S - De heer Tiekstra (weth.)Ik heb de indruk gekre gen, dat de heer Knol toch wel akkoord is met het voorstel als zodanig. Hij heeft alleen enkele vragen ge steld. Ik geloof niet, dat het op dit moment nuttig is op zijn beschouwing over de grondprijscalculaties voor het gehele gebied in te gaan. Ik verwacht, dat de grond prijscalculaties binnenkort ter informatie beschikbaar zullen zijn. Of dat betekent, dat op dat ogenblik m.b.t. dit exploitatiegebied alle gegevens ter beoordeling be schikbaar zullen zijn, is een heel andere vraag. Ik dacht, dat dat moment pas bereikt is als alles ge bouwd is. Wat betreft de opmerking over punt 17 en de mo gelijke strijdigheid van dat punt met punt 4 van de koopvoorwaarden, moet ik opmerken, dat de punten 4 en 5 standaardvoorwaarden zijn in deze overeen komst. Dat betekent, dat het laatst toegevoegde punt 17 volkomen los staat van punt 4. Punt 17 heeft uit sluitend betrekking op de situatie, dat dit bouwplan op korte termijn in het geheel niet door zou gaan. De koopvoorwaarden zijn ook geschreven op een mo ment, dat daaromtrent nog geen zekerheid bestond. Voor zover mij op dit ogenblik bekend is, is de bouw opgedragen voor het totale complex van alle 270 wo ningen, zodat te dien aanzien geen twijfel bestaat. Maar in de hele onderhandelingssfeer en toch ook om het raadsvoorstel verder te doen gaan, heeft men niet afgewacht hoe de zaak rond kwam, maar heeft men gezegd: Laat dit raadsvoorstel er komen, maar voeg er een punt 17 aan toe. Meer betekenis heeft die be paling niet en er is dus geen enkele aanleiding om te verwachten, dat deze bepaling in werking zal treden als gevolg van het feit, dat dit plan niet gerealiseerd kan worden. Ik kan op dit ogenblik geen zinnig woord zeggen over de huren, omdat dit uiteraard particuliere bouw betreft. De stichtingskosten zijn enkel een zaak van de instelling die deze woningen tot stand brengt. Over stichtingskosten en huren is bij de Gemeente niets be kend. Zodra de premie-aanvraag in behandeling komt, zal de Gemeente er bij betrokken zijn, maar ik kan de zaak op het ogenblik niet beoordelen. Of de door de heer Knol veronderstelde huren juist zijn, kan ik be slist niet zeggen. Ons zijn op dit moment alleen de grondkosten bekend. De heer Knol: Ik wil alleen nog even opmerken, dat naar mijn idee de twee door mij genoemde koop voorwaarden toch wel strijdig zijn. Dat heb ik tenmin ste ook begrepen uit de woorden van de Wethouder. De heer Heidinga: Ergens zijn wij het toch wel een klein beetje met de heer Knol eens. De voorlichting die de raadsbrief geeft, is wat summier Ik geloof ook niet, dat de Wethouder dat zal ontkennen. Wij hebben er echter wel begrip voor, dat dat in dit geval ge schiedt. Wij zijn er bijzonder content mee, dat deze belegger hier deze woningen wil bouwen. Wij achten dat een groot belang voor onze gemeente. Mijn fractie heeft er dus ook geen enkel bezwaar tegen om met het voorstel in te stemmen. Maar dat neemt niet weg, dat wij bij een eventueel volgend project wel een beetje breder geïnformeerd willen worden. Dan wil ik toch ook nog iets zeggen n.a.v. hetgeen de heer Knol heeft gezegd over een eventuele leeg stand. Ik dacht, dat wij onze stad, onze gemeente ook als gemeenteraadsleden echt wel een beetje mogen ver kopen. En dan mogen wij, dacht ik, op het ogenblik ook wel vaststellen, dat Leeuwarden wat betreft de leeg stand van de woningen een heel gunstige uitzondering is vergeleken met een groot aantal andere gemeenten. Op het ogenblik is er m.i. helemaal geen reden om bij wijze van spreken een volgende koper af te schrikken door hier in de Raad te spreken over leeg stand. Want die is er in Leeuwarden niet, tenminste niet in verontrustende mate. (De heer Knol: Dat heb ik ook niet gezegd.) Dan heb ik het misschien verkeerd begrepen. We mogen er dankbaar voor zijn, dat de situatie t.a.v. de leegstand zo is. Als hier beleggers komen die hier woningen willen realiseren, dan zeg ik en met mij mijn hele fractie Graag, maar gauw aan het bouwen, want hier kan het nog. De heer B. P. van der Veen: N.a.v. de opmerkingen van de heer Knol zou ik U toch wel willen voorstellen in de toekomst de redactie van dit soort voorstellen wat nauwkeuriger te bekijken, want de opmerkingen die de heer Knol gemaakt heeft over de punten 4, 5 en 17 wat mij betreft mag daar 15 ook nog bij snijden, dacht ik, wel hout. Het kan correcter. De heer Tiekstra (weth.): Wat betreft de opmer kingen t.a.v. de punten 4 en 5 de heer Van der Veen haalt er punt 15 ook nog bij ik heb in eerste in stantie al gezegd, dat de punten 4 en 5 en het geldt in nog sterkere mate voor punt 15 standaard bepalingen zijn die we al reeksen van jaren in deze gemeente hebben. (De heer B. P. van der Veen: Het is wel de bedoeling, dat ze zin blijven houden, neem ik aan.Dat is juist de bedoeling, ja. Op het allerlaatste ogenblik is bij de acceptatie door de adspirant-koop- ster de bepaling onder 17 nog ingevoegd. B. en W hebben het niet juist geoordeeld op dat moment het voorstel aan de Raad verder te laten wachten i.v.m. de voortgang van de bouw. Want het is en blijft waar wat de heer Heidinga zegt, n.l., dat wij op dit mo ment bijzonder blij mogen zijn met het feit, dat een institutionele belegger het ook nu nog aandurft om in Leeuwarden grond te kopen voor beleggingsbouw. En ik dacht, dat dat een belangrijk punt was in de hele ontwikkeling van het woningbouwprogramma van de gemeente Leeuwarden. (De heer B. P. van der Veen: Dan kun je beter een contract sluiten dat ondubbel zinnig is.) Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 8 t.e.m. 13 (bijlagen nos. 131, 129, 130, 133, 142 en 128). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig dc voorstellen van B. en W. Punt 14 (bijlage no. 139). De heer Wiersma: Ik zou aan dit voorstel wel enige woorden willen wijden. In bijlage no. 139, betreffende het voorstel tot niet ontvankelijk verklaren van het bestuur van de Ver. voor Prot. Chr. Basisonderwijs in zijn verzoek om medewerking voor het inrichten van een bureau in het pand Margaretha de Heerstraat 2, staat o.a., dat het College van mening is, dat art. 72 van de Lager-onderwijswet 1920, mede gelet op dc terzake bestaande jurisprudentie, geen ruimte biedt voor de opvatting, dat medewerking voor de inrichting van een bureau kan worden gevraagd indien dit bureau niet wordt gevestigd in een bepaald schoolgebouw, dat bestemd is of zal worden voor het geven van lager onderwijs. Voornamelijk over deze alinea van de raads brief zou ik iets willen zeggen. Ik kan haast niet ge loven, dat die alinea in de raadsbrief terecht gekomen is. Ik zou graag willen horen wat met de bestaande jurisprudentie, waarover wordt gesproken, wordt be doeld. Ik dacht juist, dat, gezien het gestelde in de Wet op het Lager onderwijs, het tegendeel waar zou zijn en dat wel degelijk de spullen die behoren tot de administratie van een bepaalde schoolvereniging, zo als dat hier bij Ver. voor Prot. Chr. Basisonderwijs het geval is, ergens anders opgesteld, ondergebracht en gebruikt mochten worden. Wanneer wij kijken naar art. 75 ik meen lid 147b van de Lager-onderwijs wet, dan staat daarin beschreven, dat schrijfmachines en archiefkasten bestemd voor de administratie wel ter dege op een andere plaats aanwezig mogen zijn; die hoeven niet bepaald in een school te staan die door een bepaalde schoolvereniging wordt geëxploiteerd hierover is destijds het een en ander te doen geweest. Er is indertijd beslist, dat o.a. een archiefkast zelfs geplaatst mocht worden in de woning van een van de bestuursleden. Ik zou dus graag het een en ander van de Wethouder willen horen n.a.v. hetgeen ik nu in eerste instantie heb gezegd. De heer Ten Brug (weth.)De zaak is vrij een voudig. Hier wordt niet medewerking geweigerd. Wij zeggen, dat art. 72 niet van toepassing is. Dat gebeurt op grond van de bestaande jurisprudentie. In 1954 is 5 een soortgelijke zaak in Den Haag aan de orde ge weest. Het Gemeentebestuur van Den Haag meende, dat met het beschikbaar stellen van gelden voor ad ministratieve doeleinden de normale eisen van art. 72 werden overschreden. De medewerking werd gewei gerd en de aanvrager is in beroep gegaan bij G.S. G.S. hebben het toegestaan en uiteindelijk heeft de Kroon een beslissing genomen. De Kroon heeft be sloten: „Waar het hier gaat om ruimten in een school gebouw" het ging n.l. om administratieve ruimten en uitbreiding van de bestaande ruimten in een school gebouw „worden met een aanvraag als deze de normale eisen van art. 72 niet overschreden. Anders zou het zijn wanneer het hier niet ruimten in een bestaand schoolgebouw betroffen, maar dan had het Gemeentebestuur van Den Haag de medewerking niet moeten weigeren, maar moeten stellen, dat art. 72 niet van toepassing was en het verzoek niet ontvankelijk moeten verklaren." Wij hebben het laatste gedaan. Nu kunt U zeggen, dat 1954 al een behoorlijk aantal jaren geleden is en dat de ontwikkeling in de jurisprudentie zich voortzet, maar er zijn kortgeleden besluiten van de gemeente Deventer en de gemeente Arnhem de laatste weet ik niet zeker; als het om een andereplaats ging, dan moet U mij dat maar vergeven op dit punt door de Kroon geschorst. Volgens inlichtingen van het Ministerie meent men, verwijzende naar het K.B. van 1954, dat art. 72 hier niet van toepassing is. Ik dacht, dat, als dat waar is, wij niet anders kunnen, dan de wet houden en dit verzoek niet ontvankelijk verklaren. M.i. is er alleszins reden voor het school bestuur hiertegen in beroep te gaan. Ik zou ook wel graag willen, dat G.S. dan zouden weigeren opdat deze zaak bij de Kroon aan de orde komt die komt uiter aard ook bij de schorsing aan de orde via de proce dure van de Lager-onderwijswet. Dan zouden we kun nen kijken, of het standpunt van de juridische afdeling van het Ministerie, dat voor het verlenen van mede werking in dezen wetswijziging noodzakelijk is, in hoogste instantie gedeeld wordt. Naar mijn gevoel is er voor wetswijziging wel reden, want waarom zou je een verzoek wel mogen toewijzen als het gaat om een voorziening binnen een schoolgebouw en niet als het gaat om een soortgelijke voorziening buiten een school gebouw. Ik kan mij voorstellen, dat men vroeger niet gedacht heeft aan dit soort grote schoolverenigingen die net als de Gemeente de administratie buitenshuis hebben. Op zichzelf vind ik dus het onderhavige ver zoek niet onredelijk; dat stellen wij ook niet in de raadsbrief. Maar gezien de houding van de Kroon, menen wij, dat wij dit verzoek niet ontvankelijk moe ten verklaren. De heer Wiersma: De Wethouder wijst de weg die bewandeld moet worden door het schoolbestuur om deze zaak nog eens aan de orde te stellen bij de an dere overheidsinstanties die hiermee te maken heb ben. Als we naai- het voortgezet onderwijs kijken, dan dacht ik, dat er toch wel bepaalde redenen zijn om de Lager-onderwijswet zodanig gewijzigd te krijgen, dat de mogelijkheid tot inwilliging van een dergelijk ver zoek wel mogelijk is. Het is waar, dat er een aantal verenigingen zijn, die hun administraties combineren en die op een bepaald bureau tot uitvoering brengen. Bij het voortgezet onderwijs is het zelfs mogelijk, dat een bepaalde stichting of vereniging een kantoorgebouw of een gedeelte daarvan huurt en daarvoor huursubsi die ontvangt en ook een goed subsidie geniet wanneer het gaat om de aanschaf van apparatuur, machines en andere zaken die te maken hebben met het voeren van de administratie. Ik zou dan ook graag willen, dat van de zijde van B. en W. al het mogelijke wordt gedaan om medewerking te verlenen aan het bestuur van de betreffende vereniging, als die in beroep zou willen gaan en daar het nodige voordeel uit wil trek ken. De heer Visser: Ik heb nog wel een vraag. De Wet houder heeft de aandacht gevestigd op een K.B. uit 1954. Ik zou graag willen weten hoe de Wethouder het K.B. van 28 augustus 1958, no. 75, interpreteert, waarbij het ging om een deel van de administratie, dat werd ondergebracht bij een van de bestuursleden van de betreffende schoolvereniging. In dat geval heeft de Kroon gunstig beslist. De heer Ten Brug (weth.): De heer Wiersma heeft nog even gezegd hoe het zit bij het voortgezet onder wijs. Ik ben het daarmee eens, maar het lager onder wijs wordt nu eenmaal geregeerd door de Lager-onder wijswet 1920. Al zou men bij het voortgezet onderwijs tweemaal zo royaal zijn, dan kunnen wij daar niets aan doen. Wij zijn verplicht de Lager-onderwijswet op dit punt uit te voeren. Het K.B. dat de heer Visser noemde vertoont toch wel een nuanceverschil met het K.B. uit 1954; het be trof een deel van een administratie; het andere deel bleef in de school. Het gaat nu en bij het K.B. van 1954 om een volledige administratie en om de volledige inrichting van een gebouw buiten de school. (Stem: Ja, in dat andere geval ging het om een deel.) Juist. Dat besluit is niet getroffen door een vernietigings- besluit. Het was een beroepskwestie net andersom dus en de Kroon heeft gezegd: akkoord. Maar dit verzoek is identiek aan de verzoeken in Deventer en Arnhem ten aanzien waarvan de Kroon de raadsbe sluiten heeft geschorst op grond van de bepaling in de Gemeentewet, dat hier gehandeld is in strijd met de wet. Algemeen belang was hier uiteraard niet aan de or- orde. Ik dacht, dat wij, dit wetende, naar de niet ontvan kelijkheid moeten. Het bestuur kan dan in beroep gaan. De heer Wiersma heeft wel gevraagd om de nodige medewerking, maar ik geloof, dat dat echt niet nodig is. De schoolbesturen zijn mans genoeg om beroepen in te stellen tegen beslissingen van de gemeentebestu ren; zij hebben daar ook de nodige mankracht wel voor. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel .van B. en W. Punt 15 (bijlage no. 123). Mevr. Visscher-Bouwer: Mijn fractie is erg blij, dat nu toch tenslotte de N.V. Stadsherstel tot stand gaat komen. Ik wil hierbij de mensen die dit voor- elkaar hebben gebracht lof toe zwaaien, want het is mij bekend, dat dit geen gemakkelijke zaak is geweest. Wij kunnen ons zeer wel achter de doelstellingen uit het rapport stellen betreffende het restaureren van monumenten en vooral achter het uitgangspunt, dat men ook in voorkomende gevallen, wanneer het om een waardevolle straatwand gaat, een pand wil aan pakken dat geen monument is. Dit is een zeer belang rijk facet, want het gaat ons toch niet alleen om hier en daar een monument, maar vooral om de injectie hierdoor in bepaalde stadsdelen zodat het stimulerend zal werken voor andere eigenaren ook hun panden te gaan opknappen, zoals dat in Amsterdam het geval blijkt te zijn. Laten we hopen, dat er met deze N.V. Stadsherstel een keerpunt ten goede komt voor onze binnenstad en dat de woonfunctie hierdoor weer gaat toenemen. Om het mogelijk te maken, dat de plannen van de N.V. Stadsherstel tot een goede uitvoering kunnen ko men, zal een goed samenspel met de Gemeente nood zakelijk zijn, m.n. met het Grondbedrijf, het Woning bedrijf en Openbare Werken. Hier zal vooral veel af hangen van een voortvarend aankoopbeleid waarzon der de voor ons liggende plannen niet goed mogelijk zijn. Verder speelt ook nog een belangrijke rol de tijdi ge en zorgvuldige afbraak van aangekochte panden in saneringsgebieden en een goede opslag van het voor restauratie zo belangrijke materiaal. Tot op heden gaat zeer veel van dit voor restauratie benodigde, zeer schaarse bouwmateriaal verloren. Dat maakt sommige restauraties bijna onmogelijk terwijl het bovendien veel geld kost. Het spreekt vanzelf, dat er een goed overleg nodig zal zijn met de Monumentencommissie om tot een voor de stad meest effectvolle aanpak te komen. Dan nog iets over de statuten. De Gemeente neemt voor 1/3 deel in het aanvangskapitaal. Zal de Gemeen te voldoende zeggenschap krijgen in de Raad van Com missarissen om een vinger in de pap te houden Wat de overige, nog uit te geven, kleine aandelen a f 100,betreft, zou mijn fractie willen voorstellen om te komen tot de oprichting van een Vereniging van Vrienden van Stadsherstel, waarvan dan de kleine aan deelhouders de leden zouden zijn. Ze zouden zich dan op de aandeelhoudersvergadering bij volmacht kunnen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 3