen. Wij plegen echter zoveel mogelijk de adviezen
van de Raad voor Culturele Aangelegenheden te vol
gen. Maar wij zitten op het ogenblik in een periode,
dat wij op dit soort adviezen wel eens nee moeten
zeggen, hoe positief wij ook staan t.o.v. de inhoud van
de adviezen. Wij hebben als College dan ook geen be
hoefte aan de ingediende motie. De positie van de
kunstenaars wordt door dit fonds maar in zeer geringe
mate gediend.
De Voorzitter: Ik zou nog graag even iets willen
toevoegen aan de woorden van de Wethouder. Ik dacht,
dat de fractie van Axies zich wel moet realiseren, dat
wij ons met elkaar bewust moeten zijn van de positie
waarin wij verkeren. Want anders wordt de schijn ge
wekt, dat Uw fractie van mening is, dat op dit punt
die kunst geholpen moet worden en dat de rest zich
daar niets van aantrekt. Ik kan U de verzekering ge
ven en ik zou willen onderstrepen wat Wethouder
Weide heeft gezegd; wij hebben hierover ook in het
College gesproken dat wij zeker weten, dat posten
als deze door G.S. en door de Minister van Binnen
landse Zaken absoluut op dit moment worden afgewe
zen. En dan is het niet een reële zaak hier in deze
zaal te zeggen, dat we dat geld wel zullen geven en
door een ander te laten zeggen, dat het wordt afge
wezen. Dat hoeft niet te betekenen, dat we alles moeten
afwijzen, maar als we iets niet afwijzen, moeten we
goede argumenten hebben, bijv. voortzetting van een
stuk beleid dat we al voeren (ook daarop moeten we
misschien bezuinigen). We kunnen niet komen met
een nieuwe uitgave of een verhoging van een uitgave
voor een bepaald doel, want die worden afgewezen.
Ik zou er met klem op willen wijzen, dat wij niet te
gemakkelijk door middel van een motie wijzigingen
moeten aanbrengen; dan zijn we niet op de goede weg.
Er komt straks nog een tussenfase; wij zijn intussen
bezig met de inspecteur voor financiën. Weth. De Jong
en ik hebben er bij de begrotingsbehandeling duidelijk
op gewezen, dat wij de begroting voor 1973 hebben
opgebouwd op basis van ongewijzigd beleid. Die be
groting wijst een groot tekort aan. Wij hopen, dat wij
een zo hoog mogelijke aanvullende bijdrage zullen krij
gen; wij doen daar ons uiterste best voor. Maar we
moeten ons realiseren, dat wij geen aanvullende bij
drage krijgen die even groot is als het tekort. Dat
betekent al, dat wij in de loop van dit jaar gedwongen
zullen worden, ook in het kader van het ongewijzigd
beleid, bepaalde verlagingen aan te brengen. Wij we
ten op dit moment ook nog niet welke dat zullen zijn.
De Raad en het College zullen zich daar samen over
moeten buigen. Wij hebben zonder meer de opdracht
èn van G.S. èn van de Minister van Binnenlandse Za
ken, nu wij een aanvraag ingevolge art. 12 hebben
ingediend, geen nieuwe uitgaven, geen nieuwe ver
plichtingen op ons te nemen; dat is ons gewoon ver
boden. Het klinkt wel cru, maar ik geloof, dat wij dit
wel heel duidelijk moeten stellen.
De heer Van Haaren: Ik wil U zeggen, dat wij ons
wel degelijk bewust zijn van de financiële positie van
onze Gemeente; ik heb dat ook in eerste instantie ge
zegd. Maar ik heb in eerste instantie ook gezegd, dat
de financiële positie van de beeldende kunstenaars nog
veel slechter is. Wij weten dat dit een moeilijke zaak is.
Ik vind, dat U veel te veel gewicht in de schaal legt
wat mijn woorden betreft; U zegt, dat ik het idee heb,
dat ik alleen spreekbuis ben van de kunstenaars. Wij
weten heus wel, dat ook de andere fracties de belangen